Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT HET NIEUWE TESTAMENT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET NIEUWE TESTAMENT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 CORINTHE 11 : 17-34. (Vervolg).

Na het voorafgaande moet ons nu ook wel weer duidelijk zijn, wat de juiste toepassing van de woorden van de apostel in vers 27 is. Op onwaardige wijze eten en drinken, doet niét die mens, die in oprecht gelóóf nadert tot de dis. Hij zal juist nog allerlei gebreken bij zichzelf gewaarworden en daarom verslagen van hart zijn. Hij kan vrezen, dat zijn geloof nog zo gebrekkig en zijn liefde nog zo gering zijn. Hij kan daarover aangevochten worden en het daarmee moeilijk hebben. Doch dit alles behoeft hem juist geen slagboom te zijn op de weg naar het Avondmaal. Integendeel, voor hem is het zo juist een onwaardeerbaar middel der genade om toé te nemen in geloof en in liefde.

Echter op onwaardige wijze eten en drinken doet die mens, die terwijl thans onder ons het Avondmaal niet meer gevierd wordt samen met de liefdemaaltijden en deze viering op een geheel andere wijze plaats vindt dan in de Corinthische gemeente, tóch als die Corinthiërs niét de gepaste eerbied voor dat Sacrament heeft. Daarbij de juiste waarde van dat Sacrament niét in het oog houdt noch in het hart draagt. En innerlijk niet bewogen is over de grote genade, welke ons in het Avondmaal van Godswege geschonken wordt. Op onwaardige wijze eten en drinken doet hij, die om het met een woord uit het visioen van Petrus in Hand. 10 te zeggen, de dingen Gods gemeen maakt. Die dus op een lichtvaardige wijze, zonder ernst en oprecht geloof, en dorst naar de gemeenschap met Christus, toetreedt, als hadden dat brood en die wijn bij het Avondmaal geen bijzondere betekenis!

Echter, op waardige wijze eet en drinkt die mens, die het Sacrament gebruikt tot gedachtenis des Heeren, in oprecht geloof en liefde en die alzo, met hoeveel zwakheden nog behept, aan de - tafel des Heeren Diens dood tot verzoening der zonden en tot een kracht van nieuw leven begeert te verkondigen.

Graag laten wij hier enkele aanhalingen van Calvijn volgen. Eerst deze: „Want zulke mensen, die zonder een vonkje geloof, zonder enige ijver der liefde, zich als varkens begeven tot het gebruik van 's Heeren Avondmaal, onderscheiden het lichaam des Heeren niet. Want in zoverre zij niet geloven, dat dit lichaam hun leven is, doen zij het alle mogelijke smaadheid aan, het berovend van al zijn waardigheid. En door het zo te ontvangen, ontheiligen en bezoedelen zij het. Zo zijn zij niet ten onrechte schuldig aan het lichaam en bloed des Heeren, hetwelk zij met heiligschennende goddeloosheid zo schandelijk bezoedelen. Door dit onwaardige eten halen zij zich hun verdoemenis op de hals. Want hoewel zij geen vertrouwen op Christus hebben, belijden zij toch door het ontvangen van het Sacrament, dat alleen in Hem voor hen de zaligheid gelegen is en zweren zij elk ander vertrouwen af. Daarom zijn zij hun eigen aanklagers, leggen zij zelf getuigenis tegen zichzelf af, en verzegelen hun eigen verdoemenis".

Vervolgens deze: „Indien het er echter om gaat, dat wij onze waardigheid van onszelf moeten hebben, dan is het met ons gedaan. Slechts wanhoop en dodelijk verderf wacht ons. Ongetwijfeld kan de duivel de mensen langs geen kortere weg verderven, dan door hen zó te verdwazen, dat zij zulk een voedsel niét proeven en smaken, waardoor de zeer goede hemelse Vader hen had willen voeden. Laten wij nu, opdat wij niet in een dergelijke afgrond storten, bedenken dat deze heilige maaltijd voor de zieken een geneesmiddel, voor de zondaren een troost, voor de armen een groot geschenk is, hoewel ze voor de gezonden en rechtvaardigen niets zou aanbrengen van enige betekenis. Want daar ons in die maaltijd Christus tot 'n spijs gegeven wordt, begrijpen wij, dat wij zonder Hem verkwijnen, wegsmelten en vergaan, evenals de kracht van het lichaam verdwijnt, wanneer men niet eet.

Daarom is dit de enige en beste waardigheid, die wij Gode kunnen aanbrengen, dat wij Hem onze geringheid en, om zo te zeggen, onze onwaardigheid aanbieden, opdat Hij door Zijn barmhartigheid ons Zijner waardig make. Dat wij bij onszelf de moed opgeven, opdat wij ons in Hem mogen troosten; dat wij ons vernederen, opdat Hij ons verhoge, dat wij onszelf aanklagen, opdat wij door Hem rechtvaardig verklaard worden, bovendien dat wij jagen naar die éénheid, die Hij ons in Zijn Avondmaal aanprijst, en dat wij, evenals Hij ons allen één maakt in Zichzelf, zo ook wensen, dat wij allen één ziel, één hart en één tong hebben.

Indien wij dit overwogen en overdacht hebben, zullen die gedachten, ook al schokken ze ons, ons nooit terneerwerpen. Hoe zouden wij, die van alle goed arm en ontbloot zijn, en die bezoedeld zijn met het vuil der zonden en halfdood zijn, het lichaam des Heeren waardiglijk eten? Wij zullen veel meer bedenken, dat wij als armen komen tot den weldadigen Gever, als zieken tot den Geneesheer, als zondaren tot den Auteur der gerechtigheid, en eindelijk als doden tot Hem, Die levend maakt; dat dié waardigheid, welke door God bevolen wordt, voornamelijk gelegen is in het gelóóf, dat alles in Christus en niets in ons plaatst.

Anderen, die zulk een volmaaktheid van geloof eisen, dat daaraan niets ontbreekt, en een liefde, gelijk aan die, welke Christus ons betoond heeft, ver­ drijven daardoor allen van de toegang tot dit heilig Avondmaal. Want, indien hun opvatting juist was, zou eenieder het onwaardig ontvangen, daar allen, tot de laatste toe, schuldig zouden staan aan onvolmaaktheid en daarvan zouden overtuigd worden. En inderdaad, het zou van al te grote domheid, om niet te zeggen, dwaasheid, getuigen, wanneer men zulk een volmaaktheid zou eisen bij het ontvangen van het Sacrament, dat die het Sacrament onnodig en overtollig zou maken. Want het is niet ingesteld voor volmaakten, maar voor zwakken en krachtelozen om de gezindheid des geloofs, en der liefde aan te vuren, op te wekken, te prikkelen en te oefenen en het gebrek van beide te verbeteren".

Wij denken bij dit alles aan de geschiedenis van de hoofdman uit Kapernaüm, die Jezus dringend liet vragen om genezing voor een slaaf, die doodziek was. Anderen getuigden van hem, dat hij het waardig was, dat Jezus zijn verzoek zou inwilligen. Zélf echter beleed hij niét waardig te zijn, dat Jezus onder zijn dak zou inkomen. En Jezus getuigde van hem, dat Hij zó'n groot geloof zelfs in Israël niet had gevonden. En deze hoofdman geschiedde naar zijn geloof.

Deze geschiedenis maakt ons ook wel duidelijk, wié aan het Avondmaal niét op een onwaardige wijze eten en drinken!

Intussen; de apostel laat op de éérste waarschuwing, welke dus staat vóór zijn vermaning tot de rechte zelfbeproeving, een tweede volgen, welke wij vinden in vers 29: „Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, niét onderscheidende het lichaam des Heeren". Ook déze woorden hadden bijzondere betekenis voor de gemeente van Corinthe, doch hebben die eveneens nog voor óns.

Uit wat wij reeds aangaande de eerste waarschuwing schreven, is ons wel duidelijk, wat de uitdrukking: „niét onderscheidende het lichaam des Heeren" betekent. Door de oneerbiedige wijze, waarop de Corinthiërs het Avondmaal gebruikten, maakten zij ook als het ware geen onderscheid meer tussen de gewone spijzen en dranken, welke zij in hun dagelijks leven en eveneens bij de liefdemaaltijden nuttigden, én het brood en de wijn bij het Avondmaal. Het werd hun énerlei en het verschil ging voor hen almeer teloor. Zij dreigden almeer aan de uitwendige tekenen te blijven hangen en die lós te maken van hun bijzondere sacramentele betekenis en van de geestelijke genade, welke zij er bij een recht, gelovig gebruik door konden ontvangen. Het brood en de wijn bij het Avondmaal bleef voor hen almeer brood en wijn, zonder een eigen sacramentele waarde. Bij het rechte gebruik blijft de Heere Christus niet geïsoleerd van de tekenen en zegelen. En het geloof grijpt en ontvangt Hemzelf daarin. Echter, hoewel ook de Corinthiërs dat wel wisten, dreigde het besef van deze grote genade bij hen almeer verloren te gaan.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT HET NIEUWE TESTAMENT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's