Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GENESIS II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GENESIS II

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De eerste drie verzen van dit hoofdstuk behoren kennelijk bij het vorige hoofdstuk, zoals onze lezers zullen hebben opgemerkt.

Thans in Genesis 2 : 4 en vervolgens wordt ons de schepping van de mens uitvoeriger medegedeeld dan in het eerste hoofdstuk. Het gaat zeer bepaald om de mens en zijn geschiedenis.

Het Hebreeuwse woord, dat in vs. 4 staat voor geboorten, kan men iets duidelijker vertalen door geschiedenis: „Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde, toen zij geschapen waren".

Dan volgt een beschrijving van de toestand, waarin de aarde verkeerde, toen de Heere God Adam schiep: „God de Heere, formeerde de mens, stof uit de aardbodem en blies in zijn neusgaten de levensadem, waardoor de mens werd tot een levend wezen".

Daarna spreekt Genesis2 over de hof van Eden. God nam die mens en zette hem in dien hof „om dien te bouwen en te bewaren" (vs. 15).

In Vs. 21 volgt dan de schepping van de vrouw, die ons uitvoerig wordt medegedeeld. Dat zal zeker verband houden met de gebeurtenissen, die ons in het volgende hoofdstuk worden gemeld, t.w. de zonde. Wij komen daaraan nog toe, maar eerst enige opmerkingen bij het feit van de schepping van de mens.

Ten duidelijkste deelt de Heilige Schrift de schepping van de mens mede: man en vrouw schiep Hij hen. De Schrift geeft hieromtrent geen twijfelachtig verhaal, maar een duidelijk getuigenis, zowel in Genesis I als in het tweede hoofdstuk.

De Heere God heeft ons de schepping van onze eerste voorouders geopenbaard.

Openbaring is een goddelijke mededeling op een goddelijke wijze, welke door het geloof wordt omhelsd, en het geloof is een gave Gods.

Ziedaar de verborgenheid, die prof. Bavinck in zijn Dogmatiek II, blz. 544/ 45 deed schrijven: „De Goddelijke oorsprong van de mens is in de Christelijke Kerk en theologie nimmer betwijfeld. Maar buiten de bijzondere openbaring zijn er allerlei gissingen over de herkomst des mensen gewaagd".

Het zou in onze dagen heel verstandig zijn, als de Kerk er wat meer bij bepaald werd, dat zij uit Gods openbaring leeft en om er uit te kunnen leven en anderen tot zegen te zijn, moet zij uit het geloof leven.

Wij gaan geen beschrijving geven van de sagen, gissingen, theorieën en beschouwingen omtrent de oorsprong des mensen, die men door de eeuwen heen in de oudheid en tot in de moderne tijd heeft aangegrepen en overdacht om de oorsprong van de mens op enige natuurlijke of natuurlijk gedachte wijze te onderstellen en zo mogelijk te verklaren.

Laat mij slechts opmerken, dat de Heilige Schrift leert, dat de mens naar het beeld Gods is geschapen, hetgeen Gods Kerk ook gelooft. Heeft Bavinck geen gelijk, als hij opmerkt: „de leer van de dierlijke afstamming van de mens tast in de mens het beeld Gods '9 aan en verlaagt hem tot het beeld van orang-oetan en chimpansé. En dat beeld Gods is op het standpunt der evolutie niet te handhaven. Het dwingt ons terug te gaan tot de creatie, gelijk de Schrift ons leert". (Dogmatiek II, blz. 554). Wij geloven, dat hij gelijk heeft en dat een Christen niet anders kan.

Een andere zaak. Bavinck spreekt daarover in zijn Dogmatiek, deel II, blz. 558.

De eenheid van het menselijk geslacht staat voor de Heilige Schrift vast. Gen. 1 : 26; 6 : 3; 7 : 21; 10 : 32; Matth. 19 : 4; Hand. 17 : 20; Rom. 5 : 12 v.; 1 Cor. 15 : 21 v., 45 v., maar is door de volken, welke buiten de openbaring leefden, schier nooit erkend.

Eerst de Stoa sprak uit, dat alle mensen één lichaam vormden, waarvan elk een lid was, en predikte daarom ook algemene gerechtigheid en mensenliefde. (Zeiler. Philos. der Gr. IV, 287 v.).

Na de renaissance kwam hier en daar het denkbeeld weer op van een verschillende oorsprong van het menselijk geslacht;

We zouden nog kunnen spreken over het bestaan van volken en rassen in de mensheid. Een belangrijk probleem, waarvan de oplossing nog niet is gevonden. „Het verschil in kleur, haar, schedel, taal, voorstellingen, godsdienst zeden, gewoonten enz., is zó groot en de verbreiding der ene mensheid over de ganse aarde, b.v. naar de Zuidzeeeilanden, naar Amerika enz., is zo onbekend, dat de gedachte van een verschillende oorsprong der volken haast niet verwonderen kan". (H. Bavinck, Dogm. II, blz. 560).

De Heilige Schrift leidt het ontstaan van verschillende talen en volken af van een daad Gods. (Gen. 11 : 8).

Er is trouwens zoveel overeenkomstigs in de verschillende rassen, zoveel gemeenschappelijks, dat de eenheid van het menselijk geslacht ten sterkste bevestigd wordt.

Waar lag het paradijs?

De mensen hebben die vraag gesteld, gezocht, geredeneerd, vermoed en beweerd, maar niet gevonden. En is geen enkel feit, dat ons zou nopen de bepaling der Heilige Schrift prijs te geven. Veeleer wijzen de gegevens, waarover men beschikt, op Azië als de oorspron­kelijke woonplaats van de mens.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

GENESIS II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 mei 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's