Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kom en zie!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kom en zie!

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Filippus vond Nathanael en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden, van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef van Nazareth. En Nathanael zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goed zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie Johannes 7 vers 46 en 47. 

Zoeken en vinden; dat is in ons leven schering en inslag, van de jonge jaren tot de oude dag. Wij zoeken maar verder. Naar iets, naar iemand. De tijd verstrijkt, verschrikt kijken we op: Nee, gevonden heb ik het nog niet. Misschien zegt iemand: ik dacht dat ik het gevonden had, maar hét bleek toch niet waar. Wees nu eens eerlijk; hebt u er hoop op, dat u zult vinden. Of is de aardigheid er af, zodra wij vinden wat we zochten, en begint het dan weer van voren af aan. Zoeken en vinden ...

In Johannes 1 wordt ons verhaald, dat er wel degelijk sprake is van vinden. Het is alles vinden, wat de klok slaat. Mensen vinden elkaar, verrassend en net op tijd. Andreas vindt zijn broeder Simon; Filippus vindt Nathanael. Beiden verklaren, dat zij Jezus gevonden hebben. En, daar tussenin: Jezus vond Filippus. Dat is de spil, waar al dat vinden om draait. Door Jezus komt er beweging in, zoeken wordt vinden. Want Jezus vindt. Hij kwam in de wereld om te zoeken, en Hij keert niet onverrichterzake terug: Reeds in het begin van Zijn optreden, wordt aan Hem bevestigd: Wie zoekt, die vindt. Hij treft mensen aan. Hij spoort mensen op. Hij maakt ze tot Zijn discipelen. Het is een heerlijke tijd; de welaangename tijd is tevens de vindenstijd. Het is de tijd om te zoeken en om te komen. Wij hebben met een Jezus te doen. Die zoekt om te vinden, en Die van zoekers vinders maakt. Of mag het ook omgekeerd: van vinders zoekers maakt. Zoeken en vinden, dat grijpt in dit hoofdstuk voortdurend in elkaar.

Filippus vond Nathanael. Waarschijnlijk kenden zij elkaar reeds, misschien waren het vrienden. En hoewel we dat niet met zekerheid weten, zullen beiden wel met Johannes de Doper verkeerd hebben. Nathanael komt uit Kana, in Galilea en Filippus is van Bethsaida. Jezus is naar Galilea gekomen, naar de verachte landstreek. Filippus is al onder Zijn volgelingen, hij loopt letterlijk achter Hem aan. Dan, ontmoet hij Nathanael, hij liep hem tegen het lijf, hij vond hem. Die Nathanael droeg een mooie naam: Gods geschenk! Dat was hij, als kind voor zijn ouders; dat wordt hij als man voor de kerk. De naam wordt opengevouwd, nu Filippus hem aanspreekt.

Want deze kan het niet voor zich houden: Wij hebben gevonden. Wij, nog enkele mannen en ik. Gevonden! Dat werkwoord springt op van pure vreugde. Ja, je moet maar ergens naar zoeken, je moet maar iets kwijt zijn. Een opgetogen Filippus, vat de blijdschap van dit uur samen in één woord: gevonden. U bent nieuwsgierig en vraagt: Wat dan wel; wie dan toch? Jezus! De naam zegt genoeg: Zaligmaker. Jezus, in Wien God te vinden is, in Wien Hij nabij is. Zoekt de Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. De Naam Jezus klinkt u nog in de oren, zinkt u in het hart. Hem vinden, dat is het leven vinden. Deze Jezus verschijnt in het licht van de Schriften. Niemand behoeft iets over Hem te verzinnen, het werd alles reeds voorzegd. Wet en profeten getuigen van Hem. Nathanael is een schriftgeleerde, hij kan daarvan op de hoogte zijn. Hoe vaak had hij de oude rollen doorvorst en telkens als er sprake was van Hem, om Wien het ging, van de Messias, had hij zijn vinger bedachtzaam bij de Schriftplaats gelegd: Hier stond het, en daar. Hij had het zich scherp ingeprent, het geheugen voedde het hart.

Ook Filippus is goed thuis in de Schrift. Wat een voorrecht is dat toch. Doet u er ook al moeite voor, door trouw en met aandacht te lezen? Hebt u dit al gelezen en dat? De markt wordt overstroomd met boeken, slechte en goede. Maar de vraag mag aan oud en jong gesteld worden: En de Heilige Schrift, hebben we die echt gelezen, zochten we wat, vonden we wat? Christus wandelt onder ons in het gewaad van de Schrift. Hij treedt uit de woorden tevoorschijn. Gedurende de korte tijd dat Filippus Zijn leerling was heeft Deze hem duidelijk gemaakt, dat de mannen Gods, over Hem geschreven hadden. Het onderricht dat de Heere Jezus geeft, is altijd naar en uit de Schriften: Deze zijn het, die van Mij getuigen. Hij opent ze, zoals iemand een schatkamer opent, het goud schittert u tegen. Hij put er uit, zoals iemand water schept, waarmee wij onze dorst mogen lessen. Zo is Hij nog onder ons een begrip. Zo gebeurt het nog dat mensen mogen getuigen: Wij hebben Dien gevonden, naar Wien Mozes en de profeten verwezen.

Hebt u Hem al gevonden? Onderzocht u de Schriften, omdat u Hem zoekt? Of leest u over alles heen, omdat het u niet, nog niet, om Hem gaat? Hij laat u toch niet onverschillig? In Hem is het heil, in Hem is het leven. Wie zou daar nu aan voorbij gaan? Het is nog vindenstijd, beste lezers. Schudt de traagheid eens van u af en verspil uw aandacht niet aan de vluchtige dingen van deze wereld. Zoekt die niet zo krampachtig, ten koste van uw heil, van uw leven. Wat u vindt, kunt u toch niet vasthouden en het bevredigt u ten diepste niet. Gevonden. U slaakt een zucht van verlichting: Hij is het. Wat ik van Hem weet, wordt waar en vast, nu ik Hem vond. Mag ik u daarmee gelukwensen. Hebt u, op uw beurt, een ander gevonden, om die er van in kennis te stellen?  Gedeelde vreugde is dubbele vreugde.

Jezus! Wat een vondst! Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth. Filippus geeft Nathanael alle gewenste inlichtingen. In déze Jezus, zijn de oude voorzeggingen vervuld. Misschien heeft Nathanael reeds van Hem gehoord, van die zoon van Jozef, die in Nazareth groot werd. Dit wist hij echter nog niet en het wil er maar slecht bij hem in. Hij fronst de wenkbrauwen en zijn antwoord luidt nuchter, al te nuchter: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Nathanael heeft niets op Nazareth tegen, of ziet hij er wat op neer? Het ligt in de buurt van Kana, en vaak is het ene stadje niet zo welwillend tegenover het andere stadje gestemd. Dat is echter de aanleiding tot dit antwoord niet. Nathanael heeft nooit iets over Nazareth gelezen in de Schriften. Er klopt i^ts niet: van Nazareth. Zodra hij zich daarvan rekenschap geeft, moet hij de domper zetten op de blijdschap van Filippus, zijn vriend vergist zich.

Uit Nazareth iets goeds. Het goede, dat God aan Israël beloofd heeft. Dat kan immers niet; hij laat zich door Filippus niet op sleeptouw nemen. Uit Nazareth. Had hij dat nu maar niet gezegd! Daardoor wordt zijn getuigenis hoogst aanvechtbaar. Uit Nazareth? Wat een ontnuchterend antwoord, de geestdrift van Filippus wordt er door geblust. Gevonden, het mocht wat. Kijk, als we Jezus aan u voorstellen — mag het, ook heden? — en aanbevelen, dan valt dat niet in goede aarde. U hebt iets tegen Hem, een vooroordeel. Het strookt niet met uw verwachtingen, met uw voorstellingen, met uw veronderstellingen. Die schuiven zich tussen Hem en u in. De Schrift moet eraan te pas komen, om uw bezwaren kracht bij te zetten. U kunt Jezus niet in verband brengen met Nazareth. U bent vooringenomen tegen Hem, en u hebt daar uw redenen voor. Die redenen doet de duivel u aan de hand, die wil u ver van Hem houden. U zoekt nog, en als iemand u mededeelt: gevonden, dan kijkt u hem argwanend aan. Hoorde ik dat goed, uit Nazareth.

Dat hoorde u goed en daarin hoorde u het merg van het evangelie. Wat goeds! Al het goede dat God schenkt, dat onuitsprekelijke en onuitputtelijke goede, in Nazareth. Het licht, dat schijnt in de duisternis. Nazareth, dat is duisternis. In het zondarenland, in de stad zonder naam en roem, schittert de heerlijkheid van Christus. Een verrassing, uit Nazareth. Laat het voor u geen teleurstelling zijn. Het merg van het evangelie is tegelijk de ergernis van het evangelie: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Het verachte werd door God verkoren, maakt dat ons niet beschaamd?

Filippus geeft daarover geen opheldering. Hij doet een dringend beroep op zijn wantrouwende vriend: Kom en zie. Soms zijn we er zo vol van, dat we geen lust in een woordenwisseling hebben. Nathanael moet er zich maar van gaan overtuigen, dat is de veiligste en de snelste weg. Hij kan dat nergens beter doen, dan bij Jezus. Om te weten, wie Jezus is, moeten wij immers bij Hem zijn. Nee, hij stuurt hem er niet heen: Ga maar eens kijken. Hij nodigt hem uit, hij neemt hem mee: Kom en zie. Het helpt niet, wanneer wij breedvoerig over Jezus met u te praten, wanneer we de bezwaren trachten te ontzenuwen. Het doorbreekt de muur niet, waarachter men zich verschanst. Kom er eens achter vandaan en ga eens met mij mee. Dat is het echte getuigen, voortvarend en hartverwarmend.

Kom en zie. Filippus gaat ook. Men kan anderen niet naar Jezus verwijzen en zichzelf op een afstand van Hem houden. Hoe vurig begeert Filippus in de nabijheid van Jezus te leven, te blijven. Vinden wordt volgen; en volgen is, dicht achter Hem aan gaan. Kom maar mee, mijn vriend; je bent daar stellig welkom. Jezus zal hem wel duidelijk maken wie Hij is. Er is trouwens geen tweede zoals Hij, zo'n leermeester, zo'n zaligmaker. Houden wij elkander niet te lang op, met breedvoerige en diepzinnige gesprekken. Dit korte gesprek wil een handreiking zijn, om tot Jezus te komen. Het is een opwekkend gesprek: Kom en zie. Geloof en gebed zijn er de ondertoon van. Ja, zeker, er spreekt een groot vertrouwen, in deze korte woorden: Kom en zie. En een wijze zorg voor de ziel van zijn vriend. Nergens zijn de vragen meer bij gebaat, dan bij een persoonlijke kennismaking met Jezus. Wij moesten elkaar meer meenemen; de dominee de gemeente, en de ouderling het gemeentelid; de vader zijn dochter en de moeder haar zoon. Elkaar meenemen in dat zoeken en vinden, dat door de Heilige Geest aan de gang gehouden wordt.

Dat is naar de aard van het evangelie. Jezus had het tot Johannes en Andreas gezegd en sindsdien is het aan de orde, overal waar het Woord, aangaande Christus geschiedt. Daar houden we elkaar niet aan de praat, we gaan, op hoop tegen hoop, met elkaar op pad. U leest dat telkens in het evangelie, dat mensen met elkaar op weg gaan naar de Heere Jezus. De duivel heeft daar een hevige hekel aan; hij zet ons, in gesprek en gebed de voet dwars, als het die kant op gaat. Want zo is hij menigeen kwijtgeraakt, die hij door allerlei vooroordeel had gebonden. Jezus weet ook Nathanael voor Zich te winnen, wanneer hij komt en ziet.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 januari 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Kom en zie!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 januari 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's