Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STELLINGEN VAN DE VIERENTWINTIG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STELLINGEN VAN DE VIERENTWINTIG

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

OMDAT WIJ JEZUS CHRISTUS BELIJDEN . . .

I.

JEZUS CHRISTUS

In ootmoedige gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als het Goddelijke Woord, in dankbare verbondenheid met het getuigenis van de Gemeente van alle eeuwen, in ernstige verontrusting over vele vreemde theologische en kerkelijke leringen in het heden, belijden wij Jezus Christus als de enige en algenoegzame Zaligmaker van een wereld, verloren in zonde en schuld. Wij belijden Hem als de Knecht Gods, die de heilige Wet Gods volkomen vervuld, en alle gerechtigheid voor ons volbracht heeft. Wij belijden Hem als de voorzegde Messias van Israël, die in Zijn priesterlijk lijden en sterven het volmaakte zoenoffer voor de zonde van de gehele wereld gebracht heeft. Wij belijden Hem als de opgestane en ten hemel gevaren Kurios, aan wie alle dingen en machten onderworpen zijn, en die ter rechterhand Gods onze eeuwige voorspraak bij den Vader is, door wie ook de Vader alle ding regeert. Wij belijden Hem als de Middelaar Gods en der mensen, die vrede gemaakt hebbende door het bloed des kruises, zich een Gemeente ten eeuwigen leven bijeen vergadert uit Israël en de volkenwereld. Wij belijden Hem als de Zoon des mensen, die de eerstgeborene is der ganse schepping, en die weldra komen zal op de wolken des hemels, om de aarde te richten in gerechtigheid en allen, die in Hem geloofd hebben, als een heilig, onbesmet en onberispelijk volk op te nemen in de eeuwige heerlijkheid. Wij belijden Hem al de eeuwige Zoon van God, in wie de ganse Raad Gods vervuld wordt.

II.

DE GEMEENTE

Omdat wij Jezus Christus belijden als de enige en volkomen Zaligmaker, die Zijn Gemeente roept en bijeenvergadert uit Israël en de volken-Wet, om God met de mens en de mens met God te verzoenen en ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, geloven wij ook in het bestaan van Zijn Gemeente. Wij geloven, dat het volk Israël in die Gemeente het blijvende eerstgeboorterecht bezit door het verbond, door de Wet en door de profeten, die een getuigenis zijn van de komende Messias; en dat wij als wilde loten in Israël zijn geënt, doordat wij uit de Synagoge zijn voortgekomen en zó nauw met haar zijn verwant, dat wij Jezus Christus alleen kunnen kennen en geloven als de vervulling van de Wet en de profeten. Wij geloven, dat Jezus Christus op de diepe, duistere en ondoorgrondelijke wegen der geschiedenis Zijn verzoeningswerk onder Israël en al de volken der wereld voortzet, tussenmuren wegbreekt, afgodische religies doet wegsterven, om uit Israël en de heidenen een heilige rest bijeen te zamelen tot Zijn volk, het volk van het verbond der genade, gebouwd op de grondslag van de apostelen en profeten, een tempel heilig in den Here, een woonstede Gods in den Geest. Nochtans is deze Gemeente geen Gemeente van heiligen, maar een volk Gods, dat in zichzelf een onbestemd, voorlopig en gemengd karakter heeft, vol onzuiverheden en tegenstrijdigheden, zuchtende'^ onder de macht van de zonde. Haar heiligheid berust alleen op de verkiezing, die haar erfgenaam gemaakt heeft van Christus en al Zijn weldaden. Daarom ziet zij vol vreugde uit naar de dag van Christus' wederkomst als zij verlost zal worden uit het lichaam der zonde en des doods.

III.

HET BELIJDEN

Omdat wij Jezus Christus belijden als de enige en volkomen Zaligmaker, die Zijn Gemeente roept en bijeen vergadert uit Israël en de volkenwereld, geloven wij ook, dat die Gemeente haar leven louter en alleen heeft door en uit Hem, door Woord en Geest, en daarom, hoezeer ook verspreid, een eenheid is. Zij leeft als ranken aan de wijnstok Christus en zonder Hem vermag zij niets. Dat wil echter niet zeggen, dat daarom haar leven alleen maar lijdelijk ontvangen is. Zij spreekt in haar belijden uit wat haar als genade geschonken is. Door openlijk en vrijmoedig te belijden wat haar door Woord en Geest gegeven is, beaamt zij het Evangelie, bezegelt zij haar geloof, en maakt zij haar roeping en verkiezing vast. Dit levende belijden, dat een voortdurende ontwikkeling is van hetgeen de Gemeente in vroeger tijden beleed, is het bewijs van haar wasdom en mondigheid en haar verantwoordelijk staan in de geschiedenis. Het is een teken, dat het Woord in het hart is opgenomen als een onuitputtelijke bron van wijsheid en kennis. Omdat de Gemeente nog niet verlost is, maar leeft in de tussentoestand tussen Christus' heengaan en wederkomst, kan zij haar geloof niet door haar daden en door haar leven aan de wereld bewijzen. Zij kan slechts in haar belijden een profetisch getuigenis afleggen van de hoop die in haar is, omdat haar eigenlijke leven met Christus verborgen is in God. Dit profetische getuigenis omvat echter haar geihele leven en is daarom een grote werkzame kracht. Een ieder nu, die tot de Gemeente gerekend wordt, staat onder de tucht van dit levende belijden. De belijdende Gemeente sluit echter buiten, niet wie nog niet met haar belijdt, maar die het tegendeel belijdt en haar belijden tot een leugen verklaart.

IV.

HET APOSTOLAAT

Omdat wij Jezus Christus belijden als de enige en volkomen Zaligmaker, die Zijn Gemeente doet leven louter en alleen door en uit Hem, door Woord en Geest, geloven wij ook, dat het de ware apostolaire roeping van de Gemeente is, om Zijn geopenbaarde Naam de wereld in te dragen als de enige Naam tot zaligheid; enkelingen, volk en overheid op te roepen tot geloof en bekering; en de ernst van het nabije gericht te betuigen. Zij predikt niet zichzelf, niet haar geloof, vroomheid en werken, doch alléén Christus en Zijn gerechtigheid. De Gemeente is zich daarbij bewust, dat die gerechtigheid niet vereenzelvigd kan worden met nationale of mondiale verlangens; dat zij niet aansluit op humanistische of revolutionaire idealen; ja, zelfs niet in het verlengde ligt van de wijze, waarop de Synagoge de Wet verstaat. De gerechtigheid, die zij predikt, is de nieuwe en overvloediger gerechtigheid van Jezus Christus, in wie de Wet Gods vervuld en alle menselijke gerechtigheid geoordeeld is. Het is een gerechtigheid niet van horizontale, maar van verticale orde. Het is de gerechtigheid van de liefde, als hemelse gave, die alle menselijke normen te boven gaat en die hemel en aarde herschept in volstrekte nieuwheid. Zó heeft de Gemeente Jezus Christus en Zijn gerechtigheid te prediken. Maar zij mag er daarbij staat op maken, dat Christus uit Zijn volheid aan haar prediking genadegaven en wondertekenen verbinden zal, zoals Hij dat in het verleden menigmaal en op rijke wijze gedaan heeft, die een bijzondere bekrachtiging zijn van het apostolaat der Gemeente. Deze genadegaven en wondertekenen zijn echter goddelijke toevoegselen en ondersteuningen, die alleen dan geschonken worden, als de Gemeente in haar apostolaire opdracht het waagt met Christus, met Hem alléén! In de trouwe en moedige vervulling van die opdracht is de Gemeente een lichtend licht in de wereld; een toevluchtsoord voor de verbrokenen van geest en verslagenen van hart; ja, een openbaring van het lichaam van Christus, waardoor Hij Zijn goddelijk verzoeningswerk voltrekt in de geschiedenis en onder de volken.

V.

BIJZONDERE ROEPINGEN

Omdat wij Jezus Christus belijden als de enige en volkomen Zaligmaker, die Zijn Gemeente in de wereld stelt, om Zijn Naam uit te dragen, geloven wij ook, dat het op grond van bijzondere roepingen en genadegaven aan enkelingen, als leden van de Gemeente, gegeven kan zijn, om op een uitzonderlijke wijze als getuigen in de wereld uit te gaan, en in de structuren en wetmatigheden van de samenleving de Naam van Christus te belijden tegenover de chaotische machten, die in de wereld werkzaam zijn. Een dergelijk getuigenis betekent altijd het betrokken worden in zware strijd; een strijd niet alleen tegen het vlees, maar tegen overheden en demonische krachten. Zij kan daarom ook alleen volbracht worden op grond van een bijzondere roeping en in de kracht van bijzondere genade. Ook heeft zij de steun en het gebed der Gemeente dringend nodig. Het kan echter geschieden, dat door zulke begenadigde getuigen de wegstervende mensheid krachtig aangegrepen en beïnvloed wordt, en de Geest haar opwekt tot nieuw leven. Zulk een machtige doorbraak in het volksleven is echter geen eigenmachtig mensenwerk. Zij is ook niet een opdracht aan de Gemeente, die immers alleen de Naam van Christus te prediken heeft. Zij is een bijzondere genadegave Gods; maar daarom een zaak, waar de Gemeente, vooral in een tijd van afval en grote wetteloosheid, om bidden mag.

VI.

DE KERK

Omdat wij Jezus Christus belijden als de enige en volkomen Zaligmaker, die Zijn Gemeente vormt tot Zijn lichaam, dat in de geschiedenis en onder de volken Zijn Naam uitdraagt, geloven wij, dat de Gemeente alleen in wereldse kleinheid en nederigheid, in gelijkheid aan de knechtsgestalte van Christus, Kerk kan zijn. Zij zal daarom de wereldgelijkvormigheid moeten vermijden; geen aanspraak moeten maken op eer, macht of invloed; zich niet moeten willen laten gelden door oude tradities, getalssterkte, historische rechten; geen wereldse, moderne, wetenschappelijke organisatievorm nastreven; geen heil verwachten van eigentijdse middelen en methodieken; maar zich zoveel mogelijk ontledigen en zuiveren van alles wat ook maar de schijn zou wekken, dat zij een werelds machtsinstituut is. Slechts door het in wereldse zwakheid, armoede en weerloosheid te wagen met Woord en Geest alléén, kan zij Kerk zijn. Daarom is haar enig zichtbaar middelpunt de Heilige Schrift, het geschreven Woord Gods, door den Heiligen Geest ingegeven en verklaard. De kracht van dit Woord is zó groot in de prediking, in de ambten, in de inrichting van de Gemeente, dat zij elk ander gezag overbodig maakt, ja, als machtsusurpatie veroordeelt.

In de gestalte van wereldse armoede, zwakheid en geringheid is zij door het Woord rijker, sterker, machtiger dan in welke wereldse gedaante ook, omdat Christus Zijn genade in zwakheid volbrengt. In die gestalte toont de Gemeente ook haar bijvende geestelijke verwantschap met de Synagoge, waaruit zij als wilde, ingeënte loot, is opgegroeid.

VII

VERWEER

Omdat wij aldus Jezus Christus belijden als de enige en volkomen Zaligmaker, kunnen wij niet anders dan het als een gevaarlijke dwaalweg zien om nu reeds de Gemeente op te vorderen tot volledige solidariteit met hetgeen onder de mensen en door menselijk toedoen gebeurt; om nu reeds de Gemeente in één front te plaatsen met allen, die het goede zoeken, om tezamen te strijden voor de vernieuwing der wereld en de verbetering van de verstandhouding tussen mensen en volken. Wij achten dat een miskenning van het verzoeningswerk van Christus, een ondermijning van Zijn Woord en Geest, en een eigenmachtig, vleselijk vooruitgrijpen op Zijn toekomst. Het is een kortere en andere weg willen gaan dan Christus gaat, omdat men de diepte van de zonde en de ernst van het kruis niet erkent. Het is een geestdrift, die staat buiten de tucht van Woord en Geest. Zulk een misvorming Van het Evangelie vervreemdt niet alleen de Gemeente van de genade en van haar eigenlijke apostolaire opdracht; zij sterkt ook de wereld in haar waan van mondigheid, haar waan van de geschiedenis in eigen hand te hebben en het heil zelf te kunnen verwerkelijken, in plaats dat zij die wereld tot geloof en bekering roept. Wij zijn er dan ook diep van overtuigd, dat een kerkstructuur naar deze opvattingen niet kan zijn een openbaring van het lichaam van Christus, maar veeleer de Kerk deformeert tot een werelds machtsinstituut, dat de vrije werking van Woord en Geest in de weg staat, en het waarachtige apostolaat belemmert. Daarom roepen wij de Kerk op om van deze dwaling terug te keren tot het ware belijden van Jezus Christus en het leven der Gemeente dienovereenkomstig gestalte te geven.

Wij doen dat met te meer klem, omdat wij leven in dat uur van de geschiedenis, dat onze wereld door de onzegbare verschrikkingen van de moderne oorlogsvoering, door de tirannieke dreiging van een atheïstische, technische cultuur, door de demonen-ontbindende wetteloosheid van een nihilistische samenleving zulk een schuld tegenover God op zich geladen heeft, dat onze enige hoop en verwachting Jezus Christus en Zijn wederkomst is. In zulk een uur mag de Gemeente niet slapen en dromen, maar moet zij de tijd uitkopen en haar lamp brandende houden. Maranatha, de Heer komt!

14 maart 1968

W. AALDERS, Den Haag

P. VAN DEN BERG, Den Haag

C. BATENBURG, Vriezenveen

G. BOER, Katwijk aan Zee

L. BOER, Almkerk

J. DE BRUIJN, Leeuwarden

D. BROEREN, Rotterdam

L. J. GELUK, Dirksland

W. GLASHOUWER, Driebergen

F. DE GRAAFF, Hattem

K. H. E. GRAVEMEIJER, Wassenaar

G. J. H. GIJMINK, Rotterdam

D. VAN HEYST, Ommen

G. KAASTRA, Amerongen

W. KALKMAN, Driebergen

L. KIEVIT, Leiden

L. LAGERWEIJ, Den Haag

G. VAN MOORSEL, Groningen

J. VAN NOORT, Amerongen

J. PRONK, Rotterdam

J. P. VAN ROON, Katwijk aan Zee

S. H. SPANJAARD, Doornspijk

P. G. DE VEY MESTDAGH, Wassenaar

J. D. WUISTER, Schipluiden

 

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

STELLINGEN VAN DE VIERENTWINTIG

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's