Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

Hoofdstuk V. — Artikel 11.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoofdstuk V. — Artikel 11.

Ondertussen getuigt de Schrift, dat de gelovigen in dit leven, tegen onderscheidene twijfelingen des vleses strijden, en in zware aanvechting gesteld zijnde, dit volle betrouwen des geloofs en deze zekerheid der volharding niet altijd gevoelen. Maar God, de Vader aller vertroosting, laat hen hoven hetgeen zij vermogen, niet verzocht worden, maar geeft met de verzoeking ook de uitkomst; en wekt in hen de verzekerdheid der volharding door de H. Geest wederom op.

Wat is de oorzaak der twijfelingen?

Het leven van Gods kinderen is vol van bewijzen, dat zij de zekerheid, dat zij zalig zullen worden, niet altijd gevoelen. Dan is er vaak nog wel (enige) hoop, maar het sterke vertrouwen is verre. Nu mag ik eerst wel opmerken, dat de Leerregels hier niet spreken over mannen en vrouwen, die onder de Geest der dienstbaarheid, wederom tot vreze leven. Zoals Comrie in zijn verhandelingen over de rechtvaardigmaking meer dan eens zegt, heeft er eerst een arrestatie van de zondaar plaats. Hij wordt vast gegrepen en voor een heilig, alwetend en rechtvaardig God geplaatst. De rechtvaardigmaking in de vierschaar der conscientie begint met de roep Gods tot de mens: aar zijt gij? Daar wordt een gericht begonnen. Dat gericht is bij de een angstaanjagender dan bij de ander, doch het is bij ieder de moeite waard. Het beheerst het leven van de gedaagde. Hij moet geregeld maar aan de rechtszaak denken, waarin God tegen Hem als Eiser optreedt. Deze rechtszaak moet echter uitlopen op een uitspraak van de Rechter. Ik weet wel dat velen lang in dit proces verwikkeld blijven, maar dit neemt niet weg, dat het vroeg of laat tot een beslissing moet komen. In de volle zin des Woords kunnen we hier pas van kinderen Gods spreken, zoals Joh. 1 : 12 spreekt: Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, n.l. die in Zijn Naam geloven." Zulken beginnen te wandelen in het licht. De oude beproefde kinderen Gods uit vroeger dagen, toen de mensen nog tijd hadden om bekeerd te worden en er acht op te slaan, hoe dat toeging, zeiden dan tot de nieuwgeborenen: Welkom in de strijd." Dat licht immers blijft niet altijd. Er komen andere tijden. Ten eerste herneemt het vlees zijn invloed. Dit heeft tengevolge, dat er aan de zekerheid geknaagd en geknabbeld wordt, soms in toenemende mate. Een zachte stem vraagt: ebt u zich niet vergist, hebt u ware genade? Waar om heeft dit kind des Heeren zo weinig verweer tegen deze stem? Omdat het de kracht der verdorvenheden zo levendig weer is gaan gevoelen en zich zo machteloos voelt om tegenstand te bieden. Zoals de lezers weten, stellen sommige predikers, dat er geen ontdekking van zonde aan het komen tot Christus vooraf bdhoeft te gaan, doch dat de gelovige daarna gaat zien hoe groot zijn verdorvenheid is. Dat is — vanuit de Schrift en de reformatie gezien fout, tenminste dat voorste gedeelte. De reformatoren hebben nadrukkelijk geleerd, dat de kennis der zonde eerst is, gelijk de Catechismus spreekt van een eerste stuk. Maar wat het tweede gedeelte betreft, dat is juist. Er volgt ook na de rechtvaardigmaking nog veel onderricht in het stuk der ellende. Het merkwaardige is soms of vaak, dat predikers, die de zondekennis in de tweede plaats stellen in volgorde en de Christuskennis in volgorde eerst, ook bij hun tweede stuk zo weinig over die ontdekking, verbrijzeling en vernedering door de voortgaande kennis van zonde spreken. Deden zij dat wel, dan zouden ze meer weten van de twijfelingen des vlezes en van grote onzekerheid in de gelovige. Immers de laatste voelt de vraag oprijzen: oe zou het kunnen zijn, dat zulk een hart, als ik heb, een woonstede voor de heilige God zou zijn, terwijl er nog zoveel onreine zonden en begeerlijkheden in zijn? Ik word gedurig van God afgeleid, mijn hart is meegesleept in de zonde, eer ik het weet. De ene keer door de felste lust, de andere keer door waardeloze wereldse zaken. De ergste dingen zijn soms in mij. Hoe kan dat met genade gepaard gaan? Paulus zegt: De zonde zal over u niet heersen" (Rom. 6 : 14). Nou, over mij heerst ze menigmaal. Soms komen de verdorvenheden op een ongehoorde wijze uit hun schuilhoeken te voorschijn. Paulus moet zoiets gevoeld hebben, toen hij klaagde, dat hij verkocht was onder de zonde. Menigeen kan dan de zekerheid moeilijk vasthouden. Het is ontzettend erg ook.

Maar twijfel kan ook ontstaan, omdat men iets mist, dat anderen in ruime mate hebben. Men heeft n.l. wel enige blijdschap gevoeld, toen men overging uit de staat der natuur en der overtuiging in de staat der genade, maar die grote blijdschap en ruimte, waar anderen van spreken, die was er niet. De overgang was met zoveel vrees en beven vermengd. Is het nu wel echt?

Dan is er nog wat? Sommige kinderen Gods kunnen zo groeien in de genade, maar anderen lijken meer op winterkoren. De laatsten zien hoe anderen hen voorbij groeien en snellen in ijver en ernst en vrijmoedigheid om voor God op te komen. Hun toenemen wordt voor allen openbaar. Wat zeggen ze dan van binnen? Dan komen twijfelmoedige gedachten. Men zegt: als ik ware genade deelachtig was zou ik veel meer innerlijke groei vertonen en uiterlijke kracht ontwikkelen, want die in he huis des Heeren zijn geplant, zal gegeven worden te „groeien" (Ps. 92 : 14). Is het wel echt? Hierop kan niemand met recht zeggen, dat het niet goed is zichzelf te onderzoeken of men in het geloof is (2 Cor. 13 : 5). Het is voorts ook wel eens zo, dat tijden weertijden hebben. Vroeger jaren was men verzekerd van zijn staat, maar zo langzamerhand is er een duisternis over hen gekomen. Toch zijn ze zich niet bewust, evenmin als Job dit was, dat er een bijzondere zonde is binnengeslopen. Is het echt, als de duisternis zo groot is? Dat volk wandelt toch in het licht van Gods aanschijn? (Ps. 89 : 7). Wat wordt de ziel dan gebonden. In de Schrift wordt wel eens geklaagd: Waarom verhardt Gij ons hart, waarom doet gij ons van Uw wegen dwalen? " Als dit gebeurt is alles bedekt. Het bidden doet geen kracht, er is geen ruimte in de ziel. Men kan niet sterk op de Middelaar zien en men kan de banden niet los maken. Heeft men zich bedrogen? Is het wel echt? Neen, de zekerheid is niet. altijd zekerheid.

Dan zijn er de aanvechtingen. Asaf kan ons daar wel iets van vertellen. Wat had hij het benauwd toen hij der goddelozen voorspoed zag. Wat heeft menig kind van God gezucht onder de tegenspoeden. Sommigen hadden het heel arm, anderen hadden een goddeloze vrouw of Belialskinderen, weer anderen waren vol zwakte, pijn en ellende of vol verdriet en tegenheden. In het leven van land en volk, kerk en school kan men diezelfde armoede soms waarnemen. Is God werkelijk met mij? Gideon vroeg het: „Zo de Heere met mij is, waarom is mij dit alles overkomen? " Elia zuchtte: „Ik ben maar alleen overgebleven." De psalmist klaagt: „Zou de Heer' zijn gunstgenoten, dacht ik dan altoos verstoten? Niet goedgunstig zijn voortaan? " Voelt u, dan is de zekerheid ver. Waar is God op Wien gij bouwdet?

De aanvechtingen. Deze en gene overkomt het, dat zondige, gruwelijke en Godonterende gedachten gewoon de mens omver stormen. Er komen soms onverwachts gedachten op, ook wel vloeken op, waar men van schrikt en beeft. Men zou het tot geen prijs aan anderen durven zeggen. Als ik zo ben, als deze dingen in mij leven, is mijn geloof dan echt? Dat vraagt de mens. Dat vraagt de duivel in de mens.

De aanvechtingen en men mag er de verzoekingen bij tellen. De satan porde David aan om het volk te tellen. De verzoeking gelegen in Bathseba kwam op de weg van David. De duivel heeft veel listen en lagen. Eerst beveelt hij onschuldige vermaken in uw aandacht aan. Hij begint met kleine dingen, die de schijn van zonde niet eens hebben, maar in wezen van God afvoeren. Dan verliest de ziel de tere vreze Gods. Er kan nu iets meer mee door. Van de kleine dingen komt de duivel tot een middensoort zonde. De mens aanvaardt het. Tenslotte is men toch ook in de wereld en men kan zich niet overal aan onttrekken. Het vervolg is, dat de duivel Gods kind met succes aanport tot grotere zonden. Is dit gelukt, dan gaat hij uit een ander vaatje tappen en zegt: Uw zonde is nu te groot om vergeven te worden. Hij maakt een mens verdrietig, ongelovig, wanhopig. De gelovige is niet altijd één en al zekerheid. Hoogstaande kinderen Gods zijn tot zonden gebracht, die nooit een ander van hen geweten heeft dan God en mogelijk de duivel, maar dacht u, dat het geweten daardoor niet geschokt wordt? Als het een waar gelovige is, verdwijnt z'n zekerheid als sneeuw voor de zon. Dan is het alleen maar een toevluchtnemen meer. De theorie is mooi, maar de praktijk is anders en echter. Ik weet wel, dat hoeft de duivel niet allemaal te doen, ons vlees is al geneigd genoeg tot het kwaad, maar wat de aanvechtingen des duivels betreft: sommigen geven de duivel al te veel schuld om zichzelf te verontschuldigen, anderen geven hem te weinig schuld. Denk er om: wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed (alleen), maar tegen de geestelijke boosheden (Efeze 6).

Zo is daar het leven van een christen. Er zijn twijfelingen des vlezes, waarvan de oorzaken uit het vlees opkomen. Dat kan onkunde zijn. Er is veel luiheid onder kerkgangers. Velen weten te weinig van de weg der zaligheid. Als de Heere hen arresteert krijgen ze hemels onderricht, maar men moet niet denken, dat weinig kennis van de Schrift niet een oorzaak kan zijn van veel mogelijkheden voor satan om de vrede des harten te roven. Er is ook veel zondelievendheid onder de kinderen Gods, zodat de apostel moest schrijven: „Gij hebt nog niet ten bloede toe tegengestaan, strijdende tegen de zonde." In zijn Christenreis vertelt Bunyan hoe Christen het met Apollyon te kwaad had, maar Christen had het veel makkelijker in de vallei der verootmoediging. Waarom had Christen het zo kwaad? Omdat Christen zo dikwijls was uitgegleden toen hij de berg afging. Wie dat doet heeft strijd op strijd te vrezen. Wanneer er zoveel twijfel en aanvechting is heeft de christen het niet zo makkelijk. Dan is er wel hoop en er is een toevluchtnemen en er is soms een verrichten van kloeke daden, maar geen vaste zekerheid, waarvan men wel eens zegt, dat daarin het geloof bestaat. Men mag hier wel voorzichtig mee wezen, want waar is de zekerheid der discipelen, als zij aan alles van Christus twijfelen? Het geloof is er wel, doch had Petrus en hadden die anderen zo'n zekerheid? Sommige mensen hebben dat altijd, naar zij zeggen. Is dat echter wel echt. Gods kind heeft ze niet altijd, doch krijgt ze telkens weer terug. Zekerheid is iets, dat God in zijn kinderen werkt en telkens weer zoekt te vernieuwen.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's