Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De voorwaarde voor een heilrijke toekomst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De voorwaarde voor een heilrijke toekomst

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart". (Jer. 29 : 13).

Deze woorden zijn door de profeet Jeremia geschreven in een brief aan de joodse ballingen in Babel; Zij zijn te dateren kort na 597 v. Chr., toen koning Jojachin met de bloem van de joodse natie naar Babel was gedeporteerd. Over de schamele rest in Juda en Jeruzalem had Nebukadnezar de vazalkoning Zedekia aangesteld. Wanneer deze Zedekia vanuit Jeruzalem om een ons onbekende reden een gezantschap stuurt naar zijn superieur Nebukadnezar in Babel, geeft Jeremia aan deze gezanten een brief mee, bestemd voor de ballingen in Babel. Jeremia voelt zich geroepen, niet alleen het woord des Heeren te brengen aan de inwoners van Juda en Jeruzalem, maar ook aan de verdrevenen in het verre Babel.

Beide volksgroepen waren immers blootgesteld aan dezelfde geestelijke gevaren: enerzijds de ijdele hoop, anderzijds de doffe wanhoop. In zijn brief aan de ballingen in Babel, waarvan de inhoud in het eerste gedeelte van het 29e hoofdstuk is neergelegd, wil Jeremia nu in de naam des Heeren, Die hem gezonden had, zijn volksgenoten waarschuwen. De profeet had de dubbele plicht om enerzijds hun valse hoop terneder te werpen, en anderzijds hun gerechtvaardigde verwachtingen te schragen. Hij waarschuwt hen ertegen, meer te verwachten dan God beloofd had, en tevens wekt hij hen op uit te zien naar de vervulling van wat God beloofd had. Een evenwichtig woord is het woord des Heeren, dat door de profeet geboodschapt wordt: wet en evangelie, oproepend tot zowel werkelijkheidszin als gespannen heilsverwachting. Mij dunkt, dat ook de kerk van deze tijd beide vermaningen nodig heeft. Enerzijds een waarschuwing tegen de ongemotiveerde verwachtingen dergenen, die roepen: „Ziet, hier is de Christus! Of: Hij is daar!" Anderzijds een vermaning aan het adres dergenen, die genoeg hebben aan hetgeen voor ogen is, en bij wie alle hoop op en verwachting van een andere bedeling, waarin het oude is voorbijgegaan en het alles nieuw geworden is, is uitgeblust.

Enerzijds wordt door de profeet Jeremia de ijdele hoop van het volk in ballingschap de bodem ingeslagen. Neen, het was niet zó als enkele fantasten en dromers en waarzeggers hen trachtten wijs te maken, dat de ballingschap maar uiterst kort zou duren en dat men hoogstens over een paar jaar weer naar het beloofde land zou wederkeren. Integendeel, de ballingschap zou lang duren. Zeventig jaren moesten te Babel vervuld worden. Inmiddels moesten de ballingen huizen bouwen, hoven planten, huwelijken sluiten, en de vrede van Babel en daarmee ook hun eigen vrede zoeken. Kortom, ze moesten zich vestigen in het land der ballingschap en de gedachte aan een spoedige wederkeer maar uit hun hoofd zetten.

Anderzijds is - dit ook niet het laatste woord van God over Zijn volk. Want als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal God Zijn volk bezoeken en Zijn goed woord over hen verwekken, en hen wederbrengen naar het land der vaderen. Het heil des Heeren zal aan het volk in vervulling gaan. Het volk zal God weer vinden. Maar het volk zal goed moeten verstaan, dat de verlossing, die God het volk schenken wil, geen automatisch gebeuren zal zijn, maar dat het hart, het inwendige van de mens, erbij betrokken zal zijn. Het heil zal gepaard gaan met de bekering van het volk. Het volk zal leren God aan te roepen, tot Hem te bidden. Hem te zoeken en naar Hem te vragen. En dat niet maar uitwendig en cultisch, alleen met de lippen; doch inwendig, geestelijk en zedelijk: met het ganse hart.

Om het volk deze „waarheid in het binnenste" te leren heeft God het volk in de ballingschap gevoerd. Aan de godsdienst had vóór de ballingschap veelal het hart ontbroken. Alles was verstard in traditie en doodse vormendienst. Bij alle geroep van „Des Heeren tempel zijn deze!" was de ware godsvrucht hun vreemd. Het volk had gestaan op uitwendige vormen en manieren, zó zelfs, dat ook nu Jeremia's oproep om in het land der ballingschap huizen te bouwen, akkers te bewerken, gezinnen te stichten enz. hun als goddeloos en irreligieus in de oren moest klinken, want hoe kon dat geschieden zonder tempel, zonder cultus, zonder priesterschap en zonder de vaste grond van het heilige land onder de voeten te hebben? Doch de ware vormen en manieren van het koninkrijk Gods hadden zij verleerd. Om hun deze weer in te scherpen, als namelijk bestaande in het aanbidden van God in geest en waarheid, had God deze wegen van tegenspoed en druk met Zijn volk gehouden.

„Gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart." Deze woorden hebben nog hun betekenis voor de kerk van alle tijden en plaatsen, ja voor ieder onzer persoonlijk. Zij betekenen in de eerste plaats, dat degene, die God zoekt, niets moet zoeken buiten Hem. Wij moeten onze aandacht niet verspreiden, maar op één object richten. God stelt Zichzelf („Mij") voor als het enige object van ons geestelijk trachten en begeren. Buiten Hem is geen zaligheid te zoeken of te vinden. „Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God." Het betekent ook, dat wij God langs de enige goede weg zoeken, namelijk via en in Christus Jezus. In Hem ontmoet God zondaren en hoort Hij hun gebeden. In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk. In Christus openbaart God Zich als een God van recht, maar ook als een God van genade en liefde, als een God, Die de goddeloze rechtvaardigt. Het vertrouwen op Christus houdt in, dat wij ons vertrouwen op onszelf en op onze eigen kracht opgeven.

Naar God vragen met ons ganse hart heeft niet alleen een exclusieve, maar ook een inclusieve betekenis. Al de vermogens en hoedanigheden van ons wezen moeten samengebundeld worden om te zoeken. Een mens moet God zoeken 'in Christus Jezus met zijn gehele natuur. De psalmist zei: „Mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U." Geen deel van de mens kan daarbij worden uitgezonderd. Indien één deel van de mens weigert om de Heere te zoeken en voor de dienst aan den Boze gereserveerd blijft, dan heeft de Boze nog macht over de gehele mens. Het is zoals wanneer een vogeltje met één poot vastgebonden is aan een boom. De rest, kop, vleugels, die éne poot, mogen vrij zijn, toch zal het diertje niet kunnen vliegen, omdat het op één punt is vastgehaakt. Zo zoekt een mens, die een of ander deel van zijn wezen ervan weerhoudt om God te zoeken, Hem in werkelijkheid helemaal niet, maar blijft hij een slaaf der zonde. Verstand, gevoel, wil, geheugen, al deze vermogens moeten op God worden gericht. Kan het met minder toe, als we zien met welk een ernst de satan rondgaat als een briesende leeuw, zoekende, wie hij zou mogen verslinden? Kan het met minder toe, als we horen, met welk een ernst God ons toeroept, dat Hij geen lust heeft in de dood van de zondaar, maar daarin, dat de zondaar zich bekere en leve?

Wijngaarden. Iz. Boot

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De voorwaarde voor een heilrijke toekomst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's