Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een verootmoedigende vondst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een verootmoedigende vondst

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het geschiedde nu toen de koning de woorden van het wetboek hoorde, dat hij zijn klederen scheurde. 2 Kon. 22 : 11.

Het loopt met Israël op een einde. Het zal niet lang meer duren of ook het twee-stamanen rijk Juda zal worden weggevoerd, de donkere tunnel van de ballingschap in. De grimmigheid des Heeren tegen Zijn volk is groot. Het volk heeft God verlaten en dient de afgoden. De koningen gaan het volk daarin zelf voor. De namen van de laatste koningen van Juda spreken wat dat betreft voor ziöhzelf: Amon, Joahaz en Jojakim, de laatste koning.

Ja maar en Josia dan? Dat is waar ook. Temidden van al die trieste feiten zou je haast vergeten dat God er ook nog is en in een tijd dat alles op een einde lijkt te lopen, machtig is nog een Réveil, een Reformatie te geven.

Dat heeft God onder koning Josia gedaan. Onder zijn regering zien we een maöhtige opleving.

Dat laat God ons nog wel eens meer zien in de geschiedenis der kerk. Dat is trouwens het wonder der kerk: temidden van de toorn denkt God aan Zijn ontfermen, aan Zijn vastgestaafd Verbond. Dat is toch ook het wonder van de Reformatie geweest?

Josia, de zoon van Amon, de kleinzoon van Manasse, was nog maar een kind toen hij de troon van Juda beklom. Velen zullen gedacht hebben: wat moet daarvan terecht komen, een koning van 8 jaar? Dan gebeurt het grote wonder: in het achtste jaar van zijn regering, begon hij de God zijns vaders David te zoeken. Dat begin is bepalend geweest voor zijn hele verdere leven, dat is ook de oorsprong geweest van het réveil dat opkwam.

Uit deze vroege godsvrucht is een ijver voor de dienst en het huis des Heeren geboren die in één woord verbazingwekkend is. Er kan kennelijk heel wat gebeuren als God één mens, een vooraanstaand mens, bekeert.

Josia wordt een 2e David, een hervormer die zijn hele leven inzet voor de dienst van God en ijvert voor een herleving van het Woord van God.

Hij werkt niet alleen negatief in het afbreken van de afgodsbeelden, hij bredkt niet alleen af, hij bouwt ook óp. Josia zet zich in om „de breuken van het huis des Heeren te verbeteren". Hij voert daartoe een grootsdheepse bouwactie. Er wordt een grote inzameling gehouden, aannemers en werkheden worden aangesteld.

Hilkia de Hogepriester gaat over de werkzaamheden, terwijl Safan, de schrijver, het oppertoezicht heeft.

De koning houdt zich nauwkeurig op de hoogte. Vandaar dat hij Safan er op uitstuurt om eens te gaan zien, hoe de zaken staan. Als Safan gaat kijken, ontmoet hij Hilkia die hem vertelt dat hij een wetboek in het huis des Heeren heeft gevonden. Waarschijnlijk is het het boek Deuteronomium geweest. Als Hilkia het vertelt is hij er helemaal niet van ondersteboven. Hij vindt het kennelijfc heel gewoon. Safan neemt het mee en ziet het in. De indruk wordt gevestigd dat het ook op hem geen diepe indruk heeft gemaakt. Zo „en passant" zegt hij tot de koning: Hilkia de priester heeft mij een boek gegeven.

Als Safan de koning voorleest wat er in het boek staat, dan scheurt de koning zijn kleren, zó ontsteld is hij. Koning Josia scheurt zijn kleren, als een teken van dodelijke ongerustheid. In dit wetboek wordt immers de doodsklok geluid over het volk van Juda! Hij kan het maar niet kwijt raken: de grimmigheid des Heeren is groot, die over ons uitgegoten is.

Het volk heeft de Wet van God, het Woord van God vergeten. En waar een volk het Woord van God kwijt raakt, daar raakt ooik de dienst van God in vergetelheid. Daar raakt ook het onderscheid weg tussen goed en kwaad, een ieder doet dan wat goed is in eigen oog. Dat kan nooit goed gaan, dat wekt het ongenoegen van God op.

In de Reformatie heeft de kerk als door een wonder opnieuw het Woord _, . Ti.-, iir, 1 van God teruggevonden. God heeft daartoe Luther gebruikt als een middel in Zijn hand. Al heel jong was Luther bezig met zijn eeuwig beihoud. Vele malen heeft hij als jongen naar de plaat zitten turen waarop Christus als de Rechter der wereld werd voorgesteld. Wat een machtig gdbeuren is het in zijn leven geweest, toen hij mocht zien dat God niet alleen de Réchter is, maar ook de Vader is van Jezus Christus, in Wie God vrede söhenkt aan doemwaardigen. „Ineens zag ik het", zo schrijft hij, „wij leven, wij léven niet door ons doen maar door Gods söhenkende gerechtigheid in Christus."

Het was of het paradijs voor hem ontsloten werd, de zaligheid stroomde zijn ziel binnen. Door deze ontdekking werd Lutiher een nieuw mens. De Heilige Geest had hem een waarheid in het hart geschreven die voor hem vaster en zekerder was dan het leven zelf en dan iedere ervaring. Wat heeft Luther er van mogen getuigen en hoe heeft God zijn getuigenis voor de kerk willen zegenen, Het getuigenis van het Woord Gods, van het Evangelie der genade als redding uit het goddelijke gericht.

Heeft dat Evangelie van Gods genade ook ons leven veranderd? Horen wij er nog van op? Hebben wij leren beven voor het Goddelijk gericht en leren juidhen bij het vernemen van de vreemde vrijspraak in Christus Jezus? We zijn toch niet bezig het Woord van God kwijt te raken door de gewenning, de lauwheid, de onverschüligheid en de twijfel? Zijn er soms tekenen dat het Woord van God ook onder ons wegraakt en daarmee de dienst van God? We gaan nog wel naar de kerk, maar de warmte en de gloed is er uit weg. Onze kinderen zien het en denken er het hunne van.

Is de tijd van de gescheurde kleren ook voor ons soms aangebroken? Er is terecht een verontrusting gaande. Sommigen vinden die verontrusting maar een eenzijdige zaak. Maar zou eenzijdigheid op z'n tijd niet beter zijn dan onzijdigheid?

Het is een wonder van God dat ook buiten onze kring de ogen opengaan. zelfs beschamend opengaan.

Het hervinden van het wetboek doet Josia de kleren scheuren. Josia verheft

zich gelukkig niet in hooghartigheid boven zijn volk. Hij weet dat de schuld, een schuld der geslachten is, hij is medeschuldige, als zoon van Amon, als kleinzoon van Manasse.

Het is ook geen uiterlijk vertoon, het is een droefheid naar God. God heeft smart over de zonden en met deze smart wordt ook Josia aangedaan. Dat dringt hem tot boete en, tot bekering.

Het blijft ook niet bij woorden alleen. Josia roept het volk bijeen en leest hen de Wet des Heeren voor in het huis Gods. Hij roept het volk op tot wederkeer.

Dat doet hij niet hardvochtig, uit de kille hoogte van eigengerechtigheid, neen hij doet het met gescheurde kleren. Hij zet het werk der reformatie met kracht voort. Hij werkt zolang het dag is, omdat de nacht komt. De napht komt immers over een volk, over een' land dat Gods Woord verlaat?

Wat is de taak voor vandaag als zonen der reformatie? Het Woord van God bekend maken, in zijn bedreigingen en beloften, in zijn gericht en behoud!! Allereerst aan onszelf, anders zouden we onszelf misschien vergeten, maar ook op de plaats waar God ons heeft gesteld. In ons gezin, in ons bedrijf, in de kerk.

Wat hebben wij het nodig daarin te volharden.

Wij zullen maaien, zo wij niet verslappen. Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.

Daar ligt ook een zégen van God in. Israël gaat de donkere nacht van de ballingschap in. Maar tot Josia klinkt het Woord des Heeren middels de profetes Hulda: Zo zegt de HEERE de God Israels: angaande de woorden die gij gehoord hebt, omdat uw hart week geworden is, en gij u voor het aangezicht des Heeren vernederd hebt, toen gij hoordet wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en haar inwoners, dat zij tot een verwoesting en een vloek zullen worden, en omdat gij uw klederen gescheurd en voor mijn aangezicht geweend hebt, zo heb Ik u ook verhoord, spreekt de HEERE. Daarom zie. Ik zal u verzamelen tot uw vaderen, en gij zult met vrede in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al het kwaad niet zien dat Ik over deze plaats brengen zal..." (2 Kon. 22 : 19 en 20).

Sl.

L. van N.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 oktober 1968

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Een verootmoedigende vondst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 oktober 1968

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's