Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerk in perspectief

Een van de onderwerpen die op allerlei kerkelijke vergaderingen ter sprake komen is de vraag naar de structuren van de gemeente, de vraag haar de vormen van opbouw en organisatie die de gemeente helpen haar taak en roeping in de wereld na te komen en zo waarlijk gemeente van Christus te zijn. Velen zijn van mening dat de huidige structuren ten enenmale onvoldoende zijn. Ten aanzien van de Hervormde kerk wijzen we u op de discussies over schaalvergroting, specialisatie, de ambtsvragen etc. Ook in dit blad is er meermalen over geschreven. Met de constatering, dat de huidige structuren onvoldoende zijn, zijn wij immers niet klaar. Allereerst is er de vraag, uit welke gezichtshoek deze structuren beoordeeld worden. Geven de sociologen hier de toon aan, of worden de structuren gemeten aan de Schrift? Voorts dient gezegd te worden, dat de antwoorden en verbeteringen die men aangeeft vaak een dusdanige verandering ten gevolge hebben, dat ze de bijbelse visie op het gemeente-zijn aantasten. In allerlei pleidooien waarin gepleit wordt voor schaalvergroting, bovenlocale ambtsdragers en specialisatie zit immers een bisschoppelijke tendens, waarbij het presbyteriaal karakter van de kerk in gevaar komt en we het spoor dat de bijbel en de reformatorische belijdenis ons wijzen verlaten.

Nu zijn deze dingen niet alleen in de Hervormde kerk in het geding. Ook in de Geref. kerken leeft bij velen het besef, dat het anders moet, dat de huidige patronen onvoldoende zijn, dat de gemeente te weinig toegerust is en dat de betrekking tussen ambt en gemeente onbevredigend is. Vandaar dat op de synodetafel van deze kerken een rapport is neergelegd onder de titel: „Kerk in perspectief". Het is samengesteld door een commissie uit de kring van deputaten evangelisatie, die daarbij overleg gepleegd heeft met andere sectoren van de kerken (zoals diaconaat, jeugdwerk etc). Het is opmerkelijk dat ook binnen deze kerken de vragen naar de structuur van de gemeente dus in eerste instantie gesteld worden door hen die vooral gericht zijn op de relatie tussen kerk en wereld. Zonder dat we hier een is-gelijk-teken mogen plaatsen, wijst dit toch op een parallel met de hervormde kerk. Ook daar zijn het vooral mensen, die betrokken zijn bij het apostolaat der kerk en daarbij vaak diepgaand beïnvloed zijn door de gedachten van Hoekendijk c.s. over de kerk voor de wereld, welke pleiten voor andere gemeentestructuren.

Daaruit blijkt dat deze structuurvragen direct samenhangen met de visie die men heeft op het wezen van de kerk. Men herinnere zich de discussies in Uppsala, waar gesproken is van de kerk voor anderen en waarbij gezegd is, dat de wereld de agenda aangeeft voor de kerk, een m.i. onbijbelse visie op het wezen van het kerk-zijri in haar relatie tot de wereld.

Maar we keren terug tot het rapport van de gereformeerde commissie. In het Geref. Weekblad (Uitgave Kok, Kampen) van 8 en 22 augustus heeft prof. dr. J. T. Bakker een tweetal artikelen aan dit rapport gewijd. Hij wijst er op, hoe in dit rapport gesteld wordt, dat het patroon van de gemeentevorm grotendeels bepaald wordt door de situatie, waarin men verkeert. Dat zou in het Nieuwe Testa­ ment al het geval zijn: Tussen Jeruzalem en Corinthe waren verschillen. En de situatie waarin de kerk leeft, activeert bepaalde gaven van de gemeente. Er zouden dus, volgens dit rapport over de vormgeving van de gemeente, geen systematische aanwijzingen te vinden zijn in het Nieuwe Testament. En ook in de geschiedenis zou de situatie altijd een grote rol gespeeld hebben bij de vormgeving.

Nu kan men het situatieve moment nooit wegdenken. Maar wel is de vraag: Bepaalt dan de situatie de vorm en de structuur? De Schrift moge dan geen systeem van kerkregering bieden, liggen de grondlijnen van het kerk-zijn, ook ten aanzien van de structuren, de ambtsvragen etc. niet vast in de Schrift? Terecht is door dr. J. Schelhaas in het blad „Waarheid en eenheid" bezwaar gemaakt tegen deze voorstellingen. Schelhaas wijst erop, hoe er in de Schrift allerlei centrale zaken van kerkinrichting zijn vastgesteld. Denkt u alleen maar aan de bekende woorden van Christus in Matthéüs 16 over de gemeente, over de volmacht en de grenzen. Zijn ook de ambten niet door Christus ingesteld? En lezen we niet, dat de apostelen in elke gemeente ouderlingen hebben aangesteld? Wij doen deze gegevens in hun normatieve betekenis tekort als we dit verklaren, vanuit de situatie der gemeente. Anders gezegd: Wij trekken de verhouding ambt-gemeente scheef. En toen de Reformatie de ouderling in ere herstelde en daarmee de presbyteriale vorm van kerkinrichting, toen zij het bisschoppelijk-pauselijk stelsel afwees, was dit maar niet een aanpassing aan de behoeften van die tijd — Hoe verklaart men dan, dat het episcopale stelsel tot in onze tijd bestaan bleef binnen vele kerken! —, maar een duidelijk teruggrijpen op de gegevens van de Schrift. Ook inzake deze structuur van de gemeente was de Schrift gezaghebbend.

Veranderde situatie

Wij vragen ons af: Komt dit in het genoemde rapport voldoende uit de verf? Uiteraard gaan de opstellers in op de veranderingen die onze tijd kenmerken. Bakker schrijft in het nummer van 8 augustus in dit verband:

Wat voor gevolg heeft de veel grotere bewegelijkheid, het loskoppelen van werk-en woon-sfeer, de overvloed aan informatie, de spreiding aan deskundigheid, het voortdurend testen van alle tradities enz. voor de prediking, het onderricht, het pastoraat, het dienstbetoon etc? Wanneer men de verschuivende situati%in contact brengt met deze blijvende wezenlijke functies van de kerk zullen er veranderingen in hun structuur en in de structuur van de daarin levende gemeente moeten optreden. Welke zijn dat en op welke punten schiet onze tegenwoordige uitrusting tekort? Zo komt de commissie vanuit deze vergelijking tot een aantal lijnen voor de toekomst, die tegelijk correcties en aanvullingen op het bestaande nogal starre patroon betekenen. Daarbij springen er een paar punten uit, die bepalend moeten zijn voor de komende vormgeving. Een nieuw besef, dat de gemeente zélf — en niet het ambt tegenover de gemeente — draagster is van de opdrachten. Dat er verder dringend behoefte bestaat aan differentiatie en specialisatie van de verschillende taken, gaven en diensten. Dat er veel meer informatie moet zijn over wat er in de gemeente aan mogelijkheden schuilgaat. En dat er een veel directere aansluiting moet zijn van de levensvormen van de gemeente op de vragen en problemen, waarmee de leden van dag tot dag te maken hebben. Dat betekent onvermijdelijk meer specialisatie. Eveneens meer aandacht — en dan niet slechts incidenteel — voor de speciale vragen, waar bepaalde groepen door hun werk, levenssituatie en belangstelling voor staan en die om een antwoord vragen, zal de taal van het evangelie niet volstrekt in een luchtledig terechtkomen. Voor wat het ambt — beter: de diensten — betreft zal men reeds op het niveau van de kerkeraad moeten zoeken naar meer specialisatie en meer gebruik moeten maken van de gaven aan deskundigheid, concrete kennis van zaken en inzicht in de problemen, die binnen de gemeente aanwezig zijn.

In verschillende streken van ons land is men op grond van deze noodzaak al gekomen tot zgn. schaalvergroting: niet elke predikant of ook elke (kleine) gemeente of parochie is in staat alles op te brengen aan mankracht of deskundigheid, wat voor zo'n aanpak vereist is. De r.k. kerk werkt aan een bijzonder ingrijpend plan voor de stad Amsterdam, waarbij het oude parochie-systeem prijsgegeven is. In de plaats daarvan komt veel groter nadruk te liggen op de verschillende takken van werk en de arbeid met en voor de verschillende groepen, die deel uitmaken van de stadskerk. Dit betekent, dat het territoriale beginsel niet meer alleenzaligmakend is, maar dat daarnaast — ernaast! — even goed plaats is voor „categoriaal werk”.

Deze geluiden klinken ons niet vreemd in de oren. Ze worden immers ook in onze eigen kerk gehoord. Prof. Bakker acht het een winstpunt, dat in dit rapport de situatie en de taken volop op elkaar betrokken zijn. Het is niet onduidelijk in welke koers dit rapport zich beweegt. De schrijvers van dit rapport zeggen op blz. 66: „We kunnen zeggen, dat de huidige structuur te zeer naar binnen is gericht; ze is te weinig open naar niet-kerkleden en niet gereformeerde kerkleden, ze heeft en biedt te weinig zicht op de samenleving en de vragen die daar aan de orde zijn; ze is te weinig gericht op de taken, die de kerk heeft te vervullen en de gemeente wordt te weinig als draagster van de bedoelingen van de kerk ernstig genomen.”

Ambt en gemeente

Gaat dit alles niet sterk de kant uit van de gedachte: „De Kerk is er voor de wereld? " En werkt men zo de uitholling van de gemeente niet in de hand? Bakker wijst dit verwijt af. Men moet het persoonlijke en het structurele op elkaar betrekken. En het persoonlijk geloofsleven moet speelruimte krijgen binnen de grote vragen van leven en samenleving. De gemeente is gezonden tot de wereld en leeft binnen de wereld. En de structuren dienen voortdurend bekeken te worden, omdat ze een dienende functie hebben en niet mogen tegenwerken.

We citeren uit zijn tweede artikel:

Zo kunnen we ook een goed uitgangspunt vinden om verschillende voorstellen op hun zakelijke inhoud te bezien en niet met argumenten te bestrijden, die niet terzake zijn. Ik denk bv. aan wat gezegd wordt over de noodzaak om tot bepaalde vormen van een boven-plaatselijk ambt te komen. Dit kan nodig zijn, omdat een gemeente met vragen in aanraking komt, die ze gemeenschappelijk met andere gemeenten heeft en waarop gezamenlijke bezinning en actie vereist is. Het kan ook zijn, dat er regionale instellingen (diakonaat, sociaal werk) zijn die voor gemeenschappelijke verantwoordelijkheid komen. Het is ook mogelijk dat er bepaalde groepen zijn, die dezelfde belangen hebben en waarvan de grenzen veel verder reiken dan die van de plaatselijke gemeente. Tenslotte noem ik uit de veelheid van mogelijlcheden nog, dat verschillende „kerkgenootschappen" voor dezelfde problemen staan, die ze alleen samen behoren op te lossen.

In dit soort gevallen heeft het zin te gaan denken over een boven-plaatsehjk ambt, omdat specialisatie en concentratie hier hulp kan bieden. Nu is in ons gereformeerde denken „boven-plaatselijk" bij voorbaat gelijk aan kerkelijke hiërarchie en aanslag op de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente. Volstrekt ten onrechte, wanneer het boven-plaatselijk ambt hier de zin heeft van een bepaald dienstbetoon, dat aan meer kerkmensen dan die binnen een gemeentelijk territoor leven ten goede komt. De vrees voor hiërarchie hangt ten nauwste samen met het onderontwikkeld blijven van de gemeente. Als het ambt het een en al is in een gemeente is deze niet in staat op een gezonde manier tegenspel te leveren en moet zoiets als een boven-plaatselijk ambt nog wel sterker als een zwaardere verambtelijking van de kerk gezien worden. Maar de beste remedie daartegen is een betere instrumentalisering van de gemeente. Het ambt is er om de gemeente en niet andersom. Daarom kan de kerk, als dat zinvol is, zich ook bovenplaatselijke ambten permitteren, wanneer deze er tenminste toe bijdragen de gemeente zelf beter toe te rusten voor haar leven en werk.

Op dezelfde manier betekent het verzet tegen het zgn. categoriale werk o.i. niet anders dan de weigering om nieuwe bestaansvormen van het gemeentezijn ernstig te nemen. Het geharrewar, dat we gehad hebben over de zgn. pros-parochie is daar een fraai voorbeeld van. De nieuwe gemeentevormen — in dit geval groeperingen, voortgekomen uit evangelisatiearbeid — moesten binnen het kader van de bestaande parochies worden ingepast. Het lukte wel niet, maar toen maakten we van de nood een deugd en spraken van pros-parochies. Anders gezegd: tot nu toe lukte de gelijkschakeling nog niet, maar op de duur zou het toch moeten; ze waren al op weg naar de inlijving. Niemand spreekt tegenwoordig meer over prosparochies, omdat men beseft, dat we niet één vorm van gemeente-zijn kunnen verabsoluteren. Toch zullen we nog wel moeten leren de consequenties daaruit te trekken. Denk maar

aan wat er in de recreatiegebieden gebeurt. We kunnen daar moeilijk de Kamper en Middelburgse situatie voortzetten met ieder in zijn eigen hokje. Nu al blijkt, dat we daar zo tegen de andere kerken oplopen, dat het onverantwoordelijk moet heten te proberen het oude patroon daar over te planten. En meer en meer zal blijken, dat dit geen voorbijgaande overgangstoestand is, maar een nieuw gegeven.

Wij zullen niet blind mogen zijn voor de situatie waarin we staan. En dat er binnen de presbyteriale structuur speelruimte moet zijn voor veranderingen, aanpassingen, betere vormgeving is zonder meer duidelijk. Inderdaad is in de Schrift niet alles systematisch vastgelegd. Maar wij vrezen toch dat in dit rapport de situatie te veel uitgangspunt is en de Schriftgegevens al te zeer aan een bepaal-, de situatie gekoppeld worden. Komt hier ook niet om de hoek kijken het element van de tijdgebondenheid, dat in de Schriftbeschouwing van allerlei vertegenwoordigers in de Geref. kerken hoe langer hoe meer een plaats krijgt? Worden voorts de bezwaren tegen een bovenlocale ambtsdrager niet te gemakkelijk weggewuifd? Vloeit dit niet voort uit het feit, dat het tegen-over van het ambt, het „van Christus wege" te weinig gehonoreerd wordt en de ambten zeer eenzijdig gezien worden als bepaalde functies en diensten in de gemeente, die al naar gelang van de situatie kunnen wisselen?

Een aantal bezwarenen

In het blad „Waarheid en eenheid" is dit rapport nogal critisch besproken door dr. J. Schelhaas. Schelhaas heeft onder meer bezwaar tegen de in het rapport geuite specialisatiegedachte. Hij schrijft in het nummer van 8 juli:

Een structurele verbinding tussen de kerk en de verschillende levensterreinen en de verenigingen, die op allerlei gebied werkzaam zijn, moet worden afgewezen. Het Rapport pleit voor die verbinding op blz. 53. De kerk is in de wereld, maar niet van de wereld en ook geheel anders dan de wereld. Zij mag haar grenzen ook niet overschrijden door zich te begeven op gebieden, waar zij naar Gods Woord geen taak heeft.

Ten onrechte stelt het Rapport:

„Juist ten aanzien van de verbindingen geldt, dat er een open oog dient te zijn voor de noodzaak van interkerkelijke samenwerking in welke vorm ook, en dat er plaats dient te zijn voor diegenen, die het licht van het evangelie over bepaalde vragen willen opvangen, ook al zouden ze niet bereid zijn van zichzelf te belijden en te aanvaarden, dat ze van God en van Christus zijn. De vragen waarom het hier gaat zijn immers niet alleen vragen van gereformeerden, niet alleen vragen van Christenen maar ook van niet-christenen en ze zijn te groot dan dat één kerk ze „aan” kan.

Via deze verbindingen en ook op andere manieren zal dienen te blijken dat de kerk betrokken is op de kleine en de grote vragen, op de mensen en op de structuren en zo op de volheid van het heil in Christus voor heel de wereld”, blz. 53.

Evenals de verbindingen moet men ook de hier aangewezen taak voor de kerk afwijzen. Zij is immers geen kerkelijke taak. Zij brengt op terreinen, waarop de kerk zich niet heeft te begeven. Wordt deze taak als niet-kerkelijk afgewezen, dan is er hier aan interkerkelijkheid ook geen enkele behoefte. In hoeverre deze mag of moet worden nagestreefd blijve hier onbesproken. Met niet-christenen samen meent men een christelijk antwoord op vragen te kunnen vinden. Hier is niet in rekening gebracht het gehele anders zijn vari de christenen. Natuurlijk is er wel eens overeenstemming over een vraag tussen christen en niet-christen. Maar zodra het geloof in het geding komt en het om de grondbeslissingen gaat blijkt de bestaande kloof. En daarover gaat het in de kerk.

Door de afwijzing van de door de commissie noodzakelijk geachte taken voor de kerk op maatschappelijk en sociaal gebied valt veel aan de kerk toegedacht werk weg.

Aan de door de commissie genoemde deskundigen op de preekstoel is dan ook geen behoefte meer.

Voor veel specialisatie, door het Rapport voorgestaan, blijkt nu ook geen grond te bestaan. En daarom dient zij dan ook te worden geweerd.

De grote problemen in de samenleving, de kwestie van de structuren van de samenleving, de mondiale vraagstukken liggen niet op het gebied van de kerk. Alleen de vragen betreffende grondslag en beginsel kunnen de kerk moeten bezighouden.

De wezenlijke taak van de kerk, de bediening van Woord en sacrament wordt door dit rapport ondergraven, aldus Schelhaas. Hij bespeurt voorts een cultuuroptisme, dat geen oog heeft voor de macht der zonde, de anti-christelijke tendenzen en de satanische tegenkrachten, die naarmate het einde nadert, zullen toenemen.

Ook over de voorgestelde herstructurering en de inschakeling van allerlei ge-

meenteleden is Schelhaas allerminst enenthousiast. Te weinig wordt z.i. gerekend met de bijzondere positie van het ambt. Gemeenteleden worden krachtens het ambt der gelovigen geroepen om b.v. zieken te bezoeken. Maar de predikant is juist gezien zijn ambtelijke opdracht verplicht dit te doen.

En wat de categoriale kerkdiensten betreft, is het naar de Schrift niet zo, dat in de ene gemeente verschillende categorieën samenkomen in de ene eredienst, rondom Woord en sacrament? Moeten de verschillende categorieën niet samen leven van dezelfde genade, van hetzelfde heil dat hen verkondigd wordt? Betekenen dan deze categoriale diensten geen heilloze opsplitsing?

Geen oplossing

Daarom is Schelhaas van oordeel, dat de weg van de commissie geen oplossing betekent, maar destructie, omdat zij de fundamentele gegevens inzake het kerkzijn aantast. We citeren uit het nummer van 19 augustus:

Waar men zelfs naar het oordeel van de commissie terecht kan komen, kunnen we in deze ontboezeming lezen:

„Het verlangen naar continuïteit en gezamenlijkheid in de beleving van het kerkzijn is niet voor iedereen gelijk. Maar het verlangen is er en ook daaraan zal voldaan moeten worden. Er zullen vaste vormen en patronen moeten zijn die bij alle wisseling voor de herkenbaarheid zorgen. Het lijkt ons aannemelijk dat er altijd iets als een kerkdienst met vaste liturgische elementen en een — waarschijnlijk korte — bijbeluitleg zal blijven en dat daar wat wij noemden de mens-zonder-meer (afgezien van al zijn specifieke kanten, rollen en taken) die kern-verkondiging van God die in Zijn genade met ons is zal vinden, die in de toenemende veelkleurigheid vaak broodnodig zal zijn om ons te troosten en te bemoedigen, " blz. 86.

Het meest spreekt hier m.i. dat zelfs dit magere overblijfsel van de kerkdienst niet met zekerheid wordt verwacht. Ook hieruit blijkt wel, dat men op deze weg gevaar loopt alles te verliezen.

Het experimenteren, dat de commissie aanbeveelt, zal het verval van het kerkelijk leven nog slechts doen toenemen. Het komt — gelijk in alle tijden — in onze tijd aan op de zuivere Bediening van Woord en Sacramenten, de levende verkondiging van Gods Woord, en een leven, geleid door Woord en Geest, dat overal opkomt voor de eer van God.

Zonder de prediking van Gods Woord in gebondenheid aan heel de Heilige Schrift is geen verbetering, geen omkeer, geen bekering te verwachten.

De prediking van de verzoening der zonden door Christus' bloed, van de verlossing van zonde, dood en oordeel door Christus' plaatsbekledende gehoorzaamheid, zijn genoegdoening aan het kruis en zijn opstanding uit dood en graf, van'de noodzakelijkheid van wedergeboorte, geloof en bekering, van de onverdienstelijkheid en noodzakelijkheid van de goede werken, van de zalige opstanding voor wie in Christus geloven en de eeuwige ondergang van de ongelovigen, die in hun ongeloof en onbekeerlijkheid volharden, zal ook in onze tijd kracht doen door de inwerking van de H. Geest naar Gods belofte.

Deze prediking kan alleen achteruitgang en ondergang keren. Maar wanneer die prediking verwatert of verstomt, dan gaat het van kwaad tot erger.

Ook onder ons kan de opgestane Heer de kande­ laar van zijn plaats nemen (Openbaring 2 : 5).

Deze prediking biedt ook de kracht tot afweer van de aanval op de schriftuurlijke structuren van de kerk.

Kerkontbinding is immers van deze herstructurering te duchten.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's