Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PSALMEN EN GEZANGEN 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PSALMEN EN GEZANGEN 3

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zagen, dat de opmerking: „wij willen van Christus kunnen zingen", aan de psalmen niet geheel recht doet en het gebruik van gezangen naast psalmen in de eredienst niet afdoende rechtvaardigt. Dat de Psalmen in het Oude Testament voorkomen houdt niet in, dat zij niet zouden „Christum treiben" (met Christus van doen hebben), zoals Luther zo gaarne van de hele H. Schrift zegt. De nieuwtestamentische gemeente kan het, levend na Christus, niet moeilijk vallen dit „Christum-treibende" karakter te herkennen.

Goed, de psalmen kunnen dus door de liturgische beugel. Maar kunnen gezangen dat nu niet? We zagen ook, dat de psalmen Gods Woord zijn en gezangen in het algemeen niet. Maar is dat nu van zó doorslaggevende betekenis, dat we het gezang moeten blijven weren, resp. zouden moeten laten vallen?

De gelovige is simul Justus et peccator, tegelijk gerechtvaardigde en zondaar. Ook als wij door de Geest leerden roepen: ‘Abba, onze Vader’, dan maakt dit de bede: ‘Leid ons niet in verzoeking’ niet overbodig. Dit geldt ook kerkelijk. De Kerk heeft, het Woord uitdragende en overdragende, zelf bij dat Woord te blijven, maar dat waait haar maar niet vanzelf aan, zoals Rome meent. De kerk kan daarbij afglijden. Zij is strijdtoneel van Heilige Geest en dwaalleer. Zij is natuurlijk nog veel meer, maar dit óók.

Nu maken de psalmen deel uit van Gods Woord. Zij nemen daarom onder alle geestelijke liederen 'n geheel enige plaats in in deze zin, dat zij niet alleen reflectie zijn (van de dichter) op Gods openbaring, maar tegelijk ook zelf een stukje godsopenbaring zijn. Daarmee is gegeven, dat wat in de Psalmen aan „ich-Du-relatie" (hier: betrekking tussen God en mens) tussen de psalmdichter en de Heere God openbaar komt, bij voorbaat past in het geheel van de godsopenbaring, zoals die in de Schrift tot ons komt. Dit bij voorbaat passen is een uniek attribuut (kenmerk) van de psalmen, dat aan geen enkel ander lied toekomt. In principe is voor elk vrij lied de schriftuurlijkheid van inhoud en strekking discutabel. Dat kan „in orde" zijn, het kan ook niet in orde zijn. Het kan ook als los lied wèl acceptabel zijn, maar in het geheel van een bundel niet, indien bijv. het ontbreken van een bepaald accent niet incidenteel, toevallig is, maar systematisch.

Bovendien: in de Vader der lichten is geen verandering of zweem van ommekeer in Zijn goede gaven en volmaakte geschenken, waaronder behalve Zijn Woord ook gerekend kan worden het in verbinding treden met de mens, en in het bijzonder met wie Hem, door Zijn Woord en Geest geraakt, zoeken. Daarom herkent de ware gelovige in de Psalmen eigen geloofsleven en omgang met God. Daarom is het ook suspect (verdacht), als een kerk als de onze, die oorspronkelijk slechts psalmen kende, daar later in zijn afglijden niet genoeg aan had. Het is bijna onvermijdelijk, dat dan ingevoerde gezangbundels de sporen vertonen van die gevoelens die aan de psalmen niet meer genoeg deden hebben. Het geloof spatroon past niet meer op de Schrift, en zo dragen de met zulke geloofspatronen corresponderende gezangbundels de stempel van hun tijd. Zij worden daarmee tot cultuurverschijnsel. Daarom heeft het weinig zin, te zeggen: we zouden wel gezangen zingen, als er maar een goede bundel was. Gezangbundels zijn altijd tijdgebonden en dus (in beginsel) nooit „goed". Het gunstigst komen die bundels er af, die uit een bloeiperiode van de Kerk stammen, laten we zeggen: uit de Reformatie, bijv. in Duitsland. Maar een gezangbundel is niet „gesloten", maar „open", d.w.z. hij kan gewijzigd worden, gekortwiekt, uitgebreid. Ook de „beste" bundel verandert zoals een kameleon méé met de tijdgeest. We kunnen het direkt nagaan: onze Hervormde bundel van 1807 ademde over het algemeen een romantische, zoetelijke geest van God, deugd èn onsterfelijkheid; van die van 1938 zei prof. Berkhof in zijn Crisis der middenorthodoxie, dat die wel veel liederen bevat, die roerend over de recht­ vaardigmaking weten te spreken, maar ons in de steek laat inzake wat hij noemt de leidinggevende functie van de Wet (de Wet als leefregel) : „het is daarom maar goed dat we de Psalmen bezitten". Nu is een nieuwe gezangbundel in de maak. Let wèl: anno 1965 — het zich veel sneller dan vroeger wijzigen van alle levensstructuren spiegelt zich nauwkeurig af in het tempo waarin gezangbundels elkaar opvolgen, maar daar gaat het nu niet om. Van belang is, dat men niet met een profetische geest hoeft te zijn begiftigd om te kunnen zeggen dat in deze nieuwste bundel wel veel medemenselijkheid e.d. zal worden verwerkt, in het algemeen: wat nu theologische mode is.

Zo wordt in elke tijd de pura doctrina (de zuivere leer) der Kerk mede bedreigd door wat via het officieel geijkte lied de Kerk wordt ingedragen.

Door de principieel-mogelijke onbetrouwbaarheid en door de tijdgebondenheid is het gezang liturgisch een weinig waardevol element, dat altijd de mindere is geweest, is en zal zijn van de psalmen. Wie in een kerkdienst een gezang opgeeft, vervangt het meerdere door het mindere, diskwalificeert ergens de psalmen, en voegt zich „in liturgicis" in het desintegratieproces (afbrokkelingsproces) van de kerk in. Natuurlijk is hiermee niet bedoeld, dat het voortschrijden van het gezang hetzelfde zou zijn als het verval der Kerk, maar wèl, dat het eerste het tweede vergezelt. Dat is niet alleen in de geschiedenis concreet te zien, maar hopelijk hiervoor in zijn causale (oorzakelijke) verband ook enigszins aannemelijk gemaakt.

Wij besluiten nu met een korte aanduiding van enige minder belangrijke punten die wel eens naar voren worden gebracht.

In Ef. 5 : 19 en Col. 3 : 16 wekt de apostel op tot het zingen van psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Wat betekent dat voor het zingen van gezangen in de kerkdienst? — Dat is niet eenvoudig aan te geven. Het is niet duidelijk, wat in deze teksten psalmen zijn, wat lofzangen en wat geestelijke liederen. Het was voor de pro-gezangen-mensen gemakkelijker geweest als er voor die laatste twee alléén maar gezangen had gestaan; voor de contra-lieden als die maar geen van beide waren genoemd. Wel schijnt vast te staan, dat in het begin van de nieuwtestamentische Kerk gezangen in gebruik zijn geweest, maar de inhoud daarvan was aanleiding, dat ze al spoedig door een synode of concilie voor eeuwen uit de kerk werden geweerd. Genoemde teksten zeggen in dit verband maar weinig. Trouwens, deze hele tekst-sec-uitpluk-methode wordt tegenwoordig, terecht dacht ik, zó toch niet meer toegepast. We letten nu meer op verbanden, en dan zien we dat ten tijde van het vaststellen van de canon van de Schrift wèl de Psalmen, maar géén nieuwtestamentische lofzangen, liederen of wat ook in de canon zijn opgenomen.

De psalmberijming (1773) zit ook vol met ongerechtigheden. — Nu, dan maken we een betere. En dus niet een die nóg slechter is. Men kan trouwens gezangen net zo min met een berijming van de psalmen vergelijken als een eend met de veren van een kip. Bovendien zou afgezien daarvan het ene gebrek toch niet het andere kunnen rechtvaardigen.

De belijdenisgeschriften en formulieren zijn toch ook menselijke gewrochten. — Zeker, maar zij komen in hun Schriftgegeven-ordenende functie niet in de plaats van een Schriftgedeelte met dezelfde pretentie, wat voor de gezangen ten aanzien van de psalmen wel zo is.

Berijmde gedeelten van het Nieuwe Testament hebben principieel minder bezwaren dan zo-maar gezangen. Toch zouden zij echte gezangen-liefhebbers als exclusieve mogelijkheid naast de psalmen niet bevredigen, en aan hen die het vrije lied afwijzen te veel als een tussenstation voorkomen. Bovendien is het Nieuwe Testament op enige lofzangen en lofprijzingen na, (waarvan enkele sinds Dordt als gezang in gebruik zijn)'niet als lied gegeven, en zouden bij de keus van te berijmen gedeelten moeilijkheden niet uitblijven.

Over de kerkelijke praktijk in deze zaak in het slotartikel.

(Slot volgt).

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

PSALMEN EN GEZANGEN 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's