Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GOD GEDACHT NOACH

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GOD GEDACHT NOACH

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

PROF. DR. J. SEVERIJN

De wateren hadden de overhand boven de aarde honderd en vijftig dagen. En God gedacht aan Noach en aan al het gedierte, dat met hem in de ark was.

Het oordeel des Heeren was voltrokken, vijf maanden lang dreef de ark op de wereldzee, die gevormd was. De toppen der bergen waren niet te zien, want ze waren verdwenen onder de alles bedekkende wateren. De ark dreef daar op de vloed en droeg de ganse levende schat der aarde. Dat was toch wel een beetje angstig voor de bewoners. Een beetje? Zeg maar gerust heel erg. Niet voor allen, die erin huisden, en ook niet altijd. Als zij op de wateren zagen, kwam de vraag op, of ze weer verdwijnen zouden, of de aarde weer bewoonbaar zou worden. Als de toppen der bergen weer tevoorschijn kwamen, was er vrees, dat de ark op de harde rotspunt zou te pletter slaan. Alles vergeefs.

Met Noach was dat niet het geval en de dieren waren opvallend rustig, want God gedacht aan Noach, en daar staat ook bij aan al het gedierte, dat met hem in de ark was.

Noach was een man van groot geloof. Wat al had hij doorgemaakt aan verzoeking en beproeving, al die jaren, toen de mensen hem bespotten. Maar hij had volhard. Jarenlange overweging, beproeving en bespotting hadden hem niet weerhouden van voort te bouwen aan de ark. Hij had volgehouden en niet zonder reden, want de Heere was met hem, sloot een verbond met hem. Hij gedacht aan Noach, want Hij is getrouw. Hij gedenkt aan Zijn verbond. Hij gedenkt aan de redding van Noach en de zijnen, en van al wat met hem in de ark was. De wateren namen af. Maar de toppen der bergen kwamen nog niet boven, toen de ark op een der toppen in 't land Ararat terecht kwam. Het was op de 17e dag der zevende maand, precies 150 dagen, laten we zeggen 5 maanden, na het begin van de zondvloed.

Volgens vers 5 werden de toppen der bergen nog niet gezien, toen de ark vast raakte. Dat wil dus zeggen, dat Noach de ark nog niet kon verlaten. Maar het water zakte langzaam en in de tiende maand op de eerste der maand, werden de toppen der bergen gezien. (Genesis 8:5).

Vers 6 meldt, dat Noach, ten einde van veertig dagen, het venster der ark opendeed. Er staat niet bij, waarom hij dat deed. Er is eerder bij de bouw van de ark, ook niet van een venster gerept. Maar Noach kan dat venster op eigen gelegenheid gemaakt hebben en wij vragen ons af, staat er dit in vs. 6 eigenlijk niet bij? Klaarblijkelijk wilde hij een onderzoek instellen naar de toestand. Hij wilde weten of de zondvloed al zover gedaald was, dat men weer op de aarde kon wonen.

Noach liet een raaf uit. (Gen. 8 : 7).

Deze keerde in de ark niet weer, maar bleef heen en weer vliegen. De raaf moet dus buiten de ark voldoende voedsel gevonden hebben, hoewel slechts geconstateerd was, dat de toppen der bergen gezien werden. Dat is ook wel te verklaren, want een raaf leeft van aas. En aan aas zal zo na de zondvloed geen gebrek zijn geweest. Daarom kwam de raaf niet terug in de ark. De raaf heeft Noach niet de gewenste inlichtingen gebracht omtrent de toestand der aarde. Was ze alweer bewoonbaar? Dat betekent: kon hij de ark reeds verlaten? Of moest hij nog wachten? Daarom liet hij een duif uit, en het staat er duidelijk bij, „om te zien of de wateren gelicht waren van boven de aardbodem". (Genesis 8:8): Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet en keerde terug in de ark.

Noach wachtte zeven dagen. Toen liet hij de duif wederom uit. Zij kwam tegen de avond terug en ziet een afgebroken olijf blad was in haar bek. Toen wist Noach, dat de wateren een flink eind gezakt waren. (Gen. 8 : 11). Nog wachtte Noach zeven dagen. En hij liet de duif weer uit. Maar zij kwam niet meer terug. Het was dus droog. (Genesis 8 : 12).

In het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag dezer maand, deed Noach het deksel van de ark af. Op de 27e dag van de tweede maand was de aarde zo droog, dat de mensen weer op de aardbodem konden wonen. (vs. 14).En toen sprak God tot Noach: Ga uit de ark: gij en uw huisvrouw en uw zonen en de vrouwen uwer zonen. Ook de dieren moesten uit de ark, en de Heere God zegende ze.

En wat deed Noach? Ja, hij heeft het vanzelfsprekend erg druk gehad. Wat kwam daar niet een werk opdagen, toen de bevolking van de ark weer in de vrijheid verkeerde en Noach met zijn familie weer op de aarde stonden. Hij zal nog wel een poosje in de buurt van de ark zijn gebleven, toen de dieren eruit waren. In de Schrift wordt daarvan geen gewag gemaakt, maar wij kunnen begrijpen, dat het enige tijd duurde eer de van de vloed geredde mensen weer woningen gebouwd hadden en voedsel gekweekt op de akker. Wij weten er heel weinig van, hoe zij dit gedaan hebben en de ark zal ook nog wel wat van de voorraad over gehad hebben. Maar die zat boven op een berg en de mensen zullen wel naar de vlakte getrokken zijn. Dat waren natuurlijk ook de zorgen en vragen voor Noach. Daarom treft het ons zeer, dat het eerste, wat van Noach wordt gemeld, niet ging over de noden van Noach en de zijnen. Noach bouwde de Heere een altaar. Hij nam van al het reine vee, en van al het reine gevogelte en offerde brandofferen op het altaar. En de Heere rook die lieflijke reuk en de Heere zeide in Zijn hart. Let op deze woorden: de Heere zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil. Dat heeft de Heere zo gezegd voor de mens.

Wij hebben er reeds op gewezen, dat het de Heere, menselijkerwijs gesproken, moeite kostte om de aarde te verdelgen. Hier vinden we een menselijke wijze van uitdrukking: de Heere zeide in Zijn hart, waarmede Hij ons mededeelt, dat Hij de aarde voortaan niet meer vervloekt om des mensen wil. Hoe is dat? Is de mens, de gespaarde mens zoveel beter dan de omgekomene? Neen, neen, zo is het niet. Hoor maar wat de Heere daaraan toevoegt: Want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan. Desalniettemin zegt de Heere : Geen zondvloed meer. De Heere is barmhartig en genadig.

Hoor, wat Hij er nóg aan toevoegt: „Voortaan, al de dagen der aarde, zullen zaaiïng en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden". (Gen. 8 : 21 en 22). Dat is de belofte Gods voor een zondige mensheid, voor Noachs geslacht. Hoeveel uitnemender zijn Zijn gees­telijke gaven in Christus.

 

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

GOD GEDACHT NOACH

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1965

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's