Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het grote beeld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het grote beeld

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Daniël antwoordde voor de Koning en zeide: De verborgenheid, die de Koning eist kunnen de wijzen, de sterrenkijkers, de tovenaars en de waarzeggers de Koning niet te kennen geven; maar er is een God de hemel, Die verborgenheden openbaart. Daniël 2 vers 27 en 28a.

Langzaam begon het licht van een nieuwe dag door te dringen tot in de slaapkamer van Koning Nebukadnezar. Maar zijn dienaar kreeg geen kans, om zijn vorst het aanbreken van deze dag te melden. De Koning was klaarwakker, en zat rechtop in bed. Er stond angst in zijn ogen te lezen, en over zijn lippen kwamen dreigende woorden: Roep haastig de wijzen, de sterrenkijkers, de tovenaars en de waarzeggers bij elkaar, heel de geestelijkheid aan dit heidense hof. Want ik, de grote koning, heb gedroomd. Zo begon die gedenkwaardige dag, die in een bloedbad geëindigd zou zijn, indien Daniël er niet geweest was en aan het Koninklijk bevel om de droom te verhalen en uit leggen, niet had kunnen voldoen.

De koning had zich gisteravond ter ruste gelegd, net als de geringste van zijn onderdanen. Maar, als zo vaak, komen de gedachten niet één, twee, drie tot rust. Zij glijden als zoeklichten over steden en landen en volken. Nebukadnezar's rijk strekt zich uit van de oever van de Indus tot aan de kust van Klein-Azië. Hij is de tweede vorst, die over dit rijk regeert, dat trouwens nog maar weinige jaren tevoren, met wapengeweld gesticht was op de puinhopen van het vroegere Assyrië. Wat een onrust bracht dat met zich mee; hij kan er soms niet van slapen. En wanneer hij eindelijk inslaapt baant die onrust zich een weg, in de droom, breekt ze eerst recht los. De gedachten over wat hierna geschieden zal, komen niet, tot stilstand; de onrust vóór de droom, wordt door een grotere onrust na de droom gevolgd.

Dromen zijn immers geen bedrog, daarover zijn allen het eens. De droom van een koning houdt verband met het lot en de toekomst van zijn rijk. Nebukadnezar, de heiden, is daarvan vast overtuigd, en zijn raadsheren al evenzeer. Vandaar dat hij altijd de waarzeggers en wijzen bij de hand heeft. Makkelijk is dat, hij behoeft hen alleen maar te ontbieden. Vanmorgen doet hij dat, met klem! Hij verkeert namelijk in een kwellende onzekerheid: Wat moet die droom betekenen? Hij, voor zich, kan er geen touw aan vast knopen; of schrikt hij daarvoor terug? Hij zoekt steun bij de mensen, bij de deskundigen. De wijzen, de sterrenkijkers, de tovenaars, de waarzeggers, kortweg de Chaldeën genoemd, zijn deskundig in deze zaken. Zij vorsen de verborgen wil der goden uit. Zij lezen die veelal uit de stand der sterren, zij verklaren die uit tekenen en voortekenen. Zij geven raad om de goden gunstig te stemmen, of bij gebleken ongunst, niets van belang te ondernemen. Zij zullen de droom duiden. De vraag is maar: Welke droom?

Nebukadnezar weet er niet veel meer van, en hij wil er in geen geval iets van vertellen. Wantrouwt hij zijn raadslieden, denkt hij dat ze hem om de tuin zullen leiden? Hij herinnert zich vaag iets, maar het wil hem niet helder worden. Zij moeten de meesterproeve van hun bekwaamheid vandaag leveren: Eerst de droom en dan de uitleg. Kunnen ze dat, dan zal hij hen geloven. Kunnen ze dat niet, dan zal hij andere maatregelen nemen! En, ze kunnen het niet, met geen mogelijkheid. Zij putten zich uit in verontschuldigingen. Het is ongehoord wat de koning van hen vraagt, het is nog nooit vertoond! Wie heeft dat ooit van hen, of hun voorgangers gevergd? Nebukadnezar staat op zijn stuk; nu hij hen hoort redekavelen, verstrakt zijn gezicht: Als ze het niet doen, is vandaag hun laatste uur geslagen. Zozeer zit deze droom hem dwars.

Ik heb een droom gedroomd. Hij is de enige niet. De wereld — hij is toch heer van de wereld — droomt haar dromen. Is het een wensdroom? Naar macht en roem, naar welstand en vrede? De droom van een nieuwe wereld, waarin de ontevredenheid over de oude wereld haar parten speelt, en die zich daarom hardnekkig naar de toekomst uitstrekt? Hoevelen dromen niet mee en zijn bereid, terwille van de droom, de gevestigde orde omver te werpen. Al dromende ontsnapt hen een schorre kreet, een dof gemompel. Ze keren zich om en dromen voort. De droom voert tot de daad, neemt in de daad vaste vorm aan. Van droom tot daad, dat is niet zo ver. Als we dan de droom maar goed kunnen vasthouden. Vaak trekt de nieuwe wereld aan ons voorbij, als in een droom, en daarna klagen wij: De zaak is mij ontgaan.

Misschien is het een angstdroom. De droom van een wereldondergang, die zich onherroepelijk voltrekt. Wakker geworden, kunnen we ons de ogen uitwrijven, maar de angsten blijven ons teisteren. Waar gaat het heen, en wie kan er iets aan doen? Huiveren wij niet van wat wij dromen. Knijpt de angst onze keel niet dicht, klopt ons hart niet met snelle, bonzende slagen? Omdat het zo vaag is, is het zo verschrikkelijk. Wensdroom en angstdroom liggen vandaag door elkaar heen geweven, gewrongen, zodat we de droom helemaal niet meer weten. Wat houdt ze eigenlijk in? Dan moeten de wijzen en de waarzeggers van deze tijd het ons vertellen. Ze moéten het, en ze spannen zich tot het uiterste in. De mensen van de wetenschap, de technici en de politici, de sociologen en de economen. Zij hebben reeds lang de plaats van de priesters ingenomen, en worden als priesters beschouwd. Wij roepen hen te hulp, om van onze onzekerheden verlost te worden; zij zullen de verborgenheid te kennen geven. Onze ogen zijn op hen gericht, nu eens vol verwachting, dan weer vol schrik. Hun antwoorden worden als orakels, als godsspraken, ontvangen en doorgegeven. Als echter de nood aan de man is, blijven ze in gebreke. Blijkbaar kunnen ze het niet! Wij vragen te veel van hen; de droom en zijn uitleg. Want in de droom is veel verborgenheid.

Maar er is een God in de hemel. Die verborgenheden openbaart! Wie neemt nu ineens het woord? Daniël, de dienaar Gods. Hij vraagt aandacht voor zijn God, de God in de hemel. De koning had hem niet geroepen, en de wijzen zien in hem niet een der hunnen. O nee, Daniël is niet deskundig. Toch kan hij de droom en zijn uitleg aan de koning bekend maken. Niet omdat hij het weet. Hij kan geen opheldering geven, dat niet. God in de hemel openbaart verborgenheden. En openbaring is wat anders dan opheldering. Openbaring onthult de verborgenheid. Toen Daniël met de zaak te maken kreeg, heeft hij met zijn drie vrienden een bidstond belegd. Geen conferentie, maar een confrontatie met de God Israëls. Heere, zo hadden ze beleden, van U is de wijsheid en de kracht! Wij kunnen een voorbeeld aan hem nemen, in een tijd waarin zo veel problemen worden opgeworpen, waarin de dromen steeds verwarder worden, en de oplossingen steeds moeilijker. Buigen wij onze knieën nog wel? Weten wij het nog, dat bij de Heere wijsheid is, dat Hij het verlossende woord spreekt, dat iedere oplossing te boven gaat, omdat Hij verborgenheden openbaart! Waar menselijke wijsheid schipbreuk lijdt, mogen wij goddelijke wijsheid verkondigen. Want de Heere hoort het gebed. Daniël treedt voor de koning, vervuld met hemelse wijsheid. Hij deed ontdekkingen, omdat de Heere hem verborgenheden bekend maakte.

Er is een God in de hemel. Die verborgenheden bekend maakt. Dat is de boodschap aan een wereld, die beurtelings door wens en angst bevangen en voortgedreven wordt. Wier droom haar nu eens vergrimt en dan weer verlamt. Wier wijsheid dwaasheid is, omdat zij de verborgenheid niet weet. God maakt, ook heden, de wijsheid dezer wereld beschaamd. Waar is Daniël? Waar is de gemeente, die bidt en belijdt, die zich rondom het Woord schaart, opdat God haar de verborgenheden openbaart. Zij alleen kunnen uitsluitsel geven. Wat een hoogmoed, denkt u. Integendeel, wat een ootmoed. Wat een bescheidenheid past ons als het over opheldering gaat, een bescheidenheid die ook menige dominee niet in acht neemt, die overal over mee denkt te kunnen praten, omdat hij hier en daar wat opgevangen heeft. Wat een beslistheid past ons, als het over deze openbaring gaat. Wij spreken dan niet ons eigen woord, maar getuigen van de God in de hemel. Hij is hoog verheven, boven al het wroeten en woelen der mensen, boven al het machteloze wensen en het krachteloze vrezen. Bij Hem is sterkte. En gesterkt, maken zijn knechten zich op, om het te verkondigen: God weet wat er aan de hand is en wat er aan de gang is.

En nu de droom! Nam de inleiding wat te veel plaats in beslag? Laat het u niet verdrieten, waar het Woord ons leidt, leert het ons. Hier volgt dan de droom, vol verborgenheid. Nebukadnezar had een groot beeld gezien, dat heel vreemd in elkaar zat: Een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van koper, benen van ijzer, voeten van ijzer en leem. Het stond daar in het licht van de oosterse dag, glinsterend en gloeiend. Bijna verblindend. Wie er lang naar keek, vond het maar een schrikbeeld, zo indrukwekkend, en tegelijk zo beangstigend. Wat mocht dat beeld wel betekenen? God in de hemel maakt het ons duidelijk door Zijn Woord.

Dit vreemde beeld is een volkerenspiegel. Het is samengesmeed uit verschillende wereldmachten, die toch een geheel vormen. In de wereldgeschiedenis is sprake van een voortdurende verwisseling van macht. Dat bedriege ons echter niet. De wereldmacht weet zich te handhaven, ze overleeft alle wisselingen, ze geeft zich niet gewonnen. Deze wereldmacht mag met recht een schrikbeeld heten, want haar geweld is een waar schrikbewind. En toch gaan de wensen daarheen, en draaien de angsten daarom. Vandaag en gisteren, en eeuwen geleden: Een groot beeld! Verkijken wij ons niet op de veranderingen, het beeld komt niet van zijn plaats. Het is bijna een godsbeeld, dat vereerd wordt door miljoenen en waardoor miljoenen verteerd worden. In deze eenheid is een voortdurende verscheidenheid. Toen Nebukadnezar hoorde: „het gouden hoofd, dat zijt gij", was hij daar ongetwijfeld verguld mee. Maar na u een ander, en na die ander weer een ander en zo maar voort.

Krachtmensen worden door andere krachtmensen verdrongen. Machtsblokken door andere machtsblokken vervangen. Zo gaat het er naar toe in de geschiedenis en nog is het einde niet in zicht. Rijken en volken worstelen om het overwicht en de overmacht; ieder evenwicht is maar voor een tijd. Zij trachten elkaar te vernietigen — zo nu en dan valt dit volstrekte woord — de angst loert om iedere hoek, de strijd woedt in iedere straat. En daarna en daarna... Wie het beeld daar ziet prijken in al zijn grootheid — schoonheid is te veel gezegd — moet daar terdege op letten. Het grote beeld is een geval, dat in zijn voegen kraakt. Men moet er zich niet aan verkopen. De dromen die over de hele wereld gedroomd worden, ook de droom van een toekomstig wereldrijk, dat wereldvrede zal waarborgen, is maar een droom. Bij nader toezien ontdekt men de zwakke plekken, de donkere schaduwen. Het onwaarschijnlijke van deze grootheid en het onwaarachtige.

Er is een God in de hemel die verborgenheden openbaart. Bij het licht van Zijn openbaring krijgen wij er een andere kijk op. Wij leren dan uitkijken naar een ander Koninkrijk. Het grote beeld kan ons niet bekoren. Het staat vlak voor ons, maar wij treden wat terug en bidden dagelijks: Uw Koninkrijk kome.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het grote beeld

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1966

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's