Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk V. — Artikel 10. En diensvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard; uit het getuigenis des H. Geestes, Die met onze-geest getuigt, dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn; eindelijk uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods deze vaste troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedrieglijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn. Kenmerken der verkiezing in de gelovigen.

De gelovige heeft zijn strijd op aarde. Dat is buiten kijf. Wie er aan twijfelen mocht, leze de psalmen. Het is te hopen, dat zijn eigen hart er ook van getuigt, want het is niet best met ons geloof gesteld, als het niet bestreden wordt. In die bestrijding komt menigmaal ook de vraag naar boven: ben ik wel uitverkoren. Ik zou zeggen, dat het bij deze vraag niet in de eerste plaats gaat om dat geïsoleerd feit der verkiezing, maar vooral om de vraag: werkt God in mij tot zaligheid. De duivel immers vecht de genade aan en brengt in verzoeking. Dan merkt de gelovige hoe groot zijn ongeloof is en hoe klein zijn geloof. Hij merkt ook hoe vleselijk hij is, verkocht onder de zonde. Betekent dit niet, dat de vruchten der verkiezing ontbreken, waar Fil. 2 : 13 van spreekt: het willen en het werken.

Nu kan men wijzen voor de zekerheid der verkiezing op het geloof en het vertrouwen. Dat is uitnemend. Calvijn doet het zo. Hij verwijst, voor de zekerheid onzer persoonlijke uitverkiezing naar de gemeenschap die wij met Christus hebben (III, 24, 5) of naar het ware vertrouwen.

Het is dus zo gemakkelijk niet, dat men met enig vertrouwen klaar zou wezen. Het moet, volgens Calvijn, een bepaald en stevig vertrouwen zijn. Dat volgt uit 24, 7. Daar zijn afvalligen. Zij hadden vertrouwen, doch niet het goede. Het is zeker en waarachtig „dat de zodanige Christus nooit hebben aangekleefd met zulk een vertrouwen des harten als daar is dat vertrouwen, met hetwelk ik zeg, dat de verzekerdheid van onze verkiezing wordt bevestigd". De gelovige moet de zekerheid van zijn uitverkiezing uit het evangelie nemen.

Calvijn kan voorts ook zeggen dat de gelovigen hun verkiezing moeten afleiden uit de bijzondere roeping. Waaraan kan men deze kennen? Aan de wedergeboorte in de ruimere zin van het leven der bekering en van de heilige wandel. Dit omvat de reinheid van handen en zuiverheid des harten. „Dit is het geslacht dergenen die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken" (ps. 24 : 6) zo verklaart Calvijn in III, 24, 8. Wil men dus van zijn verkiezing verzekerd zijn, dan moet men noodzakelijk naar binnen zien en zichzelf onderzoeken, of de Geest Gods in ons woont en werkt.

Beza is dus niet zover van Calvijn af, wanneer hij verwijst naar de uitwerkingen der verkiezing in de wedergeboorte nl. het vertrouwen op Christus, verbrijzeling van het hart, uit haat tegen de zonde en uit de vreze Gods en de behoefte om te bidden.

Wat Calvijn stelt in III, 24, 6-8, dat wij de verzekerdheid van onze verkiezing, die wel een broertje of zusje is van de verzekerdheid van ons geloof moeten afleiden uit het goede vertrouwen en uit de ware roeping en uit de gemeenschap met Christus, hebben de mannen der nadere reformatie verder uitgewerkt en op hun wijze beschreven.

Gomarus maakte onderscheid tussen het geloof, waardoor wij Christus aannemen tot vergeving onzer zonden en de overtuiging of het geloof, dat ons in Christus de zonden vergeven zijn.

Het eerste geloof gaat aan de rechtvaardigmaking vooraf, het tweede volgt er op. Later maakte men — en dat terecht — onderscheid tussen een toevluchtnemend en een verzekerd vertrouwen. Men wil alleen hierbij gaarne aan het woord van de apostel denken, dat het nodig is tot de verzekering te komen. „Laat ons tot de volmaaktheid voortvaren". Immers, daar is gevaar voor afval. Daarom moeten we onze roeping en verkiezing vast maken. Wanneer we het onderscheid tussen de zekerheid der uitverkiezing en de zekerheid des geloofs niet al te wijd maken, vinden we in de nadere reformatie het (toevluchtnemend) geloof, dat rust op de beloften en het verzekerd geloof dat men uitverkoren is of dat men zalig zal worden, dat rust op de kenmerken, zoals ook Calvijn de zekerheid der verkiezing daarop grondt. Calvijn echter spreekt meer van de zekerheid der verkiezing en Witsius of Brakel meer van de zekerheid der zaligheid. Het is niet juist te stellen, dat Calvijn de zekerheid der verkiezing alleen in de goede werken zoekt te gronden. Neen, deze zekerheid grondt hij op het werk van de Heilige Geest in de uitverkorene, waaruit de gemeenschap met Christus, de inwendige roeping en haar vrucht, de wedergeboorte in engere en ruimere zin dus, voortvloeit.

Daar is nog een onderscheiding, die met deze zaken verband houdt en die ik hier noemen wil n.l. die tussen de verzekerdheid des geloofs en de verzekerdheid des gevoels. Zij stamt van overzee. Boston en de Erskines en anderen, die Marrowmen werden genoemd moesten zich in hun tijd verantwoorden voor een synodale commissie over hun antwoord op de vraag of de zekerheid tot het wezen des geloofs behoort of niet. In hun verklaring noemen zij het geloof een toe-eigenende zekerheid of een zekerheid met toepassing op hun persoon zelf, dat Christus de onze is.

De grond voor deze zekerheid is de aanbieding en schenking van Christus in het Woord. Het geloof is dan ook een aannemen van Christus en een rusten op Hem alleen, tot zaligheid, zoals Hij ons wordt aangeboden in het Evangelie. De vraag is nu of deze zekerheid, deze overtuiging, dat Christus mij persoonlijk aangeboden is en dat ik het leven en de zaligheid door Christus zal hebben en het overtuigd zijn, dat hetgeen Christus deed ter verlossing. Hij dat ook voor mij persoonlijk deed, altijd een duidelijke verzekering is?

Daarop antwoorden zij, dat dit niet zo is. De zondaar heeft dikwijls niet zulk een klare verzekering voor zijn eigen persoon, vooral niet bij zijn eerste komen. Naarmate nu het geloof sterk of zwak is, is ook de verzekering sterk of zwak. Hierbij gaat het dus niet over het geloof of over de bevinding behalve deze, dat er een innerlijke verzekering is, sterker of zwakker: Jezus leed en stierf voor zondaren zoals ik, hij leed en stierf voor mij. Dat is een geloof en verzekering, dat God mijn zonden wil vergeven. Wat de sterkte der zekerheid betreft, daarvan merken zij op: dat het geloof soms gelijk is aan het vuur, dat onder de as verborgen is of aan de zon, die achter dikke wolken schuilgaat. „Het vertrouwen en de zekerheid", zo merken de Marrow(Merg)men op, „is bij velen, inzonderheid in 't begin, slechts als een mosterdzaad in de aarde geworpen, of als een vonkje in het midden van de woeste zee van allerlei bederf en lusten, waarvan de hoog opgaande golven van ongeloof, twijfelingen en vrezen, helse verzoekingen en inblazingen en dergelijke, die zich aan de oppervlakte van deze afgrond bewegen, telkens weer daarover heengaan. En zo er geen Goddelijke hand en zorg tot bewaring was, dan zou het geloof ten enenmale uitgeblust en bedekt worden."

Voelt een gelovige altijd zijn zekerheid des ondanks? Helemaal niet. Door de aanvechting kan het gebeuren, dat een gelovige ontkent, dat hij enige zekerheid des geloofs heeft.

Wat is nu de verzekering des gevoels? „Er is een volle overtuiging en verzekering door overdenking, geestelijke bewijsvoering, of innerlijke gewaarwording, doch deze houden we geenszins voor het wezen des geloofs. Deze toch is middellijk en wordt verkregen door gevolgtrekkingen." Bij deze tweede ziet de mens dus naar binnen, om op te merken, wat God gedaan heeft. De verzekering des geloofs heeft zijn voorwerp en grondslag buiten de mens, maar de verzekering des gevoels vindt haar grond in de mens. De verzekering des geloofs richt zich op Christus, de belofte en het verbond Gods, en zegt: »Dit is mijn gehele zaligheid, God heeft gesproken in zijn heiligdom, dies zal ik van vreugde opspringen." Maar de verzekering des gevoels ziet naar binnen, op hetgeen God gedaan heeft, op de werkingen van de H. Geest en de bevinding. Daarom noemen ze deze verzekering van het gevoel ook wel zekerheid van het besef. Men is er van overtuigd, dat men genade heeft en men weet, dat dit een werk van God is naar zijn eeuwige verkiezing.

Hoe zwak de verzekering des geloofs wezen kan hebben we gezien. Zij is een bewijs der zaken die men niet ziet. Zij kan zich de genade toe-eigenen en vasthouden aan een zaligmakende betrekking op God, ook als Hij zich verbergt en zich terugtrekt. De verzekering des gevoels of van de overtuiging dat men de zaligheid bezit heeft te maken met zaken, die gezien en gevoeld worden. Dat is het gevoelen dezer Engelsen of Schotten.

Nu Comrie ook nog maar. Hij schrijft in zijn verklaring van Zondag 7: „De verzekerdheid des geloofs rust alleen op Gods waarheid, ons als verpand in de Goddelijke belofte, waardoor wij dan, ofschoon wij de zaak van de belofte niet in dadelijke bezitting hebben, en dan duizend zwarigheden en de schijn van onmogelijkheid zich daartegen opdoen — wij op het Woord van de belovende God zulk een vaste staat maken, dat wij de zaak als de onze aanzien en die als de onze — eer wij het dadelijk bezit hebben — met een gerust hart aanvaarden." Comrie wijst dan op het geloof van Abraham, die op de beloofde zoon wachtte. Dan ziet de mens niets van de beloofde dingen, maar Hij verwacht ze. Dit is het geloof, dat uitziet naar het bezit. De gelovige ziet, dat de zaligheid in Jezus is en verlangt in Christus in te gaan, vastelijk gelovende bij lijden en ogenblikken, dat Hij het doen zal.

De verzekering des gevoels bestaat in een blijde aandoening, die in het hart oprijst, uit een overtuiging, welke de Heilige Geest in het hart werkt, dat wij alles, wat beloofd is, dadelijk hebben, bezitten en genieten. Deze verzekering is de vreugde van Gods heil gewaar te worden en de Geest, getuigende met onze geest en ons doende zien tot onze blijdschap, wat ons van God geschonken is." Komt dit vaste gevoel, dit zekere besef altijd en bij allen voor? Comrie zegt: „Dit is verkwikkelijk voor de ziel, maar wordt niet van allen noch ten allen tijde genoten, maar zeer dikwijls bestreden en door de satan en het ongeloof zo aangevallen, dat men is als dood brakende. en ondertussen is de verzekerdheid des geloofs zonder verzekerdheid des gevoels dikwijls zeer sterk, gelijk in psalm 88 en elders te zien is.

Maar dit is dan de verzekerdheid des gevoels, die voortspruit uit het geconstateerde geloof in de beloften Gods en uit het getuigenis des H. Geestes en uit de goede werken of uit alles wat we door Gods genade dadelijk bezitten, hebben en genieten. Deze zekerheid des heils en de zekerheid der verkiezing ontlopen elkaar niet zo veel. Maar ze is bij trappen. Want die verzekerdheid des gevoels bestaat zelden in die mate als sommige predikers ons voor schijnen te stellen. Comrie verwijst daarvoor naar Inst. 2, 17, waar Calvijn schrijft: „Voorwaar wanneer wij leren, dat het geloof zeker en gerust moet zijn, zo hebben we niet in de zin te spreken van zulk een verzekerdheid, die door geen twijfel geraakt wordt en ook niet van zodanige gerustheid, welke door geen bekommering wordt overvallen. Wij zeggen daarentegen veeleer, dat de gelovigen een gedurige strijd hebben met hun eigen mistrouwen."

En hoe begint dat geloof? Dat is in het begin met veel onwetendheid bevangen. En toch zit er in het hart van de bekommerde, zeg maar, als hem de weg der verlossing in Christus geopenbaard is, een beginsel van de zekerheid des geloofs.

De kenmerken der verkiezing of van de zekerheid van het gevoel of duidelijk besef, dat wij de zaken hebben, zijn dus wel de moeite waard. De prediking moet daarom niet alleen belofteprediking zijn, doch ook kenmerkenprediking. Men kan het evangelie met de eis des geloofs niet recht prediken, zonder de kenmerken van het ware geloof aan te wijzen. Dat is naar de Schrift: Onderzoekt uzelf of gij in het geloof zijt, beproeft uzelf" (2 Cor. 13 : 5). „Wij weten, dat wij uit de dood zijn overgegaan in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben" (1 Joh. 3 : 14). „En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft, n.l. uit de Geest, Dien Hij ons gegeven heeft" (1 Joh. 3 : 24). Kortom, de vruchten van het geloof, zijn niet de grond van het geloof, maar wel een grond van de zekerheid der verkiezing en des heils. Een iegelijk onderzoeke zichzelf, maar niet zonder het licht van de Heilige Geest.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's