Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat zegt de Heilige Schrift over zichzelf (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat zegt de Heilige Schrift over zichzelf (V)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het geschreven woord in het Oude Testament.

In het vorig artikel hielden wij ons bezig met vragen rondom het gesproken en geschreven Woord Gods, rondom de geschiedenis van de godsopenbaring en de openbaring zelf, rondom het dynamische en het zichzelf gelijkblijvende, dat beide elementen onlosmakelijk aan God en Zijn Naam zijn verbonden.

Dit alles was nodig om de weg vrij te krijgen en in het Oude Testament te onderzoeken, wat over de teboekstelling van de woorden Gods geschreven is.

In de eerste plaats valt ons op, dat God Zelf schrijft. In Ex. 24 : 12 lezen wij: toen zei de HEERE tot Mozes: om tot Mij op de berg en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.

In Ex. 31 : 18 lezen wij, dat deze tafelen van steen door de vinger Gods beschreven zijn. Idem in Ex. 32 : 16: de tafelen waren het werk Gods en het schrift was het schrift Gods, op de tafelen gegrift.

In de herhaling van de Wet (Deut. 4 : 13) horen wij: toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood te doen, de tien woorden en schreef ze op twee stenen tafelen.

In Deut. 5 : 22 wordt dit alles nog eens herhaald met de toevoeging, dat God deze woorden eerst met een grote stem uitsprak en dat Hij ze schreef op twee stenen tafelen.

Dit is bij mijn weten de enige keer, dat in de Schrift gesproken wordt over het schrijven van God met eigen vinger. Welke betekenis dit heeft ten aanzien van de heilige Wet Gods voor alle tijden laat ik nu daar. Ook kunnen wij ons geen voorstelling maken hoe dit alles in zijn werk is gegaan. Dit gaat onze bevatting ver te boven. Maar hét feit is er niet minder om, dat God Zelf schreef. Met onuitwisbaar schrift staan de tien woorden in de omlijsting van het verbond voor alle tijden beschreven. God wil, dat Zijn Wet in eeuwige gedachtenis wordt gehouden.

Verder lezen wij meermalen, dat God een bevel tot schrijven heeft gegeven. Mozes moet na de strijd met Amalek dit ter gedachtenis in een boek schrijven, dat God de gedachtenis van Amalek zal uitroeien (Ex. 17 : 14).

Ook andere woorden Gods (Ex. 24 : 3, 4) schrijft Mozes op. Ook de reizen van de Israëlieten (Num. 33 : 2) worden nauwkeurig opgeschreven.

Het lied in Deut. 33 : 19 genoemd, moet opgeschreven worden.

Ook Jesaja (8:1) krijgt de opdracht bepaalde woorden op te schrijven. Op een andere plaats (Jes. 30 : 8) wordt als doel van dit schrijven genoemd: opdat het blijve tot de laatste dag voor altoos, tot in eeuwigheid.

Ook Jeremia ontvangt het bevel alle woorden, die God tot hem gesproken heeft, in een boek te schrijven (Jeremia 30 : 1).

Een bijzonder belangrijke plaats heeft de rol, die Jeremia's secretaris Baruch moet volschrijven (Jer. 36). De koning verbrandt deze rol, maar er komt een ander. Zo zijn er meer plaatsen.

Toch zijn deze plaatsen betrekkelijk weinig in getal. Het is mogelijk, dat bepaalde profetieën nooit zijn uitgesproken, die wel bestemd waren om gelezen en overdacht te worden.

Het is zeer waarschijnlijk, dat de optekening in een veel later tijd heeft plaats gevonden dan de tijd, waarin zij werden uitgesproken.

Dat daarbij de gedachte voorzat, dat meerderen van de tijdgenoten en latere geslachten deze profetieën zouden lezen, is wel zeker. Bovendien zien wij soms de boekrol en het schrijversgereedschap opdoemen, wanneer de communicatie tussen de profeet en het volk verstoord werd.

De profeten hebben de woorden Gods soms letterlijk opgetekend, soms ook uitgebreid en vrij weergegeven. Dit doet aan het gezag van hun woorden niets af. De Geest der profetie is niet alleen in het moment van het uitspreken, maar ook van de latere uitbreiding en de teboekstelling aanwezig. De woorden van de HEERE en die van de profeet liggen ineengestrengeld, volgen soms abrupt op elkaar maar zijn niet uiteen te halen (Jer. 36 : 10, 11). Jesaja noemt het door hem samengestelde boek het boek des HEEREN.

Verder blijkt uit de profeten, dat zij kennis hebben aan de thora (onderwijzing), die in sommige gevallen heel duidelijk op de wet, het wetboek, de ordeningen door God aan Mozes gegeven, terugziet. Het verbond Gods met het volk is uitgangspunt van hun spreken.

Volgens Bavinck (G.D. I, 361) moet de thora in de tijd der profeten bevat hebben: de leer van de eenheid van Jahweh, van zijn schepping en regering aller dingen, het verbod der afgoderij, en andere godsdienstige en zedelijke geboden, en verder ook allerlei ceremoniële (sabbat, offer, reinheid, enz.) en historische (schepping, uittocht uit Egypte, bondssluiting, enz.) bestanddelen.

Daarmee keert Bavinck zich o.a. tegen de gedachte, dat het scheppingsverhaal in en na de ballingschap zou zijn ontstaan.

Bij de profeten heeft Mozes en de wet een gezaghebbende plaats. In de psalmen en bij de profeten is Mozes bekend. De wet is van goddelijke oorsprong. De ene doorlopende lofzang is, dat God aan Mozes Zijn wegen bekend maakte en aan de kinderen Israëls zijn daden. Alle verordeningen, geboden en inzettingen zijn door God aan Mozes gegeven.

Wat de historische boeken van het Oude Testament betreft, de auteurs geven geen beschrijving van de geschiedenis in de gewone zin van het woord. Zij schrijven doelgericht. Hun werken zijn tendentieus in de goede zin van het woord. De tendens, het doel van hun boeken is de heilrijke daden van God te laten zien in de geschiedenis. Koning, volk en afzonderlijke personen worden in Gods weegschaal gewogen. Wanneer zij iets voor het Koninkrijk Gods betekend hebben, wordt dit vermeld. Wanneer zij niet in de dienst van God hebben gestaan, worden zij — hoe belangrijk zij mogelijk in hun soort naar wereldse maatstaf gemeten ook waren, met enkele woorden afgedaan. De profetische geschiedsbeschrijving is enig in haar soort. Zij geeft — bij alle verschillen — een kijk op de geschiedenis van Israël en de volkeren vanuit Gods werkkamer. Daarom zijn de historische boeken één stuk profetie. Wie de Bijbelse geschiedenis niet vanuit deze profetische visie benadert, doet haar onrecht en verstaat niet haar samenhang.

Het gaat in Israëls geschiedenis ten diepste niet om Israëls lotgevallen, maar om God, Zijn raad. Zijn welbehagen. Zijn openbaring.

Daarmee is tegelijk gezegd, dat de profetische geschiedsbeschrijving geen nauwkeurig aaneengeschakeld verhaal geeft van de schepping tot aan de geboorte van Christus. Sommige delen (Abraham en de aartsvaders, de uittocht en de woestijnreis, het koningschap van David e.a.) worden breedvoerig beschreven, terwijl andere delen (de richterentijd, tijd na de ballingschap e.a.) kort of maar nauwelijks aan de orde komen.

Daarbij is het ons niet gegeven het soortelijk gewicht van de verschillende boeken of verhalen te wegen en te onderscheiden. Hoe verschillend de aard ook is, zij dragen het merk van de profetische geschiedsbeschrijving.

Ook de z.g. dichterlijke en poëtische boeken dragen een religieus-ethisch karakter. Zij onderstellen de openbaring Gods als haar objectieve grondslag en laten de uitwerking en de toepassing zien van die openbaring in de verschillende toestanden van het leven (Bav. G.D. I, 362). Dit alles verder uit te werken ligt buiten het bestek van deze artikelen.

Van belang is dat zodra de Oud-Testamentische geschriften ontstonden, zij ook gezag hadden.

De wet(ten) des Heeren werd(en) in het heiligdom bewaard. God Zelf troonde op de ark, tussen de cherubim, dus ook boven de geschreven en bewaarde wet en sprak vandaar tot het volk: Ex. 25 : 22). Mozes schrijft een wet op en geeft die aan de priesters (Deut. 31 : 9). Ook Jozua schreef inzetting en recht van het gesloten verbond op in het wetboek Gods (Joz. 24 : 26).

Samuel zette voor het volk het recht van het koningschap uiteen en schreef dit in een boek (St. Vert.) of oorkonde (N. V.) en legde dit voor het aangezicht des HEEREN (1 Sam. 10 : 25).

Zo is het ook met de gedichten, liederen, psalmen en spreuken, waarvan soms wordt gezegd, dat zij werden bewaard en verzameld (Deut. 31 : 19; Ps. 72 : 10; Spr. 25 : 1).

Hoe al deze verzamelingen binnen de canon van het Oude Testament zijn gekomen, is een apart hoofdstuk. Daarbij zijn zekerheden als ook veel gissingen en veronderstellingen. Daarop gaan wij nu niet in.

Het is er ons hier om te doen duidelijk te maken dat in de geschriften van het Oude Testament de wetten, rechten, ordeningen enz. door God Zelf geschreven of op Zijn bevel beschreven, voor de toenmalige geslachten goddelijk gezag hadden.

Ook sommige profeten kennen elkanders profetieën en beroepen zich daarop als woorden Gods (Dan. 9:2).

Vooral uit de geschriften van Ezra, Haggaï en Zacharia blijkt, dat wet en profetieën gezag hebben. Dat gezag is aan deze geschriften niet door mensen verleend, maar hadden zij van huis uit, dat is van Godswege.

De apocriefe boeken citeren vol gezag de boeken, die voor ons canoniek zijn, dat is uit het Oude Testament, zoals wij dat kennen.

Hoe deze schriften zijn ontstaan, welke wordingsgeschiedenis zij hebben doorgemaakt, door welke handen zij zijn heengegaan, is een onderwerp, waarop de wetenschap studeert en wel tot het einde der dagen zal blijven studeren. Deze mannen 'verdienen onze achting voorzover zij zich buigen onder het gezag van Gods Woord. Zelfs wanneer zij dit niet doen, dan valt er toch soms het een en ander van hen te leren.

Calvijn zegt, dat wij niet boos moeten worden, wanneer God ons door middel van goddeloze mensen goede dingen toereikt. Dit alles laten wij nu op zijn plaats, maar besluiten met de zekerheid, dat deze geschriften zich aandienen met goddelijk gezag. Dat gezag hebben zij van God gekregen en straalde en straalt mensen in de ogen.

En wie heeft dit licht helderder gezien en dit gezag klaarder geleerd dan de Heere Jezus Christus Zelf? De artikelen over: Wat zeggen Jezus en de apostelen over de Schriften van het Oude Verbond, of beter over de Wet en de Profeten, komen D.V. over enige tijd aan de orde. De belangstellende lezers willen deze vijf artikelen wel bewaren. Dan kunnen wij er later op terugkomen.

Katwijk aan Zee  G.Boer

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Wat zegt de Heilige Schrift over zichzelf (V)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's