Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zalige doden” (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zalige doden” (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaring 14 : 13b.

Zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid.

Heerlijke zaak, die hier nu wordt betuigd. Woord van diepe zin. De doden, die in de Heere sterven, gaan in de rust. Ze zijn als soldaten, die een tijdlang aan het front hebben gestaan, maar nu de frontlinie mogen verlaten en naar achteren komen om op te ademen na de spanning van de strijd.

„Opdat zij rusten mogen van hun arbeid." Het Grieks gebruikt hier voor arbeid een woord, dat erop duidt, dat die arbeid onder zware spanning verricht werd. Zo ziet God de Heere het leven van Zijn kinderen hier op aarde. Hij weet van hun arbeid, hun moeite en verdriet. Die arbeid der gelovigen — dat is hun smart, dat is hun zorg om 's Heeren wil.

Bijzonder drukt die smart in dagen van vervolging en martelaarschap, zoals dat-was in Johannes' dagen. Juist dan heeft de vijand zulk een sterke troef in handen. Hij komt dan immers rust beloven. Tenminste, als wij maar naar hem willen overlopen.

Als we voor hem willen knielen, dan krijgen we, zo zegt de vijand, eindelijk rust. Maar... — kunt u begrijpen — die rust is de ware niet! Het is de gestolen rust van de deserteur. Waar de deserteur ook gaat, altijd draagt hij bij zich om, de onrust van het kwade geweten! Maar wie nu in de Heere mag leven en strijden en sterven, die zal de ware rust ontvangen! En al leeft Gods kerk vandaag de dag niet in martelaarstijden, toch is zij ook nu in velerlei moeitevolle arbeid om 's Heeren wil. Heeft zij ook niet heden een strijd te strijden, die o zo moede maakt; een geestelijke strijd tegen de doodvijanden, die maar niet ophouden aan te vechten! (H.C. Z. 52, vraag 127).

Ach, als ons christendom er alleen maar één is van de sier, als het geloof van ons een geloof is zonder inhoud, als we belijden, zonder te beleven, dan Weten wij niet van strijd! Dan gaat alles altijd even vlot. Dan is er geen moeitevolle arbeid en geen strijd met satan en wereld en eigen vlees!

En zo'n woord als „nauwelijks zalig" en „strijden om in te gaan", dat schijnt voor ons dan heel niet in de bijbel geschreven te staan. En waarvan zouden zulk soort christenen eigenlijk moeten rusten, zo vraagt men zich af. Hun leven was immers een leven zonder strijd!

Maar mogen we nu waarlijk in de Heere zijn, dan zullen we aan de strijd niet vreemd blijven! Immer blijft er dan dé strijd onszelf te verliezen, onze „ik-zucht" naar het graf te dragen, immer de strijd om het geloof te behouden.

Het geloof is waarlijk geen onbetwist goed! Altijd is er in het leven van al Gods kinderen de spanning: „Niet, dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben!"

En zie, waar er nu iets van deze spanning gekend wordt, daar zullen we ook weten van moeitearbeid om Christus' wil.

U, mijn vriend(in), kent u daar ook een weinig van? Moet u ook wel eens zuchten: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? " Ja, dat is waar, de Heere wil ons ook, in het strijdperk van dit leven al wel eens heerlijke adempauzen komen schenken — verkwikkende uren, waarin het soms lijkt, alsof de vijand „nergens" is, voorgoed is afgetrokken, maar toch: hier klinkt steeds weer de roep: te wapen! Ja en dat tot het laatste toe. Zelfs op het doodsbed blijft Gods kerk niet van de aanvallen van satan, wereld en vlees verschoond!

Maar al zal het wezen, dat de strijd tot het einde blijft — al moeten wij zuchten met Paulus „Ik ellendig mens", Paulus mag er toch achter roemen: „Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere!"

Deze Heiland geeft immers altijd kracht naar kruis. Hij zal toch ook de uiteindelijke overwinning schenken. Het is toch Zijn eer om dwars door de tunnel van de dood heen al Zijn moegestreden kinderen voor eeuwig thuis te halen, opdat zij rusten mogen van hun arbeid.

Of die rust daar dan een ledig niets doen wezen zal? O, nee, die rust zal zijn: een onafgebroken activiteit, een aandragen van de eer en heerlijkheid aan Hem, die op de troon zit en het Lam, een zich verlustigen in het aanschouwen van God drieënig, een lofzingen van Hem, die door de arbeid van Zijn ziel die rust voor in zichzelf rustelozen heeft verdiend!

Zoudt u zich in dat klimaat thuisvoelen? Daar, waar de oudstrijders in zalige rust bij God hun Koning mogen opademen voor altijd! Nu, wilt er dan die dood maar niet te boos op aan zien, als hij bezig is, uw leven te onttakelen.

Immers: als gij zijt van Christus, dan is alles uwe! Alles: het leven, maar ook de dood. Hebt dan maar goede moed. Dan mag het ook van u gelden: „opdat zij rusten mogen van hun arbeid", en ... hun werken volgen met hen! Klinkt u dat vreemd in de oren?

Nu is goed lezen een kunst, of wel: bidden we maar: „Heere, open onze ogen."

Daar staat hier immers niet: Hun werken gaan vóór hen uit. Daar staat hier ook niet: hun werken ontsluiten voor hen de poort ten leven! Ach, wat! Er is toch immers maar één werk, dat de poort kan ontsluiten en dat is het volbrachte werk van de Heere Christus op Golgotha.

Daarop doet de Heere al de Zijnen neerzinken in geschonken geloof. Dat werk opent de poort alleen.

Maar waar nu het geloof echt en levend mag zijn, daar zal dat geloof, ziende op dat heerlijk werk van de Heere Jezus, werkzaam zijn in de liefde en openbaar komen in werken der liefde.

En nu zullen de gelovigen zelf niets daarvoor rekenen en zullen zij op hun liefdewerken nooit prat gaan, maar de Heere, Hij wil van Zijn kant tonen, dat Hij de arbeid van hun liefde om Zijnentwil niet heeft vergeten!

Hun werken volgen met hen! De Heere zal het doen zien: „Al wat gedaan is uit liefde tot Jezus, dat houdt zijn waarde, blijft eeuwig bestaan!" Van die werken geldt immers, dat hun oorsprong lag in de hemel. En wat uit de hemel afdaalt, moet daarheen terug.

Daarom worden die werken binnengedragen in Jeruzalem als een offerande, die de Bouwheer eert. En daar zullen al Gods kinderen mogen zien, hoe er van menige arbeid, hier op aarde om Christus' wil gedaan, nog zegen voor anderen is uitgegaan.

Dat zien daarvan, zouden zij op aarde niet hebben kunnen verdragen, maar dan, dan zullen ze er alleen maar mee eindigen in de verwondering en aanbidding, dat het God beliefde om uit hun van nature zo onvruchtbaar leven Zichzelf in Christus nog een oogst te willen bereiden  ja, die man, dat kind, Heere, hoe is het mogelijk, dat u voor hem, voor haar mijn gebrekkige werk nog hebt willen gebruiken.

En alles zal roepen: Komt, maakt God met mij groot!

En .. . zalig zijn de doden, die in de Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen met hen.

Zult u straks ook onder die „zaligen" mogen wezen? Ook wij zullen immers eenmaal sterven! Hoe? Op het ziekbed uitgestrekt of zomaar midden onder ons werk opgeroepen? Ik weet het niet, maar ach wat geeft het.

Als ons hart maar dat ene antwoord kennen mag: „Ik ben niet van mezelf, maar van mijn getrouwe Zaligmaker. En als de hemel ons maar kennen mag onder degenen, die alle dagen sterven, maar wier leven geborgen is in de Heere Christus!

Dan doen wij, als wij scheiden, „een goede ruil". Dan mag men ons geborgen weten naar lichaam en ziel in goede handen! In de handen van de Heere Jezus!

Zonder levensband aan Hem, zal de dood ons doen dalen dieper dan het graf!

Rampzalig allen, die buiten de Heere sterven. Maar zalig de doden, die in de Heere sterven. Hij, die geen belofte op de grond laat vallen, maakt het waar: Zij mogen rusten van hun arbeid en... hun werken volgen mét hen.

Genade ten roem, om Jezus wil!

Werkendam.   J.Koolen.

Rectificatie:

In het vorige nummer van „De Waarheidsvriend" moest in de derde kolom, regel 18 van boven, niet staan: Gods hemelse luchten, maar Gods hemelse luchter.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

„Zalige doden” (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juni 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's