Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorgeschiedenis van het Doopsformulier IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorgeschiedenis van het Doopsformulier IV

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Calvijn kunnen we niet ineens de stap maken naar het Doopsformulier, zoals wij het kennen en gebruiken en zoals het sedert 1574 in ons land vrijwel ongewijzigd zijn plaats heeft ingenomen onder de liturgische geschriften.

Wel kunnen we de draad volgen, die van Calvijn naar ons formulier leidt. Als we de wordingsgeschiedenis van het formulier nagaan, komen we in de Paltz terecht. De liturgie van de kerk in dat keurvorstendom was tot stand gekomen onder invloed van Calvijn. De man, die hierbij als de geestelijke vader van het formulier van de Paltz genoemd moet worden is Olevianus, bekend door zijn groot aandeel in de opstelling van de Heidelbergse Catechismus. Olevianus correspondeerde over de formulieren met Calvijn en maakte gebruik van de liturgie van Geneve.

We herkennen de opsteller van de Catechismus uit de duidelijke lijnen, waarmede „ellende, verlossing en dankbaarheid" in de hoofdsom van de leer des heiligen Doops getekend worden.

Dat formulier van de Paltz heeft model gestaan voor het formulier van Datheen, waarvan ons tegenwoordige formulier een bekorting is, welke bekorting is aangebracht op de provinciale Synode van Dordrecht van 1574.

Datheen (1531—1588) de veelzijdig begaafde Vlaming met zijn veelbewogen leven, is o.a. een tijdlang predikant geweest van een vluchtelingen gemeente te Frankenthal in de Paltz. Daardoor leerde hij het formulier, dat daar in gebruik was, kennen. Hij nam dit grotendeels over. Maar niet geheel. Datheen was nl. als jonge man reeds uit Vlaanderen gevlucht naar Londen, waar een Nederlandse vluchtelingen gemeente bestond, onder leiding van mannen als a Lasco, Micron en Utenhove. Sporen van de liturgie der Londense gemeente zijn ook in Datheen's formulier te vinden, terwijl de Doopvragen van Datheen zelf afkomstig zijn, al vertonen ze ook weer verwantschap met de vragen, die a Lasco had opgesteld.

Ik stel me voor nu het formulier van Datheen te laten volgen en hier en daar er een korte kanttekening bij te maken. Hier dus het formulier van Datheen (in tegenwoordige spelling).

„Dewijl onze Here Jezus Christus zegt, dat wij in Gods Rijk niet mogen (= vermogen, kunnen) komen, tenzij wij wedergeboren worden, zo geeft Hij ons daarmede een zeker bewijs, dat onze natuur gans verkeerd en bedorven is; en vermaant ons daarmede, dat wij ons voor God verootmoedigen en aan onszelf een mishagen hebben moeten, ons alzo bereidende Zijn genade te begeren, opdat daardoor alle boosheid en verdorvenheid van onze oude natuur afgewassen en begraven worde. Want wij kunnen Gods genade niet deelachtig zijn, tenzij dat voorheen alle vertrouwen op ons eigen vermogen, onze eigen wijsheid en gerechtigheid uit onze harten genomen zij, ja ook, totdat wij alles wat in ons is, geheel en al verdoemen".

Ziehier dus het eerste van de 3 stukken uit Zondag 1 vooropgesteld. M.i. terecht. De prediking van de grootheid van onze zonde en ellende geldt ook onze kinderen en zal, als ze tot hun verstand gekomen zijn, ook door onze kinderen moeten verstaan worden, al zal bij het toenemen van de ouderdom de overtuiging van zonde menigmaal nog zeer verdiept worden.

De éérste, aan wie de bediening van de Doop is opgedragen, is Johannes de Doper. Zijn optreden behoort inderdaad tot het „begin van het Evangelie (Marc. 1:1)” en wij mogen zijn prediking ook nooit daarvan losmaken, zoals te vaak geschiedt. Maar dat neemt niet weg, dat deze wegbereider komt met de Doop der bekering tot vergeving der zonden. Zijn prediking is: bekeert u (doet boete) en gelooft het Evangelie. Het één niet zónder het ander. Zoals ook de Wetgeving op de Sinaï behoort binnen het raam van het verbond der genade, dat God met Abram en zijn zaad oprichtte.

Het is dus ver er vandaan, dat de Doop verstaan zou mogen worden als een kwijtbrief van schuld, ook zonder erkenning van die schuld. Bij de Doopsbediening is ook plaats voor de klanken van Psalm 51. De kwijtschelding van schuld en straf ligt in het Sacrament zeker opgesloten en God bevestigt daardoor klaar en duidelijk het aanbod Zijner genade. Maar deze rijkdommen worden voor ons hart pas reëel en worden daarom in ons hart eerst wezenlijk ontvangen als het getuigenis van Gods goedertierenheid jegens ons, wanneer het hart zijn eigen armoede en schuld heeft leren kennen.

Daarbij zullen wij geen willekeurige tijdsduur mogen stellen tussen de kennis der ellende en die der verlossing. De Doop, ook met zijn ontdekkende prediking, blijft het zegel van het verbond der genade. En de bedoelde overtuiging van zonde, heeft dan ook plaats binnen het raam van het verbond der genade. De binnen dit verbond opgroeiende jonge mens mag zelfs op grond van dit verbond der genade, vragen om de ontdekkende onderwijzing des Heilgen Geestes. Het zijn verschillende stukken, maar tegelijk verschillende facetten van één Doop, die alleen in het latere leven al dieper zal moeten worden verstaan.

„Nadat Christus ons alzo onze ellende voor ogen gesteld heeft, zo troost Hij ons wederom door Zijn barmhartigheid, ons en onze kinderen belovende ons van al onze zonden te wassen, dat is, ons die om der wille van Zijn vergoten bloed niet toe te rekenen en onze verdorven natuur wederom tot Zijn evenbeeld door Zijn Heilige Geest te vernieuwen. En opdat Hij zulk een belofte aan ons zwak geloof zou bevestigen, en aan ons eigen lichaam verzegelen, heeft Hij bevolen, dat wij in de Naam Gods, des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes zouden gedoopt worden".

Hier begint Datheen de prediking der verlossing uiteen te zetten, zoals die opgesloten ligt in de belofte des Evangelies. In de formulering herkennen we wat Zondag 26 en 27 van onze Catechismus ons leren omtrent de afwassing der zonden door het bloed en door de Geest van Jezus Christus. De zonde heeft het dubbele aspect van overtreding (en dus schuld). Wat de kinderen (en dus onreinheid). Wat de kinderen betreft, die nog geen „dadelijke" zonden begaan hebben, valt de erfzonde onder het dubbele aspect van erfschuld en erfsmet. De belofte van het Evangelie voorziet in vergeving en vernieuwing, in rechtvaardiging en heiligmaking.

Achter deze betuiging van Gods genade, die in de Doop ligt opgesloten, afgedacht van hetgeen de Dopeling daarvan al of niet heeft verstaan, staat de drieënige God, Vader, Zoon en H. Geest, in Wiens Naam (en dat betekent meer dan alleen in Zijn opdracht), de kinderen worden gedoopt.

Wordt vervolgd.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Voorgeschiedenis van het Doopsformulier IV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's