Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TEGENOVER JEZUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TEGENOVER JEZUS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En als zij dit gezegd had keerde zij zich achterwaarts en zag Jezus staan en zij wist niet, dat het Jezus was. Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij, Wien zoekt gij? Zij menende dat het de hovenier was zeide tot Hem: Heer, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt en ik zal Hem wegnemen. Jezus zeide tot haar: Maria. Zij zich omkerende zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester." Joh. 20 vs 14-16.

Het is Pasen geweest, is het Pasen geworden? Wat een lastige vraag. Och, lastig. De vraag wil u bij de hand nemen om u tot Jezus te leiden, die echt leeft! Tegenover Jezus, smelt ons wantrouwen weg als sneeuw voor de zon. Maria . . . Nu herinneren wij het ons: zij was op Paasmorgen bij het graf, zij dwaalde rond in de kringloop van leed en angst, en zij vond er Hem, Dien zij zocht, niet. Engelen wilden haar zo graag van dienst zijn; zie dan toch, het is licht om u heen. Maar zij kon geen hand voor haar ogen zien. Was het dan zo donker, was zij dan zo blind? En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts. Nu gaat het de goede kant uit; zij keert zich af van het graf. Zeg het niet te gauw, haar gedachten blijven bij het graf, wie staat daar achter haar? En zag Jezus staan. Als door een geheimzinnige macht getrokken keert zij zich naar Hem. Hij kijkt haar aan. Hij trekt haar met de blik van zijn ogen. Hij is hier levend en wel, vlak bij haar, die Hem zoekt. Jezus is teruggegaan naar zijn eigen graf, om er Maria te ontmoeten. Hij gaat er niet meer in, dat kan niet. Hij weet haar te vinden, waar zij niets te zoeken heeft en toch aan het zoeken blijft. Daar wordt ze iets van gewaar, al kan ze er geen verklaring van geven. De verklaring ligt in Zijn naam: Jezus. Hij zocht zondaren, om hen zalig te maken. Hij loopt hen na, die de verkeerde kant uitgaan, Hij haalt hen bij het graf vandaan. En dat doet Hij nog, wanneer u dit leest: en zag Jezus staan. Ja, Hij staat hier.

Als een slaapwandelaar, de ogen wijd open, ziet Maria niets, zij droomt van de dood, en dan ontwaren wij het leven niet: zij wist niet, dat het Jezus was. Zij herkende hem niet. Zo diep is zij van zijn dood overtuigd, dat ze geen begrip heeft van de opstanding. Wat een onkunde: zij wist niet. Wie steeds verder het donker in kruipt kan op den duur niets meer zien. Het wordt tot uw troost onderstreept: Jezus stond er. Hij kan zo dicht bij ons zijn, zonder dat wij Hem zien.

Van achter de dunne wand, hoort zij Zijn stem: Vrouw, wat weent gij. Dat is het eerste woord van Jezus, na zijn verrijzenis. Eerst heeft Hij het zijn engelen in de mond gegeven, nu zegt Hij het zelf: Wat weent gij. Hij wendt zich nog tot de treurenden; voor hen heeft Hij 'n vraag, want Hij heeft voor hen een antwoord. Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden. Kent zij Hem niet aan zijn stem? Even flitst het door haar heen: dat is de stem van mijn Liefste, dan dooft het weer uit: wat een vraag.

Wien zoekt gij. Hij komt nog dichter naar haar toe, Wien. Gij zoekt iemand. Het is niet dat lege graf, het is Jezus. Hem zoekt gij. Hij lokt haar uit haar tent, Hij ontlokt haar het antwoord: Ik zoek Hem, die mijn leven is.

Jezus vroeg het eerder aan Johannes en Andreas. Hij vroeg het aan de soldaten, die Hem gevangen namen. Hij vraagt het aan u en aan mij. Zoekt gij Mij soms, omdat u zonder Mij niet verder kunt leven zoekt gij van alles en nog wat, maar Mij niet? Dan zult gij het leven niet vinden in der eeuwigheid. Niet de vele dingen die wij zoeken te verkrijgen te bereiken, maar deze enige zaligmaker! Wien zoekt gij? Gaat Hem dat niet aan? Of gaat het u net om Hem. Het is, dunkt mij, van tweeën een.

Zij, menende dat het de hovenier was. Wij lezen verder, u leest toch mee? Wat een misverstand. De man aan wie het onderhoud van deze tuin was toevertrouwd, zou er wel meer van weten. Hij had opdracht ontvangen het lichaam naar een andere plaats te brengen: heer, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt en ik zal Hem wegnemen. Zij staat voor niets, deze zwakke vrouw. Met haar eigen handen, zal ze Hem elders begraven, als dat moet. Waarom, Maria? Wat zou het aan uw gemis veranderen. Och, ze weet nauwelijks wat ze zegt, maar ze meent het.

Wat meent ze? Onder andere — maar dat was een misverstand — dat het de hovenier was. Haar dwalende geest weigert getroost te worden. Laat het nu toch de Hovenier zijn, die in Zijn hof bezig is. Hij vertrapt het tere uitspruitsel niet. Hij kweekt het op tot een plant. Maar in de hof van Jozef van Arimathea heeft Hij niets gedaan, niets weggedragen, o nee. Hij staat voor u. Hij leeft. Gij behoeft niets meer aan Hem te doen; gelooft en treedt de dag in, de eersteling der dagen.

Zeker, het gaat door donkerheden heen, liever gezegd: Hij komt door de donkerheden heen als het Licht. Jezus zeide: Maria. Hoort en uw ziel zal leven. Hij kent u bij de naam, die uw ouders u gaven. Hij roept ons bij onze doopnaam. Hij roept uit de dood tot het leven: Lazarus. Maria! Wij tasten rond in het duister, waar vinden wij Hem? Ineens horen wij onze naam noemen, Hij vond ons. Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en wordt van de Mijnen gekend. Maria was Hem kwijtgeraakt in de dood en in de dood zou zij Hem zoeken. Onbedacht had zij haar herder verloren, de herder haar niet. Maria. Dat is zijn stem, de stem waarmee Hij zeven duivelen uitwierp. De herder roept dat ene schaap terug in de rechte sporen. Haar naam, meer is niet nodig. Maria. Waar waren we. In twijfel strompelden wij verder naar het graf van de wanhoop. Het was een schone ochtend, maar wij vonden het een verschrikkelijke dag. Wij waren ver weg, onbereikbaar ver. Wij hadden alles en ieder achter ons gelaten, wij waren niet meer te beschreeuwen. Waar is Hij? Ik zie Hem niet. Hij is er wel: Maria. Hij kent mij. Hij kent mij nog. Nu heb ik Hem terug, nu ben ik bij Hem. Hij trekt uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, uit het niemandsland tot Zich, ons een en ons al.

Zij zich omkerende zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester. Nog eens keert zij zich om, zij had zich blijkbaar weer naar het graf gewend. Zij keert zich voor goed om; het graf geeft haar geen vrede, Hij geeft haar de vrede, die alle verstand te boven gaat. Mijn Meester, mijn Leraar. Vol eerbied buigt ze zich voor Hem neer, zij geeft zich in dit woord aan Hem over. Hij die de 'dood overwon, heeft Maria voor Zich gewonnen. Heeft gezegevierd over haar dwaasheid, haar droefheid, haar blindheid. Dat is de vorst van Pasen. Zou de dood Maria gevangen houden, nu Hij de gevangenis gevankelijk voerde en gaven nam om uit te delen. Hij neemt haar mee in Zijn zegetocht, zoals Hij ze allen mee zal nemen, Johannes en Jakobus, Petrus en Thomas. Het kostte nogal moeite; Hij was niet ver weg, maar zij was zo ver weg. Hoe ver wel? Dat doet er nu niet meer toe: Rabbouni. Hij leeft en Hij leert. Hij zal haar onderwijzen van de weg, die zij te gaan heeft. De weg des levens, achter Hem aan. De hof van Jozef was een doolhof, zij kon de uitgang niet vinden. Hij heeft haar er uit geleid. Nu is het Pasen.

Hij verwijt haar niets. Hij bestraft haar niet over de blindheid van haar liefde. Hij wekt haar op uit de doden, tot het leven des geloofs. Tegenover Jezus, oog in oog met Hem, wordt alles even helder. Zie, Ik heb u in mijn handpalmen gegraveerd. Gegraveerd! Mijn naam is in zijn wonden. Lees eens wat daar staat: Maria. Om u ging Ik de dood in, om u ben Ik weder levend geworden. Maria, met Mij in mijn dood begraven, opdat gij met Mij zoudt opstaan in een nieuw leven. Zie, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.

Rabbouni. Gij zijt het, dat is mij genoeg. Mijn meester, mijn leermeester. De herder is leraar. Hij roept haar tot de orde van Pasen: Opgelet, Maria, Ik leef. Zij vertrouwt zich met al haar domheid aan Hem toe: Mijn. Ik heb U zo nodig. Ik liet mij van de wijs brengen, ik wist er niets meer van en wist niet waar ik het zoeken moest, want ik was U kwijt. Maria, neem uw plaats in aan Mijn voeten, zoals uw naamgenote, die Mijn woord hoorde. Want door Mijn woord, zal ik u inwijden in het heilgeheim van Mijn Léven.

Maria — Rabbouni. Weinig woorden zeggen veel. Leggen een band, die duivel en dood niet verbreken kunnen. Hier wordt van hart tot hart gesproken. Van het Middelaarshart tot het zondaarshart.

Rabbouni. Het is Pasen geworden, dankzij Hem. En Pasen, dat wordt een mooie dag, het leven gaat opnieuw beginnen. Aan het begin, dat de opgestane Heere maakt, komt immers nooit een eind.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

TEGENOVER JEZUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's