Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schepping en evolutie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schepping en evolutie

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De entropiewet

Er is nog een kwestie die in verband met de geldigheid van de evolutietheorie de aandacht vraagt. De evolutietheorie veronderstelt, op grond van een aantal feitelijke gegevens, dat zich in de loop der eeuwen een ontwikkeling in de organismen heeft voltrokken van het lagere naar het hogere. Uit de dode materie ontwikkelde zich het leven, uit de primitieve levensvormen ontwikkelde zich het dier en uit het dier de mens.

Anderzijds is er echter een wet in de natuurkunde, die met deze ontwikkeling van het lagere naar het hogere, van het ongeordende naar het geordende in strijd is. En ook deze wet is gebaseerd op feitelijke constateringen. Om dit duidelijk te maken moeten we hier eerst wat dieper op in gaan. Het blijkt onmogelijk te zijn om warmte voor honderd procent om te zetten in andere vormen van energie, bij voorbeeld in arbeid. Omgekeerd is het echter wel mogelijk om mechanische arbeid en energie voor honderd procent om te zetten in warmte. Dat betekent dus dat bij allerlei energieomzettingen, die zich in de kosmos afspelen, een gedeelte van de energie geneigd is om over te gaan in niet-omkeerbare warmte-energie. Natuurkundig wordt dit uitgedrukt door de theorie dat de entropie in het heelal toeneemt. Maar dat betekent tevens dat de wanorde toenemen zal. Want entropie is een maat voor wanorde. Het eind van deze ontwikkeling zal zijn de zogenaamde hittedood. We willen met nadruk stellen dat ook dit een theorie is. Hier worden de lijnen doorgetrokken naar de toekomst. En evenals de wetenschap er wijs aan doet de lijnen niet te ver door te trekken naar het verleden, moet zij zich er ook voor wachten de lijnen te ver naar de toekomst door te trekken. Maar wel staat deze theorie lijnrecht tegenover de evolutietheorie. Nu zijn er wel diverse pogingen gedaan om deze theoriën te harmoniseren, maar tot nu toe zijn, naar het ons voorkomt, deze pogingen niet overtuigend. In ieder geval moge hieruit het betrekkelijke van iedere natuurwetenschappelijke theorie duidelijk zijn, voorzover deze theoriën een stuk hypothese bevatten ten aanzien van het verleden of aangaande de toekomst.

Voor zover natuurwetenschappelijke uitspraken gebaseerd zijn op directe waarnemingen, moet daaraan een hoge mate van geldigheid worden toegekend. Zodra echter in bepaalde theoriën natuurwetenschappelijke gegevens worden geïnterpreteerd, zit daarachter altijd een zekere oncontroleerbaarheid en voorwaardelij kheid. De grote vergissing is dan ook steeds dat de interpretatie van de gegevens voor de gegevens zelf wordt aangezien. En daarmee wordt dan tegelijkertijd aan de interpretatie een te grote geldigheid toegekend.

Aan dat gevaar is ook Lever niet ontkomen. Hij argumenteert vanuit de hypothese, vanuit de interpretatie, op een zodanige wijze dat het lijkt alsof hij vergeet hoe betrekkelijk — dit is niet simplistisch bedoeld — de natuurwetenschappelijke uitspraken zijn. Lever heeft de modellen van de wetenschap vrijwel gelijkgesteld met waarheidscriteria. En vanuit deze waarheidscriteria benadert hij dunkt ons de Schrift. Waarmee hij toch niet ontkomen is aan het gevaar dat hij anderen verwijt, namelijk de Schrift met wetenschappelijke bril te benaderen.

Dat laatste zal hij zelf allerminst willen stellen. Toch vinden we in zijn geschriften aanleiding de dingen zó te stellen. Lever hanteert de Schrift weliswaar niet om daaruit wetenschappelijke conclusies te trekken. Maar wel hanteert hij bepaalde „waarheidscriteria" uit de wetenschap om van daar uit de Schrift te lezen en uit te maken hoe de Schrift gelezen moet worden. Deze pretenties van de wetenschap kunnen niet scherp genoeg ontmaskerd worden.

Het gevaar aan de andere zijde dient hier echter ook duidelijk aangewezen te worden. Onlangs is een boekje verschenen van dr. H. M. Morris, getiteld De evolutieleer een theorie op haar retour fUitgave De Vuurbaak, Groningen). In dit boekje wordt onder andere de tegenstelling tussen de evolutietheorie en de entropiewet grondig uitgediept en als zodanig bevat dit boekje een aantal gedachten die zeer waardevol zijn. Bovendien laat Morris allerlei wetenschapsbeoefenaren aan het woord, die wijzen op het oncontroleerbare en hypothetische karakter van de evolutietheorie. Maar anderzijds vervalt Morris in hetzelfde gevaar als diegenen die hij bestrijdt, aangezien hij vóór de theorie van de entropie kiest om daarmee de evolutietheorie te bestrijden. Het zou beter geweest zijn als hij deze theoriën naast elkaar had laten staan. Hij verwijt anderen/ dat ze de evolutietheorie aanvaarden en in het licht daarvan de eerste hoofdstukken van Genesis gaan interpreteren. Maar zelf aanvaardt hij de entropiewet en gaat op grond daarvan een beschouwing geven over Genesis 1 e.v. De vloek b.v., die ligt over al het geschapene, ziet hij doorwerken in de entropiewet, met als consequentie de hittedood, al zal het volgens hem dan niet zover komen omdat God voor die tijd ingegrepen heeft. Bovendien verklaart hij de fossielen en dergelijke vanuit de zondvloed, iets wat in de aard der zaak even oncontroleerbaar is als de evolutietheorie. En daarom wanneer Morris poogt bepaalde natuurwetenschappelijke gegevens en theoriën in overeenstemming te brengen met de gegevens der Schrift, dan is hij er niet aan ontkomen de Schrift, te gaan hanteren als boek van wetenschap. Daarmee zit hij dan toch op dezelfde lijn als degenen die hij bestrijdt.

We menen dat we daarom moeten wijzen op het gevaar om de Schrift te gaan lezen m_et natuurwetenschappelijke bril. De Bijbel dient zich aan als een boek van geheel eigen aard. Voor de exegese der Schrift is het tuighuis van de wetenschap niet alleen overbodig, maar zelfs ongewenst. De bijbel is een boek van geheel eigen dimensie. Het is het boek van Gods openbaring. Een boek waarmee geen geschriften van mensen mogen worden gelijkgesteld (art. VII N.G.B.).

Het wonder

De bijbel is niet alleen een wonderlijk boek, het is ook en wel speciaal het boek van het wonder. Het is het boek van Gods zelfopenbaring. Dat is al een wonder op zichzelf. God, de Eeuwige, de Onzienlijke, die God is van eeuwigheid tot eeuwigheid en het niet nodig heeft om door mensen te worden gediend, openbaart Zichzelf in de Schrift als Schepper van de kosmos. En in de onmetelijkheid van het heelal heeft hij een plaats uitverkoren om daar de mens te doen wonen en Zichzelf aan hem te openbaren. Wie de onmetelijkheid van het heelal wel eens op zich heeft laten inwerken, staat verbaasd dat God in die onmetelijkheid het stipje aarde op het oog heeft en daarop weer de nietige mens. Deze gedachte is duizelingwekkend. Maar desniettemin vinden we dit wonder in het Woord vermeld. Dat Woord van God onttrekt zich dan ook aan elke wetenschappelijke controleerbaarheid. Het gaat uit boven onze logica, ook boven onze wetenschappelijke logica, want Gods gedachten zijn hoger dan de onze.

En zo is de Schrift vol van wonderen, die stuk voor stuk ten enenmale buiten het blikveld van de wetenschap vallen. Dat betreft de heilsfeiten waarin alle kaders van de wetmatigheden in de natuur doorbroken worden. In de maagdelijke geboorte, de opstanding en de hemelvaart van Christus bewijst God zich als diegene die macht heeft over datgene wat Hijzelf heeft geschapen. God is niet de gevangene geworden van de wetmatigheden die hijzelf schiep. Hij staat er boven en heeft dit in de volvoering van Zijn heilsplan telkens weer bewezen. Zo heeft ook Christus in zijn leven getoond God te zijn. De elementen der natuur waren hem gehoorzaam en in de tekenen die hij deed bleek zijn macht over het geschapene. Al deze dingen zijn met wetenschappelijke redeneringen niet te verklaren. Ze behoren tot een andere orde.

En zo ligt het ook met de schepping zelf. Het wonder van de schepping kan alleen geloofd worden. Achter de schepping ligt geen verklaring meer. De schepping, zegt dr. Dippel, is alleen te geloven, maar de weldaden van de schepping liggen om ons heen. Die zijn het voorwerp van wetenschappelijk onderzoek. In de wetmatigheden en natuurconstanten zoals die met de schepping gegeven zijn ligt. het enige uitgangspunt van de wetenschap. Daardoor worden ook haar grenzen bepaald. Wie de dingen tot op de bodem doordenkt moet tot de conclusie komen dat de wetenschap bij alles wat zij onderzoekt stuit op een niet-verklaarbaar uitgangspunt. Niemand kan verklaren waarom de aarde de voorwerpen aantrekt en niet afstoot, waarom gelijknamige polen van een magneet elkaar afstoten en niet aantrekken, waarom..., ja vul zelf maar verder in. De wetenschap mag slechts van deze gegevens uitgaan om vandaaruit verklaringen te zoeken voor allerlei verschijnselen die zich voordoen. Maar elk natuurwetenschappelijk resultaat heeft een niet-verklaar-3aar uitgangspunt. De scheppingsgegevens zijn sclieppingswonderen, en als zodanig wetenschappelijk niet verklaarbaar.

Zodra we dan ook met het wonder te maken hebben, of dat nu de schepping zelf betreft of de andere grote daden Gods na de schepping betoond, betreden we een terrein dat buiten de grenzen der wetenschap ligt. Daar is alleen plaats voor gelovige verwondering voor wat God heeft gedaan, voor de Almacht die hij heeft en waarmee hij al het geschapene in zijn goddelijke handen houdt.

Inmiddels is het wonder dan ook niet iets wat voor ons natuurlijk verstand te doorgronden is of zelfs aanvaardbaar is. Laten we niet denken dat het ons gemakkelijk afgaat om in het wonder te geloven. De opstanding der doden bijvoorbeeld is zo'n door en door onnatuurlijke zaak, zo strijdig met v/at wij dagelijks ervaren, dat Thomas — en wie niet met hem? — er niet aan v/ilde dat Christus uit de doden was opgestaan. Totdat hij overigens zijn handen mocht leggen in de tekenen der nagelen. Toen kwam

het bij hem tot de behjdenis: Mijn Heere en mijn God. Soms wordt wel eens gedacht dat het in vroeger tijden gemakkelijker was om in de wonderen yan de Schrift te geloven dan in onze tijd met zijn opzienbarende wetenschappelijke resultaten. Het wonder was vroeger echter evenzeer in strijd met de dagelijkse ervaring als in onze tijd, zij het dat de dagelijkse ervaring in onze tijd, dank zij de wetenschap, een diepere achtergrond heeft gekregen.

Het is daarom niet voor niets dat artikel V van de N.G.B, ten aanzien van de Heilige Schrift zegt, dat we zonder enige twijfel geloven wat daarin begrepen is omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten. Alleen de Heilige Geest doet de wonderen der Schrift geloven. Alleen de Heilige Geest geeft het geloof in de scheppende hand van God achter alles wat zich aan onze ogen voordoet. Wie dit geloof mist komt per uiterste consequentie met de evolutionist tot een ander geloof, namelijk in een zelfstandige ontwikkeling der dingen, zonder oorzaak, zonder Iemand die daarachter staat. Maar ook wie niet zover wil gaan en nog wel Gods scheppende hand achter het bestaande belijdt maar toch de evolutieleer aanvaardt, dient dachten we te beseffen dat wanneer de wetenschap zich met het verleden bezig houdt de grenzen tussen kennen (wetenschappelijk gezien) en geloven vervagen. In het voorafgaande hebben we enkele factoren genoemd die duidelijk maken dat de wetenschappelijke uitspraken omtrent het verleden niet alleen berusten op zuiver wetenschappelijke kennis, maar ook op veronderstellingen, op hypotheses. Daarom vloeien in deze theoriën kennen en geloven als het ware in elkaar over.

De vraag is maar of wij dan ook het recht hebben om dit geloof te stellen in de plaats van het geloof in Gods afzonderlijke scheppingsdaden, zoals die, als evenzovele wonderen uit Gods hand, ons beschreven worden in de eerste hoofdstukken van Genesis. Dan moeten we denken aan het woord uit de Schrift, waarin gezegd wordt dat het maaksel niet tot zijn maker zeggen mag, waarom hebt gij mij zo gemaakt. In het kader van ons onderwerp gezegd: de wetenschap, die zelf mede uit Gods scheppende hand is voortgekomen, heeft niet het recht om andere wegen uit te stippelen waarlangs zich de levende en de dode natuur heeft ontwikkeld dan God ons in Zijn Woord meedeelt. En wel des te minder als achter dit alles eveneens een geloof schuil gaat, maar dan een ander geloof dan het geloof in Gods scheppingswonderen. Het geloof mag rusten in het vrije handelen van God, die alle dingen doet medewerken ten goede. De Heidelberger catechismus belijdt daarvan dat alle dingen ons van Gods Vaderlijke hand toekomen. Alle dingen, dat is ten diepste de schepping en alle weldaden daarvan.

Intussen geeft onze tijd in toenemende mate te zien dat geen geloof meer wordt gehecht aan de wonderen zoals die in de Schrift beschreven worden. Prof. G. C. van Niftrik zegt in zijn boek De Hemel: het is de waan van onze moderne tijd dat alleen dat werkelijk is wat de natuurwetenschap constateert. Alles wat niet strookt met onze logica wordt als niet werkelijk afgewezen. Het geloof in het bestaan van hemel en hel is blijkens een enquête van het NIPO in enkele jaren tij ds onder ons volk sterk afgenomen. De moderne mens ziet er niets van dus gelooft hij er niet in. Zo gaat het, naar te vrezen is, ook met het geloof in de Schepping. De wetenschap constateert — zo zegt men — iets anders dan wat de Schrift ons zegt. Zo wordt het geloof in de Schrift ondergraven. En waar ligt het eindpunt van dit proces? Tenslotte ontwerpt de mens zich een God van eigen makelij. God is er alleen nog maar in de medemens. God is niet meer de Schepper van ons leven, maar het verlangstuk van onze daden. En Christus is alleen maar een mens geweest, die navolging verdient. Het goddelijke wonder, zoals dat in de heilsfeiten naar voren treedt, wordt vervaagd. En zo is het einde van de weg een religieus getint humanisme, waarin geen troost meer ligt voor leven en sterven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Schepping en evolutie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's