Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET WONDER VAN GODS GEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET WONDER VAN GODS GEEST

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zeide Rij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot dezelve: Gij dorre heenderen hoort des HEREN Woord. Ezch. 37 : 4.

Ezechiël was evenals Daniël een profeet uit de ballingschap. Maar Ezechiël is niet gelijk Daniël te vinden in de stad Babel aan het hof van Nebukadnezar; hem moeten wij zoeken in een van de woonoorden der bannelingen buiten de hoofdstad aan de rivier de Kebar. Woonoorden voor bannelingen zijn meestal plaatsen waar veel armoede en ellende heersen en de behuizing allerdroevigst is, het zal in het woonoord aan de Kebar niet veel beter geweest zijn. Ezechiël is zijn roeping misgelopen. Als priesterzoon was hij krachtens Gods instelling bestemd voor het priesterambt, maar daar kan nu niets van komen. Hij slijt zijn jaren in de ellende van de ballingschap met nog vele duizenden van het volk.

Ezechiël behoorde tot de 10.000 Israëlieten, die Nebukadnezar had weggevoerd in het jaar 597 voor Christus, elf jaar voor de totale wegvoering in 586 voor Christus. De slag was ontzettend geweest in 597. Koning Jojachin had de stad moeten overgeven en Nebukadnezar had het volk „uitgekamd". Tienduizend van de leidinggevende personen had hij weggevoerd in de hoop, dat de achtergelaten bevolking voortaan zich meer onderworpen zou betonen. Toen deze hoop niet vervuld werd heeft hij elf jaar later het gehele volk weggevoerd en de stad en de tempel verwoest. Zo was Juda's volksbestaan vernietigd.

Maar voordat het zover was had onder de ballingen aan de Kebar al maar de hoop geleefd, dat het zo ver niet zou komen. Aangemoedigd door valse profeten had men geloofd, dat de Here Zijn volk niet zou prijsgeven en dat zij, die tienduizend dus, spoedig weer hun vrijheid zouden verkrijgen. Heeft de jonge Ezechiël dit ook geloofd? Wie zal het zeggen? Een mens gelooft niet gauw in de oordelen Gods.

Vijf jaar lang heeft Ezechiël geleefd onder dit volk met zijn ijdele hoop, toen God hem riep tot profeet. Priesterdienst behoefde hij niet te verrichten; God had een andere taak voor hem: Zijn volk Zijn Woord te doen horen. Dat Woord ging dwars in tegen de verwachting die er heerste. God zou Zijn volk niet sparen maar Jeruzalem, de tempel en het volk overgeven in de hand van de geweldenaar Nebukadnezar, die een roede zou zijn in Gods hand om Zijn volk te kastijden. Dat oordeel is ook gekomen. Ons teksthoofdstuk verplaatst ons in die tijd. Jeruzalem is verwoest, het volk weggevoerd in ballingschap en de hoop is vergaan. Onder dat ontmoedigde volk mag de profeet nu het heil Gods verkondigen. God zal geen voleinding maken met Zijn volk, maar het weer herstellen. Dit herstel wordt uitgebeeld in een visioen: een dal vol doodsbeenderen, die door de kracht van 's Heren Woord weer zullen levend gemaakt worden.

Deze vallei vol doodsbeenderen is een beeld van het volk Israël naar de toestand van die dagen. We lezen dat duidelijk in vers 11: „Mensenkind deze beenderen die zijn het ganse huis Israëls; zie zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden".

Dit is de moedeloze taal van het volk. Voor de wegvoering in ballingschap geloofden zij niet dat het oordeel zou komen en de prediking van Ezechiël leek hun pessimistische bangmakerij. Nu het oordeel volledig gekomen is, geloven zij weer niet het Woord Gods en in hun moedeloosheid schijnen zij het recht geheel aan hun zijde te hebben. Zij zijn toch afgesneden; hun verwachting is toch vergaan! Op het eerste gezicht lijken het ware woorden, maar hun woorden zijn bedorven door ongeloof en dat ongeloof zit vastgegroeid in hun harten omdat er geen zondekennis en geen berouw is.

Dit is de zware macht van ongeloof waar wij in de gemeente ook vaak mee te maken hebben. Wat hun belijdenis betreft is er niets op aan te merken maar ... het blijft altijd even eenzijdig. Men worstelt niet met de volle waarheid van Gods Woord; men berust bijna in zijn ellende. De prediking van de ellende is hun „evangelie", want het harmonieert met hun eigen gevoelens. Evenmin als de hoorders van Ezechiël beseft men de schuld der zonde; evenmin erkent men de schuld van het ongeloof tegenover Gods Woord.

Prediker zijn is niet zo eenvoudig. Zelfs al heb je volle kerken. Ezechiël had misschien ook niet te klagen over hoorders, maar het bleef altijd maar hetzelfde. Vroeger preekte hij en de zorgeloosheid leefde rustig voort, nu preekt hij en de wanhoopstemming blijft ongebroken. Vroeger — nu: wij hebben beiden toestanden in één gemeente in éénzelfde tijd. Wie kan daar tegenop?

Allereerst is nodig, dat wij de ware ondergrond van het ongeloof doorzien. God heeft de mens recht gemaakt, maar hij heeft vele vonden gezocht. Prediker 7 : 29. Het ongeloof en de onbekeerlijkheid kruipt weg in een schuilhoek; men wil de ware gedaante van zijn schuld niet zien en deinst er zelfs niet voor terug zijn ongeloof en onbekeerdheid-met Bijbelse argumenten te bedekken. Ongeloof en onbekeerdheid, al spreekt het met Bijbelse woorden, blijft in wezen vijandschap tegen God. Of die vijandschap zich uit in overmoed of in moedeloosheid, men geeft zichzelf de schuld niet en blijft zodoende vreemd aan de waarachtige vraag naar God. Laten wij die diepe ondergrond onderkennen en niet nalaten tegen alle weerstanden in de schuld aan te wijzen.

Ten tweede blijft het de taak om Gods Woord te blijven prediken. Achter de Godsopenbaring aan Ezechiël ligt Gods voornemen om Zijn volk uit het graf te doen herrijzen en het weer te herstellen, maar God gebruikt daartoe Zijn Woord en dat Woord legt Hij in de mond van een mens, een mensenkind: zwak, zondig en sterfelijk. Ezechiël moet prediken tegen de dode beenderen: „Gij dorre beenderen hoort des Heren Woord" en die dorre beenderen, die geen oor hadden om te horen en geen hart om op te merken worden levend en er gebeurt wat God beveelt.

Velen denken, dat God eerst door Zijn Geest bij de dode, onbekeerde zondaar een innerlijk oor moet maken, dan pas zal hij horen. Wie de theologie enigermate kent weet, dat de rechte theologen op grond van de Schrift dit altijd bestreden hebben. Hier — en bij het graf van Lazarus, Johannes 11 : 43, 44 — zien wij dat hun bestrijding juist was. Aan doden wordt het Evangelie verkondigd en God schept door en onder dat Woord het leven in de ziel. Gods Woord is altijd waar, al zou niemand het geloven maar door de tegenwoordigheid Gods wordt het levend en levendmakend. Door en onder het Woord, in opdracht gesproken door een mensenkind, schept God het oor, schept God het geloof en de mens wordt door het geloof in dat Woord levend gemaakt en wedergeboren. Zo gaat in vervulling het woord van Christus: “Voorwaar, voorwaar zeg ik u, de ure komt en is nu wanneer de doden zullen horen de stem van de Zoon Gods en die ze gehoord hebben zullen leven", Johannes 5 : 25.

Waar de Geest werkt daar werkt het Woord. Wie werkzaam is door de Geest, die is werkzaam, met het Woord. Het Woord Gods is als het ware het zuurdesem, dat de Heilige Geest in onze ziel inkneedt, zodat wij er niet meer los van kunnen komen en Zijn Woord verstaan, Zijn oordeel aanvaarden en het Evangelie van vrije genade. Daarom geloof ik dat wij erg voorzichtig moeten zijn met stemmingen en gevoelens. Gods Woord geeft niet gevoelens zonder meer, maar geeft licht; geeft licht en waarheid in het binnenste. Gevoelens zonder meer brengen ons in de mist; de Geest brengt ons in het licht, in het licht der waarheid, in het licht des Woords.

Als u waarlijk gelooft, bidt u vast en zeker meermalen of God u licht wil schenken. Dat kunt u nooit genoeg doen: „Zend Heer' Uw licht en waarheid neder". Maar bidden om licht en er niets voor doen is eigenlijk zonde, is eigenlijk God verzoeken. God geeft licht . . . door het Woord! Onderzoek dan veel dat Woord, opdat er meer licht opga in uwe harten.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juni 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET WONDER VAN GODS GEEST

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juni 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's