Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. VROEGINDEWEIJ

Hoofdstuk V, artikel 8

Alzo verkrijgen zij dan dit, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige barmhartigheid Gods, dat zij noch ganselijk van het geloof en de genade uitvallen, noch tot het einde toe in de val blijven en verloren gaan.Hetwelk, zoveel hen aangaat, niet alleen lichtelijk zou kunnen geschieden, maar ook ongetwijfeld geschieden zou.

Doch ten aanzien van God kan het ganselijk niet geschieden, terwijl noch Zijn raad veranderd, noch Zijn belofte gebroken, noch de roeping van Zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbidding en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling des Heiligen Geestes verijdeld of vernietigd kan worden.

De roeping.

De gelovige kan niet verloren gaan. Wie eenmaal tot het geloof gekomen is, wordt alzo bewaard, dat zijn geloof niet ophoudt. Dat willen de Leerregels goed vastleggen. Waarom kan dat niet? Omdat God de Onveranderlijke is.

In art. 8 is eerst van de onveranderlijke Raad gesproken, daarna van de onverbrekelijke belofte. We volgen blijkbaar het heilshistorisch spoor. Want immers de belofte is niet genoeg, evenmin als de Raad Gods genoeg is. De belofte is in het paradijs gegeven, aan Abraham gegeven en nog veel meer. Doch wil er kracht van uitgaan, zo moet zij aan alle zondaren uit het geslacht van Adam zoveel mogelijk bekend gemaakt worden. Daarvan staat in Rom. 8 : 30: En die Hij tevoren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen". Het gaat nog verder. Niet alleen de verordineerden, de uitverkorenen worden geroepen. De Heere Jezus geeft te kennen, dat de verhouding van uitverkorenen en niet-uitverkorenen is als weinig staat tot veel. Maar ook die niet-uitverkorenen zijn in een bepaalde zin geroepenen, voorzover zij het evangelie hebben gehoord. Daar staat: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren". (Matth. 22 : 14).

De algemene roeping.

Uit Matth. 22 : 14 volgt, dat iemand geroepen kan zijn en toch verloren gaan. De man zonder bruiloftskleed uit de daar voorafgaande gelijkenis is daar een voorbeeld van. Wij onderscheiden dan ook van ouds tussen een algemene of uitwendige en een bijzondere of inwendige of krachtdadige roeping.

In artikel 8 wordt aan de laatste gedacht. Dit mag ons niet verhinderen kort aandacht te geven aan de algemene roeping. God heeft in Zijn Raad onderscheid gemaakt, waar geen onderscheid was. Er is een uitverkiezing. Die verkiezing en verwerping zijn bij God voor de grondlegging der wereld vastgesteld. De liefde Gods tot zijn uitverkorenen is een eeuwig werkelijke zaak. Daarom staat er ook: De Heere is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb ik u getrokken met goedertierenheid". (Jer. 31 : 3). Maar aan de mens is door de verkiezing nog niets veranderd. Voordat de roeping haar werk doet zijn alle mensen — verworpenen of verkorenen — in dezelfde toestand. De mensen komen niet verschillend in de wereld uit kracht van het raadsbesluit Gods. Het is niet zo, dat de uitverkorenen met een overbuiging tot het evangelie geboren worden. Daar is veeleer bij beide partijen een afgekeerdheid. We moeten niet denken, dat er een zaad der verkiezing in iemand ligt. Alle mensen liggen in de staat des doods, uitverkorenen en anderen zijn alle verdorven. De natuur van verkorenen en verworpenen is gelijk. De verkiezing is ook geen vrucht van tevoren geziene natuurlijke verschillen, en de verkiezing op zichzelf schept evenmin een verschil in de natuur. Wij zijn in Adam allen verworpen en verdoemd. De grote scheiding onder ons mensen komt pas door de prediking van het Woord Gods. Dat onderscheid begint al bij de prediking op zich. Sommigen krijgen het evangelie te horen, anderen niet. Vanwaar komt dit verschil? Van de mensen? Dus dan zou het kunnen gebeuren, dat niemand het evangelie hoorde en dat heel het werk van Christus nutteloos en vruchteloos zou zijn? Immers: Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt? (Rom. 10 : 14).

In hoofdstuk I, 3 zeggen de Leerregels dan ook: „En opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil, en wanneer Hij wil". Waarom het ene volk wel en het andere niet? Dat waarom is alleen aan God bekend. Het is nooit willekeur, maar de Heere heeft overal zijn redenen voor.

Dan komt het tweede. Wanneer het evangelie gepredikt wordt, zijn er velen die het niet aannemen. Daar zijn anderen, die geloven. Vanwaar dat verschil? Van de mensen zelf? Zou het dus kunnen, dat niemand geloofde? Dan zou het werk van Christus nutteloos en vruchteloos zijn. Neen, het ongeloof is wel uit de mens, maar het geloof is uit God. Voor de een is het evangelie als de Geest, die levend maakt, voor de ander als de letter, waaraan zij sterven. Bij de een wordt de uitwendige roeping werkzaam, doordat de Heilige Geest tegelijk innerlijk werkt, bij de ander blijft het een onwerkzame roeping. Hoe moeten we dit verstaan? Is het woord der prediking, als de Geest zich daar niet mee paart, krachteloos en nietswaardig? Zeg dat niet! Het Woord Gods is krachtig op zich. Het is als een vuur, dat verteert en als een hamer die verplettert. Maar het is niet altijd werkzaam tot zaligheid, niet altijd vruchtbaar tot behoud. Dit laatste is alleen in die hoorders des Woords, die God inwendig roept. Hoe komt het, dat bij sommigen het Woord des evangelies geen vrucht draagt? Omdat deze hoorders het goede Woord Gods verwerpen. Dat kan. God staat niet alle hoorders toe, dat zij het Evangelie verwerpen. Evenwel, sommigen staat Hij dat toe, en zij maken daar gebruik van. Anderen echter verhindert God, dat zij 't Woord des Evangelies, de aangeboden zaligheid, afwijzen. Zij worden getrokken uit de macht der duisternis. Allen, die het evangelie horen, worden geroepen, zij worden allen uitgenodigd, zij mogen allen komen. Als zij komen zullen zij niet uitgeworpen worden. Maar niet allen worden getrokken. In Romeinen 10 : 16 staat: Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: “Heere, wie heeft onze prediking geloofd? " Hiermee zegt de apostel, dat het geloof niet altijd op het Woord volgt.

Integendeel, Jesaja schrok ervan, toen hij zag, hoe klein het getal was en riep uit: “Heere, wie heeft onze prediking geloofd?" Geloof is zeldzaam, ongeloof is gewoon. De natuurlijke mens wijst het Woord af. Het is dus geen rechtsgeldige, of op welke wijze ook geldige, conclusie, als iemand uit het feit, dat het evangelie hem gepredikt is en hij op deze wijze geroepen is, de gevolgtrekking maakt, dat hij uitverkoren is. Toch schijnt prof. Karl Barth de neiging tot deze gevolgtrekking te hebben. Ook de Richtlijnen voor de behandeling van de leer der uitverkiezing, die de Hervormde Synode uitvaardigde, schijnen uit de algemene roeping de zekerheid der onveranderlijke verkiezing en zaligheid te willen halen. Het is immers de uitwendige roeping, die de Richtlijnen bedoelen in de tweede helft van bladzijde 39, als we daar lezen: Wij missen in de Leerregels de krachtige oproep van Calvijn, om de zekerheid onzer verkiezing alleen te zoeken bij Christus en bij de roeping, die uit het Woord tot ons komt. (Vgl. Inst. III, 24, slot 3, 4 en 5)". Dit is fout. Als Calvijn over de zekerheid der verkiezing spreekt, leidt Hij deze nimmer af uit het feit, dat men een kerkdienst heeft bijgewoond en het evangelie gehoord; wel uit het feit, dat men inwendig is geroepen. Men hoeft daarvoor slechts na te lezen wat in Inst. III, 24, 8 geschreven staat, 't Voornaamste volgt hier: aar is een tweeërlei slag roeping, een algemene en een bijzondere. Door de laatste brengt God teweeg, dat het gepredikte Woord in de harten der uitverkorenen vast beklijft. Als voorbeeld uit de Schrift wijst Calvijn op de gelijkenis uit Matth. 22 : 1—14. De genodigden komen niet. Eenieder kan wel zien, dat dit van de uitwendige roeping verstaan moet worden. Dan komen de andere gasten, die van de straat. Onder hen is de man zonder bruiloftskleed. Dat is een man, die door belijdenis in de kerk is ingetreden, maar met de heiligmaking van Christus niet is bekleed. „Zo zijn er dan weinige uitverkorenen uit het grote getal dergenen die geroepen zijn, doch niet met die roeping uit dewelke wij zeggen dat de gelovigen moeten oordelen van hun verkiezing", 't Moge hieruit duidelijk zijn, dat Calvijn bij deze roeping wil beginnen, waardoor wij met Christus gemeenschap gekregen hebben. Alleen de inwendige en bijzondere roeping is de roeping waarin de gelovigen de zekerheid hunner verkiezing moeten zoeken. Het is een moedwillige dwaling als men het anders stelt. Het getuigenis van onze verkiezing hebben we niet hierin, dat de dominee ons het evangelie voorhoudt en zo uitwendig roept, doch wel hierin als wij door de inwendige roeping met Christus gemeenschap hebben. In III, 24, 5 zegt Calvijn dan ook: Zo hebben wij een genoegzaam, klaar en zeker getuigenis, dat wij in het boek des levens geschreven zijn, indien wij met Christus gemeenschap hebben". Dat genoegzaam getuigenis hebben we nog niet als de dominee preekt, wel als wij Christus aangenomen hebben.

Dat is een enorm verschil. Calvijn wijst op dit verschil in zijn toelichting op Rom. 10 : 16. Hij geeft antwoord op de vraag, waarom er staat, dat niet allen het Evangelie gehoorzaam zijn. Nu zien wij, waarom deze uitzondering in het voorbijgaan ertussenin is gevoegd; dit is geschied, opdat niet iemand zou menen, dat overal, waar de prediking zich doet gelden, het geloof zonder twijfel noodzakelijk volgt. Wat de oorzaak hiervan is, wijst hij evenwel later aan, als hij eraan toevoegt: “Aan wie is de arm des Heeren geopenbaard?" Hij geeft immers te kennen, dat het Woord Gods dan alleen uitwerking heeft, wanneer God met het licht van Zijn Geest verschijnt; en zo wordt de inwendige roeping, welke alleen krachtdadig is en slechts aan de uitverkorenen toekomt, onderscheiden van de uitwendige, die (alleen) geschiedt door de stem des mensen. Hieruit is ten volle duidelijk, hoe dwaas de redenering is van sommigen, die beweren, dat allen zonder onderscheid uitverkoren zijn, omdat de leer der zaligheid algemeen is en God zonder onderscheid allen tot zich nodigt. De algemeenheid der beloften alleen en op zichzelf maakt immers de zaligheid niet algemeen voor allen; integendeel, deze bijzondere openbaring, waarvan de profeet melding heeft gemaakt, beperkt haar tot de uitverkorenen.

Betekent dit nu, dat de algemene roeping ongeveer waardeloos is? Volstrekt niet. Het is zeker waar, dat de stem van een mens nimmer tot in de ziel kan doordringen; en de sterfelijke mens zou veel te hoog worden verheven, indien van hem gezegd zou worden, dat hij over de kracht beschikte om ons te wederbaren; zelfs het licht des geloofs is iets, dat te verheven is dan dat het door mensen zou kunnen worden meegedeeld. Dit alles verhindert evenwel niet, dat God door middel van de stem des mensen krachtdadig werkt, zodat Hij door zijn dienst in ons het geloof schept. Men kan in het algemeen zeggen: Geen geloof zonder prediking. Dat is wel de reformatorische leer. Men kan deze stelling echter niet omkeren en zeggen: Geen prediking zonder geloof. Het is niet waar, dat ieder, die de prediking hoort, tot het geloof komt. Natuurlijk, waar Gods Woord gesproken wordt, ontstaat geloof. Maar dan denken we aan de krachtdadige roeping. Want het is niet waar, dat het bij ieder, die de prediking hoort tot het geloof komt. Dat heeft zelfs Luther niet geleerd. De laatste schreef nog in 1537: „De Heilige Geest moest inwendig in de harten van de hoorders werken, want 't uitwendige woord alleen werkt niets uit. Anders, wanneer het uitwendige woord het alleen zou doen, zouden alle hoorders tot het geloof komen. Maar dat leert de ervaring wel anders”.

Als nu de algemene roeping niet genoeg is, waarop moet dan de hoorder het geloof gronden, dat hij bedoeld is? Moet hij een andere grond zoeken dan Gods aanbod van genade? Neen. De mens van nature heeft geen werkelijk belang bij het evangelie. Hij wil de zaligheid wel, doch niet de weg naar de zaligheid. Hij wil de hemel wel, doch niet de weg naar de hemel.

De werking van Gods Geest moet bij de uitwendige roeping komen, opdat het verstand des mensen verlicht worde niet alleen om Christus te zien, doch ook om zijn diepen val te zien en de verdoemenis, waaraan hij rechtvaardig onderworpen is. Zolang de zondaar nog geen gelovige is, zijn al de beloften in de Schrift voorwaardelijk. De voorwaarde is altijd, dat een mens voor God vernederd is. Tenslotte wórden tot Christus alleen de zondaren geroepen en Hij zoekt alleen verlorenen.

Wat gebeurt er in de inwendige roeping? Onder meer dit, dat de ogen van een zondaar geopend worden om te zien, dat de belofte van zaligheid juist en alleen voor zondaren is met de gedachte: voor zondaren, die verslagen zijn over hun zonde. Gods Geest overtuigt ervan, dat de belofte van zaligheid voor hen als zondaren is.

Zonder de werking des Geestes ziet de geroepene dit niet. Tot zover de uitwendige roeping, die niet dezelfde is als de roeping naar Gods voornemen. Alleen de laatste is onherroepelijk vast.

L. Vroegindeweij

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 augustus 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 augustus 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's