DE GEZANGEN-BROCHURE
1. TWEE REACTIES
Quod non licet bovi, licet Jovi.
Wat wordt die Waarheidsvriend toch moeilijk, zegt de een, wat is dat nu weer voor een opschrift. Dat is niet goed, zegt de ander die op een gymnasium of daaromtrent is geweest. Het is juist andersom: quod licet Jovi, non licet bovi, of wel: wat de goden mogen, past de ossen nog niet. Toch houd ik het bij het opschrift zoals het hierboven staat. En dan betekent het, vrij vertaald, zo ongeveer: wat gewone stervelingen niet mogen doen, is de goden wèl gepermitteerd.
Wat is de aanleiding tot dit latijnse onderricht?
De heer F. Mehrtens, cantor-organist te Amsterdam en muzikaal adviseur van het IKOR, besteedde in oktober j.l. tweemaal een kwartier voor het IKOR aan de brochure Gezangen — „102 Gezangen" — Schriftgezangen, waarin het standpunt van de Gereformeerde Bond inzake psalmen en gezangen wordt uiteengezet. Nu, dat is verheugend.
Wat te berde werd gebracht, was voor schrijver dezes aanleiding, aan het IKOR te verzoeken de tekst van het gesprokene te mogen inzien. Daarop is niet geantwoord. Niet dat het wel mocht, ook niet dat het niet mocht, nog minder waarom het dan niet mocht.
Later (in november) is de heer Mehrtens persoonlijk aangeschreven. Hem werd een voorstel van de redactie van De Waarheidsvriend voorgelegd, in ons blad een op touw te zetten discussie over deze zaak te publiceren. Hij reageerde daar niet op. Begin januari nogmaals benaderd, reageerde hij weer niet.
De burgerlijke beleefdheid vereist het beantwoorden van een verzoek, ook als men daarop niet wil ingaan. Vindt de heer Mehrtens dat die eis hem niet geldt? Op grond waarvan vindt hij dat? Men zou haast aan die omgekeerde latijnse zegswijze gaan denken.
Hoe dan ook: prettig dat aan de gezangen-brochure voor het IKOR aandacht werd besteed; jammer, dat de minder welwillende houding van de heer Mehrtens verder contact onmogelijk maakte.
De heer P. van Amstel in „Het Orgel”.
Van een ander kaliber is een tweede reactie op de brochure. De heer P. van Amstel schreef in Het Orgel, het orgaan van de Nederlandse Organisten Vereniging, van dec. 1968: 350 jaar „Dordtse Synode" en een brochure van de „Gereformeerde Bond". Hij wijst wat vanuit de Gereformeerde Bond in de brochure is neergelegd zeker niet zonder meer af; hij wil de erin gegeven kritiek serieus genomen zien. Hij acht met de brochure de erkenning van het overwicht van de waarde van het bijbelwoord voor een juiste benadering van het vraagstuk van het kerkgezang van primaire betekenis. Maar hij heeft ernstig bezwaar tegen wat hij noemt „de buitengewoon onjuiste en slecht georiënteerde hymnologische lijn" van de brochure, „die ook algemeen-cultuur-historisch niet verantwoord genoemd kan worden”.
Hij somt een aantal bezwaren op: 1. De hymnisch-strofische vorm (berijmde verzen) van het kerkgezang zoals door de Dordtse Synode naar voren gebracht, is niet bijbels en maakt dat deze synode „niet als werkelijk gezaghebbend uitgangspunt kan worden gezien". „Berijmde psalmen zijn een produkt van typisch 16e-eeuwse humanistische kunstbeoefening”.
2. „Dat alléén en uitsluitend de gemeente zou mogen zingen, is niet bijbels en evenmin oud-kerkelijk. De bijbelse structuren (vooral in de psalmen) gaan uit van reële interieur-antifonische poëzie-vorm". De heer Van Amstel bedoelt daarmee: een tekst die is bedoeld voor afwisselende zang- en tegenzang. „Tot de synagogale . . . zowel als tot de oud-kerkelijke traditie hebben altijd wezenlijk behoord: solozang, zowel als koorzang èn samenzang . . . De scheppende kracht van de calvinistische reformatie heeft hiervoor nimmer een bevredigende oplossing kunnen geven”.
3. „De stelling van de Geref. Bond", die zou voorkomen in de brochure, „dat op 'reformatorische gronden' de koorzang in de kerkdienst moet afgewezen worden, is absurd".
4. „De stelling van de Geref. Bond dat de 'Oude Kerk' van meet af aan altijd 'vrij gedichte' kerkliederen heeft 'afgewezen' is tendentieus en onjuist”.
Gemakshalve zet schrijver dezes de tot hiertoe van de heer Van Amstel afkomstige nummering op eigen gelegenheid voort om diens verder nog verspreid genoemde bezwaren aan te duiden.
5. „Het 19e-eeuwse motief om 'van Jezus te kunnen zingen', zoals de brochure stelt, zou niet ter zake zijn. De heer Van Amstel wijst op de grote lof gezangen der Kerk, het 'Credo', 'Veni Creator Spiritus', 'Dies irae', het 'Te Deum', enz.
6. „Te stellen dat de 'vrije' liederen der Kerk moeten worden afgewezen, is de kerk in haar loflied de mond snoeren en een gave van de Heilige Geest miskennen". „Bij de Geref. Bond ontbreekt te veel de neiging om de onontkoombare invloed van de cultuur in de kerkelijke vormen duidelijk in een 'crucifeer' licht te willen zien (Calvijn). Men verheft te veel het cultuureigene, èn de gebreken daarvan, tot geestelijk 'principe’.”
7. Het sluitstuk van het lezenswaardige en informerende artikel van de heer Van Amstel tekent opnieuw verzet aan tegen het weergeven van teksten in de vorm van berijmde verzen of strofen, de 'strofische hymne-vorm'. In dit gedeelte wordt tussendoor nog bezwaar gemaakt tegen twee opmerkingen in de brochure: a. de Schrift dient zich buiten de psalmen niet aan om te worden gezongen; b. de antifonale zangvorm zou uitsluitend tot de tempeldienst met haar 'priesterkoren' hebben behoord.
Tot zover het artikel in Het Orgel.
Drie centrale punten.
Wat de heer Van Amstel, organist van de Oude Kerk te Delft, lid van de vakgroep Kerkmusici binnen de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging, in zijn artikel naar voren brengt, is belangwekkend. Zijn opmerkingen verdienen daarom ruime aandacht. Om een en ander overzichtelijk te houden, zou ik mijn reactie op de opmerkingen van de heer Van Amstel om drie punten willen groeperen:
1. wat in de Kerk in de loop der tijden werd gezongen; in hoeverre daarbij naast de psalmen ook gezangen werden gebruikt;
2. hoe in de Kerk in de loop der tijden werd gezongen: al of niet 'antifonaal', in zang en tegenzang, al of niet door een of meer koren;
3. hoe de kerk in de loop der tijden werd gezongen; berijmd of niet berijmd.
Het is nuttig om, voordat op deze punten wordt ingegaan, erop te wijzen dat de heer Van Amstel spreekt van bezwaren tegen de grondgedachten van de brochure.
Deze grondgedachten liggen evenwel niet in het hymnologische vlak. De brochure bedrijft geen hymnologie, brengt van de geschiedenis van het kerklied alleen dat naar voren wat van belang is in het kader van de brochure, te weten het verband tussen kerkleer en kerklied. Tegen de achtergrond van dat kader willen ook onze opmerkingen over wat de heer Van Amstel naar voren brengt, worden gelezen.
De strekking van de brochure.
De gedachtengang van de brochure is ongeveer als volgt.
In „vrije gezangen" worden subjectieve, persoonlijke reacties op het heil kerkelijk geijkt en als kerklied enigszins in het belijden der Kerk opgenomen (art. X van de kerkorde). Dit belijden behoort een afspiegeling te zijn van het profetische Woord dat zeer vast is. Het „vrije lied" mist evenwel dit vermogen om afspiegeling-te-zijn door zijn subjectieve oorsprong. Dit manifesteert zich in zijn tijdgebondenheid. Het tijdgebonden denken is een troebele bron van waaruit het „vrije lied" zich naast en in de plaats van de uit de Schrift genomen psalmen wil dringen. Het „vrije lied" effent daarmee de weg voor een infectie van de leer der Kerk met de dwaalleer. Bezwaren tegen het „vrije lied" zetten niet daar in, dat het „soms", „dikwijls" van Schrift en belijdenis vervreemd is, maar op het punt dat dit vervreemd-zijn op zichzelf al een punt van discussie kan uitmaken.
Bij de psalmen, die zelf deel uitmaken van het Woord, is dat niet het geval. Zij staan boven deze discussie en hebben daardoor een meerwaarde, die niet mag worden verontachtzaamd.
Als er enig verband is tussen enerzijds een binnendringen van de dwaalleer in de Kerk, dus een functieverlies van de Schrift als voedster van de Kerk, en anderzijds het lied der Kerk, dan moet dit in de kerkgeschiedenis te herkennen zijn.
De brochure bedoelde, iets van dit verband aan te wijzen, om mede van daaruit begrip te wekken voor de reserve die onder hervormd gereformeerden jegens het gezang leeft.
Uit een en ander kan blijken, dat de aanleiding tot de brochure zich voornamelijk laat terugvinden in het eerste van de drie punten waarin de bezwaren van de heer Van Amstel werden samengevat. Aan het eerste punt zijn in dit verband de andere twee ondergeschikt. Maar dat veroorlooft natuurlijk niet een buitengewoon onjuiste en slecht georiënteerde hymnologische lijn.
(Wordt vervolgd)
Arnhem G. B. Smit
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1969
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 februari 1969
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's