Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET AVONDMAALSFORMULIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET AVONDMAALSFORMULIER

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV (Slot)

Samenstelling en inhoud.

Wanneer de bediening van het Sacrament beëindigd is keert de dienaar naar de kansel terug.

Nu kan de dankzegging niet achterwege blijven. Deze pleegt onder ons op verschillende manieren tot uitdrukking te komen. In de eerste plaats in een kort, stil dankgebed, door ieder persoonlijk voor Gods aangezicht gebracht. Verder kennen we in al onze gemeenten een middag-of avonddienst, die bekend gemaakt wordt als Dankzegging voor het H. Avondmaal, al is er in sommige gemeenten in die tweede dienst opnieuw een bediening van het Sacrament voor degenen, die door gezinsomstandigheden 's morgens verhinderd waren er aan deel te nemen. Ik meen, dat dit goed is.

Toch wil het formulier de dankzegging niet uitstellen tot deze tweede dienst; en ook niet volstaan met het persoonlijke, stille gebed en een zgn. „vrij gebed" van de dienaar des Woords. Het formulier wil leiding geven aan de spontane behoefte, om, aanstonds na de H. Dis, de weldaden des Heren te overdenken en Hem er voor te danken.

Het spreekt de Avondmaalgangers aan als „geliefden in den Here" en getuigt van de zekerheid, dat de bediening van het Sacrament niet een ledige handeling was, maar dat „de Here nu aan Zijne tafel onze zielen gespijzigd heeft". Onze Vaderen waren sterk doordrongen van het verbonden zijn van teken en betekende zaak. Niet alsof ieder, die het teken ontvangt, ook de betekende zaak deelachtig wordt. Wie niet in oprecht geloof nadert, zal alleen het uitwendige zichtbare teken ontvangen en het zal hem eer tot verharding dan ten zegen zijn. Maar wanneer een zondaar in oprecht geloof belijdt, dat hij alles alleen van die Christus verwacht, in Wie God alle schatten des heils en een volkomen verlossing bereid heeft, dan zijn de tekenen niet ledig om hem te bedriegen. Want Christus is er de werkelijke inhoud van. „Hij is hun waarheid, zonder Wie zij niet met al zijn zouden" (N.B.G. art. 33). Voor ons gevoel zullen wij er misschien de éne keer veel meer aan hebben dan de andere. Maar onze Vaderen waren sterk er van overtuigd, dat God door deze tekenen Zijn beloften verzegelt en waar maakt. Wie de belijdenis wil laten spreken, sla in boven reeds genoemde Geloofsbelijdenis ook art. 35 op. Ik citeer daaruit alleen: „nu, zo is het zeker en ongetwijfeld, dat ons Jezus Christus Zijn Sacramenten niet tevergeefs heeft bevolen. Zo werkt Hij dan in ons, al wat Hij door deze heilige tekenen ons voor ogen stelt; hoewel de wijze ons verstand te boven gaat, en ons onbegrijpelijk is, gelijk de werking des Heiligen Geestes verborgen en onbegrijpelijk is." Daarom dus deze stellige ^overtuiging, dat de Here onze zielen gespijzigd hééft.

Nu, veel meer dan dat wij voor onze dagelijkse spijze dankzeggen, past het ons de bediening van dit Sacrament niet te verlaten zonder hartelijke dankzegging voor een spijze, die zoveel uitnemender is dan ons dagelijks brood, als de eeuwigheid meer is dan de tijd.

De opsteller van het formulier trekt dan nu ook alle registers open en grijpt uit onze Psalmbundel naar de lofzang bij uitnemendheid: Ps. 103, al beperkt hij zich tot de verzen 1-4 en 8-13. De dichter van deze psalmen gaat daarin trouwens voor: in dat openzetten van het „voile werk". Niet alleen is daar een dubbele aansporing, die de dichter tot zichzelf richt, om de Here te loven. Maar daarbij moet „al wat binnen in hem is" meespreken en meezingen.

Het Soli Deo Gloria is niet alleen een Reformatorische, maar ook een echt Bijbelse uiting van het geloofsleven. Wij moeten alleen onszelf beschuldigen, dat onze harten al te traag zijn om de lof des Heren uit te roepen. Deze lofzegging richt zich op die God, Die niet alleen groot is in Zichzelf, maar Die het ook is in Zijn „weldaden".

Daarbij staat voorop de fundamentele weldaad van de vergeving der zonden. Dat is wel de meest wonderlijke van alle weldaden. Iemand heeft gezegd, dat van de 12 Artikelen des geloof s het geloof de meeste moeite heeft met het artikel van de vergeving der zonden. Tegen andere artikelen moge het redenerend verstand allerlei bezwaren opperen, maar tegen de aanklachten van ons geweten moet de vergeving der zonden voor het geloof een nog veel groter wonder zijn dan de Schepping der wereld of de opstanding uit de doden. Daarbij komt, dat in de wereld waarin wij leven vergeving zulk een vreemde zaak is. Eén keer iemand iets vergeven, werkelijk, geheel en van harte, is al meer dan vlees en bloöd opbrengt. En dan zevenmaal, laat staan zeventigmaal maal zeven maal. En nu kan onze schuld niet anders uitgedrukt worden dan met een gelijkenis, die spreekt van tienduizend talenten, waartegenover de schuld van onze medemens slechts honderd penningen uitmaakt. En dat God zulk een onafzienbare schuld kan en wil vergeven!

Het is waar, dat dit niet anders kon geschieden, dan door de enige offerande van Jezus Christus aan het kruis volbracht. Maar daartoe heeft de Vader dan ook de Zoon gegeven. „Want God was in Christus de wereld met Zichzelve verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende" (2 Cor. 5). Niemand kan ooit dit wonder bevatten. En al zou er in de eeuwigheid geen andere weldaad zijn, waarvoor God eeuwig eer moet ontvangen, dan die van de vergeving, dan zou deze alleen al stof genoeg daarvoor opleveren. Want God vergeeft immers al onze „ongerechtigheid". D.W.Z. God vergeeft zondaren de overtreding van Zijn eigen wetten en rechten. En wie zal kunnen uitdrukken, boe zwaar en hoe menigmaal wij hebben misdreven!

Wanneer het hart dan iets mag verstaan en in het geloof omhelzen van zulk een weldaad, is er alle reden om te zingen:

Loof Hem, Die u al wat gij hebt misdreven,

Hoeveel het zij, genadig wil vergeven.

Daarin ligt de basis voor alle andere weldaden.

De woorden: die al uw krankheden geneest" is de troost voor allen, die met hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing wenden; maar zij doen ook denken aan de profetie van Jesaja, wanneer hij spreekt van een land, waarin geen inwoner zal zeggen: ik ben ziek, omdat het volk, dat daar woont vergeving van zonden zal hebben". (Jes. 33 : 24).

Die vergeving betekent ook verlossing van een dreigend en rechtmatig verderf. En de Here kroont Zijn eigen werk en weldaden met de grootheid van Zijn goedertierenheid en de veelheid van Zijn barmhartigheden (meervoud). De dichter bezingt de deugden van Gods barmhartigheid en genade. Zijn lankmoedigheid en goedertierenheid. De twist, die God met ons had, wordt opgeheven. Zijn toorn legt zich neder. En nu is alles, wat God ons schenkt een bewijs, dat Hij ons niet doet naar onze zonden en ons niet vergeldt naar onze ongerechtigheden.

Hemelhoog en wereldwijd is de goedertierenheid ides Heren. Hij spreekt niet alleen vrij als een Rechter, Die vaststelt, dalt de schuld betaald is. Maar ook als een Vader, Die Zijn eigen huis tot een feestzaal maakt, wanneer een zoon, die dood was, levend werd, en die verloren was, gevonden. Dat nieuwe leven wordt in Psalm 103 een en andermaal getekend met „de vreze des Heren". Dat is niet de „schrik" des Heren. Maar wel het ontzag, de eerbied voor de hoogheid van God en Zijn gebod en de liefde, die vreest te doen wat Hem mishaagt.

Het formulier slaat daarna het Nwe Testament op, al gaat de opsteller dat nu in indirecte vorm laten spreken. Eerst staat hem een woord uit Rom. 8 voor ogen. Zó heilig is God, dat Hij ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft. Zo zwaar is het gewicht der zonde.

Maar zó groot van ontferming is de God van hemel en aarde, dat Hij ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft.

En dat slaat de opsteller Rom. 5 op. Daarin spreekt de apostel het wonder uit, dat de liefde Gods geen enkele oorzaak vindt in het voorwerp van Zijne liefde. Wij hebben lief, wat onze liefde opwekt. God heeft „redenen uit Zichzelf genomen". Want degenen, voor wie Christus gestorven is, die door Hem behouden en door Zijn bloed gerechtvaardigd worden, zijn in zichzelf alleen maar zondaren, van gelijke beweging als ook de anderen. Zij, die met God verzoend zijn door de dood Zijns Zoons en nu nog veel meer behouden worden door Zijn leven, zijn . .. vijanden. Geen zachter woord mag hier gebruikt worden. Er is ook geen woord, dat het wonder der genade, der verzoening en der vergeving groter maakt en dat meer reden geeft tot de slotzin: „daarom zal mijn mond en hart des Heren lof verkondigen van nu tot in eeuwigheid. Amen."

In dit alles ligt eigenlijk reeds een regelrechte dankzegging opgesloten. Er zijn er ook geweest, die gemeend hebben, dat dit gedeelte als dankgebed bedoeld was, zodat men dit ook gebruiken kon in plaats van het nu volgende dankgebed. Ik geloof niet, dat dit juist is. Het draagt helemaal het karakter van dankzeggende overdenking, al is het dan een overdenking van buitengewone levendigheid.

Het eigenlijke dankgebed sluit nu het formulier af. Het spreekt God aan als „God en Vader" en noemt Hem naar Zijn meest sprekende deugden: „Zijn almacht en Zijn barmhartgheid".

De gemeente dankt „van ganser harte" voor de gave van Zijn eniggeboren Zoon tot een Middelaar en offer voor de zonden en tot een spijs en drank des eeuwigen levens. Dit geven geschiedde uit grondeloze barmhartigheid". Grondeloos is deze barmhartigheid in de zin, waarin zojuist is uitgesproken dat er geen grond, geen reden voor is in de mens. Maar dat is hier de bedoeling niet. Grondeloos wil zeggen, dat deze barmhartigheid Gods onpeilbaar diep is, gelijk alles in God onze maten en bepalingen te boven en te 'buiten gaat. Dat is wat de psalmen bedoelen, als zij zingen van „de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog". Genade is vrije genade. Zij is soeverein, maar dan ook goddelijk soeverein.

God schenkt in Christus alles. In Zijn dood en in Zijn opstanding, in Zijn verzoening door het kruis en in de levensgemeenschap met Hem door de Heilige Geest. Maar door diezelfde Geest werkt Hijzelf ook het waarachtig geloof, waardoor die gemeenschap beoefend mag worden. Hij schenkt de boodschap des heils, maar ook het geopende hart, dat haar ontvangt; de spijze, maar ook de begeerte naar die spijze. Hij schenkt het licht Zijner genade, maar ook het oog om het te zien. Met verwondering denkt de dankzeggende Avondmaalganger daarover na. Hij is misschien toegegaan met een: ik geloof. Here, kom mijn ongelovigheid te hulp. Maar hij mag niet ontkennen, dat hij de Zaligmaker Jezus Christus heeft leren kennen en tot Hem de toevlucht heeft mogen nemen. Die Zaligmaker is hem op bijzondere wijze nabij gebracht door het Sacrament, dat de Here in Zijn wijsheid en goedheid heeft geschonken, opdat dat zwakke geloof gesterkt zou worden. Voor die versterking door deze instelling des Heren zegt hij daarom de Gever dank.

Maar tevens beseft de Avondmaalganger, dat hij nog niet aan het einde der baan gekomen is.

Het danken gaat dan ook over in bidden. We denken onwillekeurig aan het Woord van onze Heidelberger, dat het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid is, welke God van ons vordert. Datgene, waarom hier gevraagd wordt is de wasdom des geloofs en de versterking van de gemeenschap met de Here Jezus Christus. Deze wasdom en deze versterking worden hier niet afgesmeekt, los van de gehouden viering van het H. Avondmaal, maar als blijvende vrucht daarvan. Daarom wordt hier gesproken van „de gedachtenis van onze Here Jezus Christus en de verkondiging van Zijn dood".

Daarbij wordt bij alle beknoptheid van uitdrukking niet vergeten dat deze wasdom alleen plaats heeft „door de werking des Heiligen Geestes" en dat de grondslag der verhoring alleen gelegen is in Gods „lieve Zoon Jezus Christus". Het formulier gebruikt hier andermaal het allervolmaaktste gebed, waarin zozeer alles ondergeschikt gemaakt wordt aan de Naam, het Koninkrijk en de wil Gods, en het persoonlijke zo uitdrukkelijk opgenomen wordt in het gemeenschappelijke, met aan het slot het woord der aanbidding.

Hiermede zijn we aan het einde gekomen van deze korte behandeling van het Avondmaalsformulier. De bedoeling is hoofdzakelijk geweest aan de lezing en overdenking van het formulier in verband met de Avondmaalsviering wat reliëf te geven, zodat men minder gemakkelijk over de met zorg gekozen zinswendingen van de opsteller van het formulier heen leest. Ik hoop hierin enigermate geslaagd te mogen zijn.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HET AVONDMAALSFORMULIER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's