Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HEMEL EN AARDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HEMEL EN AARDE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„In het jaar, toen de Koning Uzzia stierf, zo zag ik de Heere, zittende op een hoge en verheven troon, en Zijn zomen vervullende de tempel." (Jesaja 6:1).

Het jaar, waarin Jesaja tot profeet werd geroepen, zo omstreeks het jaar 740 voor Christus, was voor hem wel een jaar van tegenstellingen.

Hij krijgt een visioen, waarin hij de tegenstelling ziet tussen de aardse koning en de hemelse Koning, tussen de hemelse engelen en de aardse mensen. Maar ook krijgt hij de vertroostende boodschap te horen, dat er verzoening en gemeenschap tussen deze tegenstellingen mogelijk is.

1. Allereerst de tegenstelling tussen de aardse en de hemelse koning. Het was in het jaar, toen de aardse koning van Juda stierf. Uzzia was zijn naam. In 2 Kronieken 26 kunnen we meer over hem lezen. Hij schijnt het er als koning vrij goed afgebracht te hebben. Hij wordt beschreven als een krachtig en goed vorst, die deed wat recht was in de ogen des Heeren, naar alles wat zijn vader Amazia gedaan had. Veel voorspoed was er in zijn leven en tijdens zijn bewind, en hij maakte het land sterk.

Maar zie, deze voorspoed bracht hem juist ten val. Hij werd bevangen door hoogmoed. En hoogmoed komt voor de val. We lezen in 2 Kron. 26 : 16: Toen hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen de Heere, zijn God; want hij ging in de tempel des Heeren, om te roken op het reukaltaar. De koning ging zichzelf een eer aanmatigen, die hem niet toekwam. Hij wilde ook wel eens offeren op dat reukaltaar in de tempel, evenals de priesters des Heeren dat altijd deden. Maar daar had hij geen roeping of bevoegdheid toe, al was hij nog zo hoog in waardigheid.

We lezen dan ook, dat, toen de koning Uzzia zó de tempel des Heeren binnenging om te offeren op het reukaltaar, de priester Azaria hem achterna ging, in gezelschap van tachtig andere priesters. En ze gaven de koning opdracht om de tempel te verlaten. Maar inplaats van dat de koning nu tot inkeer komt en berouw toont, wordt hij toornig. Dan ontsteekt evenwel de toom des Heeren tegen de koning, en God slaat hem met melaatsheid. Als de priesters dat zien, jagen ze hem met haast de tempel uit, want de koning is onrein. Hij mag ook niet meer in zijn paleis wonen, maar er Wordt een apart huisje voor hem ge­bouwd. Zo sterft de koning Uzzia daar in de eenzaamheid, als straf op zijn zonde.

De troon van de aardse koning staat dus leeg. Maar zie, daar wordt Jesaja in de geest opgetrokken in de hemel, en dan ziet hij daar een troon, die niet leeg staat. Hij ziet een hoge en verheven troon in de hemel, en daarop zit de Heere der heirscharen, als Koning gekleed, met een schitterende koningsmantel om, waarvan de zomen zo groot waren, dat ze het hele heiligdom vervulden.

Is er groter tegenstelling denkbaar? In de plaats van de sterfelijke koning ziet Jesaja nu de onsterfelijke Koning. In plaats van de koning, die niet in het heiligdom mocht komen, de Koning, Die wèl in het heiligdom mocht komen, zelfs in die mate, dat Zijn koningsmantel het ganse heiligdom vult. Dat is de eerste tegenstelling.

2. Maar Jesaja ziet ook nog een tweede tegenstelling. Namelijk de tegenstelling tussen de hemelse engelen en de aardse mensen. Hij ziet de Heere God omringd door heilige engelen, die elkaar het „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen!" toeroepen. „De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugels; met twee bedekte ieder zijn aangezicht, en met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij.”

Heilige engelen zijn het. Serafs, dat betekent eigenlijk: zij, die branden, de brandenden. Zij branden van ijver en liefde in de dienst des Heeren. „Hij maakt Zijn engelen geesten. Zijn dienaars tot een vlammend vuur." (Ps. 104). Zó zijn de engelen Gods: serafim; zij hebben met alleen licht, maar ook warmte, zij hebben niet alleen kennis, maar ook liefde. De duivel heeft alleen kennis, hij was een Lucifer, een lichtdrager, maar de warmte en gloed der liefde was niet In de Satan. Deze heilige engelen roepen uit: „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen! De ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol!”

Driemaal roepen zij het uit. In psalm 62 staat: „Ik heb tweemaal gehoord, dat de sterkte Godes is", maar hier in Jesaja 6 wordt er driemaal gehoord, dat de Heere heilig is. Het wordt telkens herhaald, de engelen kunnen het als het ware niet uitgezongen krijgen. De woorden om zich uit te drukken ontbreken, en daarom herhalen zij telkens dezelfde woorden. Zij herhalen het ook, omdat zij er een innerlijk genoegen in scheppen. Zij vermaken er zich in. Daarom willen zij telkens de deugden van God als het ware „herkauwen". Misschien is hier ook in kern een belijdenis van de Drieëenheid in verborgen. Wat voor ons nog verborgen en bedekt is in het Oude Testament, dat is zeer klaar in het Nieuwe. Het Trishagion is in elk geval in de kerk opgevat als een lofprijzing op de Drieëenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest.

Tegenover deze heilige engelen, wier reine monden het driemaal heilig uitroepen, ziet Jesaja nu de onheilige, aardse mensen, wier mond niets goeds kan voortbrengen. Allereerst ziet hij zichzelf als zodanig. „Toen zeide ik: Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben." Maar hij ziet ook de andere mensen als zodanig, ja zelfs zijn eigen volk, want hij vervolgt: „en ik woon temidden van een volk, dat onrein van lippen is, want mijn ogen hebben de Koning, de Heere der heirscharen gezien." Jesaja ziet en hoort, dat God in de hemel een orgaan heeft, dat Zijn eer bezingt en Hem lof toebrengt. Maar Jesaja ziet ook, dat dat orgaan op aarde ontbreekt. Daar wordt de stem des lofs niet gehoord. En was het nog maar zo, dat er een diep stilzwijgen heerste! Maar neen, de tong en de stem worden daarentegen gebruikt om te vloeken en te lasteren. De tong der mensen is een vuur, een onbedwingbaar kwaad, vol van dodelijk venijn.

3. En zie, wanneer de profeet dan zo door droefheid overmand wordt, dan wordt verzoening geschonken. Dan wordt de tegenstelling overbrugd. Een seraf neemt met een tang een kool van het altaar in de hemel, en raakt de mond van Jesaja daarmee aan. Dan spreekt hij de woorden: „Zie, deze kool heeft uw lippen aangeroerd, alzo is uw misdaad van u geweken, en uw zonde is verzoend.”

De onreinheid wordt van de lippen van Jesaja weggeschroeid. Hij kan nu reine woorden spreken tot eer van God. Om Zijn driemaal heilige naam lof te geven.

Het altaar is Christus. De kool van het altaar is de Heilige Geest. Hij is de Geest des oordeels en der uitbranding. Maar ook de Geest der liefde. Hij stort het liefde-vuur in het hart, zodat de mens, die door Hem wordt aangeraakt, evenals de profeet Jesaja, gaat spreken tegen de verharding in.

„Gij zijt de Trooster, Die ons leidt, de gave, die ons God bereidt, de bron, waaruit het leven vloeit, het vuur, dat heel ons hart doorgloeit.”

Wijngaarden.  Iz. Boot

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HEMEL EN AARDE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's