Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De pastor in het moderne ziekenhuis*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De pastor in het moderne ziekenhuis*)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Inbreng van de psychologie

Wij hopen erin geslaagd te zijn de lezer door deze summiere weergave een indruk te hebben gegeven van de rijke inhoud van dit boek. Ook waar men een vraagteken plaatst zet de auteur je toch aan het denken. En hij is erin geslaagd in het bestek van nog geen tweehonderd bladzijden alle vragen, waarmee de pastor in het moderne ziekenhuis te maken krijgt aan de orde te stellen. Wie als predikant of ouderling regelmatig ziekenbezoek doet in de ziekenhuizen, kan met vele opmerkingen van de schrijver geholpen zijn.

Vooral de inbreng van de psychologie is duidelijk merkbaar in dit boek. De lezing van dit boekje kan ons ook weer eens duidelijk maken van hoe grote betekenis de pastorale psychologie is. De hulpdienst van deze wetenschap zal een theoloog mogen verwaarlozen.

Toch rijzen juist hier enkele vragen. Wij mogen in de bezinning op het ziekenpastoraat de hulp van de psychologie niet verwaarlozen, maar wij zullen juist als het gaat over het pastoraat ook hebben te luisteren naar het bijbels getuigenis.

Bij de lezing van dit inhoudrijke boekje kwam telkens weer de vraag boven: Worden de opvattingen van de schrijver niet te veel bepaald door de psychologie en te weinig door het bijbels getuigenis? Natuurlijk zal men kunnen tegenwerpen dat de schrijver geen afgerond handboek wilde geven, maar slechts een aantal overwegingen vanuit de pastorale psychologie. Maar ook dan zijn we toch van mening, dat het door de schrijver ontworpen beeld van de pastor in het ziekenhuis te eenzijdig psychologisch bepaald is en theologisch te weinig uit de verf komt.

Het bestek van een bespreking staat niet toe dit breed uit te werken. Maar het is goed om zich door de lezing van deze studie nog weer eens te bezinnen op de aard en de grenzen van bijdrage van de psychologie in de practische theologie.

Wij willen bij enkele onderdelen enkele kanttekeningen maken.

Ziekte en geloof

Bij de bespreking van de problematiek van ziekte en geloof herinnert dr. Faber aan de visie van Sigmund Freud, volgens wie wij in critische perioden van ons bestaan op kinderlijke gevoels- en gedragspatronen terugvallen. In dit verband lezen wij: „Een gelovige reactie zal gekenmerkt moeten zijn door aanvaarding van de situatie, ja wij mogen zeggen, dat een infantiel reageren, dat voortkomt uit de zwakheid van het Ik, het tegendeel van geloof is. Geloof is als het tenminste echt geloof is geen vlucht" (blz. 53).

Wordt het geloven hier niet teveel losgemaakt van de geloofsinhoud? En bovendien ligt er een probleem in het woord „aanvaarden". Hoe is dat bedoeld? Dat tot een gelovige verwerking van het ziekzijn behoort dat men de realiteit niet ontkent, zal ieder de schrijver graag toestemmen. Maar het gaat o.i. te ver hier van „aanvaarden" te spreken. Zeker, wanneer men dan zegt: „De realiteit blijft altijd zinvol, zij bevredigt... in deze zin, dat zij vrede schenkt. Geloven in de werkelijkheid is door deze werkelijkheid in diepere zin bevredigd worden, men kan ook zeggen: aan haar als mens groeien tot volwassenheid .. ." (biz. 56).

Nu weet ik wel, dat de schrijver op een andere plaats zegt: „Expliciet gelovig wordt deze aanvaarding, wanneer de zieke haar fundeert in zijn relatie tot God" (blz. 54). Maar we hebben toch moeite met de uitdrukking: Geloven in de — altijd zinvolle — realiteit. Is het in de Bijbel niet veeleer zo, dat de gelovigen tegen de werkelijkheid in (die niet ontkend wordt, maar volstrekt ernstig wordt genomen!) terugvallen op en vluchten tot God? Men kan dan toch niet zeggen dat in dit geval de mens via zijn geloof en vertrouwen in God de werkelijkheid van zijn ziek-zijn ontvlucht.

Dat alles is ook van invloed op de visie die men heeft ten aanzien van de taak van de pastor. Dr. Faber constateert op blz. 93 dat er de laatste tientallen jaren inzake het pastoraat aan zieken veel veranderd is. Van de vroeger zo genoemde „ziekentroost" is z.i. niet veel meer over. Ik krijg de indruk dat de schrijver deze ook niet kan plaatsen in het kader waarin hij de rol van de pastor schetst. Toch zijn we het met dr. Buskes eens, die in een bespreking van Fabers boek op de grote betekenis van een bijbelse ziekentroost juist voor de moderne mens gewezen heeft. Ook de zieke in het moderne klimaat van het huidige ziekenhuis heeft de volle troost van het evangelie nodig. Dat laatste zal de schrijver uiteraard niet ontkennen, maar de lezer krijgt toch de indruk dat de rol van de pastor vooral bestaat in het verhelderen van de bestaanssituatie van de zieke.

Schuld en dood

Ziek-zijn, zo zegt de schrijver, betekent een diepingrijpende frustratie in het leven van een mens. De psychologie heeft ons geleerd dat een mens daarop zeer verschillend reageren kan. Soms zijn die reacties kinderlijk, infantiel te noemen. Als een van die infantiele reacties noemt dr. Faber: De vraag van een zieke, waaraan hij dit lijden „verdiend" heeft. Het lijden wordt dan beleefd als een soort straf. En de schrijver verdedigt dan de stelling, dat we hier te maken hebben met een ongelovig reageren, een neurotisch geloof en een onvolwassen Godsbeeld.

Wij menen dat dit in zijn algemeenheid veel te veel gezegd is. Natuurlijk kunnen schuldgevoelens voortspruiten uit een infantiele reactie en hebben zij in dat geval niets te maken met het bijbels schuldbesef.

Maar we menen anderzijds dat er juist vanuit de Schrift over de relatie tussen ziekte en schuld toch meer te zeggen is. Wijlen prof. Brillenburg Wurth wijst in zijn boek Christelijke zielszorg in het licht der moderne psychologie (Kampen 1955) op de acht en dertigjarige verlamde van Bethesda, waar de Schrift zelf een verband legt tussen de ziekte en de zonde (blz. 277). Zo'n aanwijsbaar verband ligt er natuurlijk lang niet in elk geval. En de zielszorger zal, gedachtig aan de vriend van Job, hier zeer voorzichtig moeten zijn met zijn oordeel. Of nog sterker, gezegd: Zo'n verband tussen ziekte en schuld in een bepaalde concrete situatie kan nooit door een ander gelegd worden, maar kan wel bestaan voor het geweten van de zieke. Is het in dat laatste geval niet de taak van de pastor hierop vanuit het Evangelie in te gaan.

Wij stemmen dr. Faber toe, dat de vraag: Waaraan heb ik het verdiend?, kan voortspruiten uit een kinderlijke reactie, een uiting van egocentriciteit. Maar dat behoeft niet altijd het geval te zijn. Dr. Buskes schrijft in „Waarheid en leugen aan het ziekbed" op blz. 94: „Als die vraag door een zieke gesteld wordt uit bezorgdheid over zichzelf, heeft ze recht van bestaan en mag zij tot God gebracht worden”.

En om nog eenmaal prof. Brillenburg Wurth te citeren. Op blz. 270 van het hierboven genoemde boek schrijft deze dat het de taak van de pastor is er de zieke op te wijzen, dat elke ziekte een herinnering is aan onze zondigheid in het algemeen en als zodanig een roepstem om te komen tot verootmoediging voor God.

Ook de bladzijden uit Fabers boek over de dood zijn zeer onbevredigend. We wezen er reeds op, hoe de schrijver treffende opmerkingen maakt over moderne visies op de dood. Maar bepaald bezwaar hebben we tegen de freudiaanse verklaring van de angst voor de dood. Sprekende over aspecten van de doodsbeleving zegt de schrijver, dat de mens om de dood heen allerlei fantasieën weeft. Hij noemt als zodanig de fantasie van het thuis komen en rust vinden, de gedachte aan een oordeel na de dood, waarbij de doodsangst, verbonden met de oordeelsgedachte, leidt tot de projectie van een straffende Vader. Deze reacties op de realiteit van de dood worden z.i. gevoed uit dieper gelegen lagen van ons zieleleven. De vrees voor de dood heeft volgens dr. Faber waarschijnlijk te maken met de door Freud castratie-angst genoemde angst. Ook het verlangen om met de Here te zijn wordt psychologisch verklaard vanuit het oerverlangen naar rust en geborgenheid.

Hier wreekt zich wel bijzonder dat de schrijver blijft steken in de psychologie. Luisteren wij naar het getuigenis van psalmisten en profeten, van evangelisten en apostelen dan horen we hoe ook daar gesproken wordt van de angst voor de dood, de vrees voor de heilige God, hoe gesproken wordt van oordeel en gericht, van een geopend worden van de boeken. Wanneer we in de bezinning op de betekenis van het pastoraat aan stervenden deze bijbelse noties laten meespreken, kan men niet volstaan met te zeggen: „Het geloven in Zijn oordeel over ons leven en de wereld mag niet op een exclusieve manier met de angst voor de dood verbonden worden, maar mag alleen een element zijn in een positieve relatie tot de Vader-God" (blz. 81). Wij menen dat b.v. het gebed van Hiskia uit Jesaja 38 andere taal spreekt. Daar klinkt vanuit de angst voor de dood het gebed op: „Wees Gij mijn Borg”.

En het verlangen naar geborgenheid, het met de Here zijn kan men maar niet psychologisch verklaren, maar heeft alles te maken met de machtige geloofszekerheid dat Christus de dood heeft overwonnen voor al de Zijnen.


* Dr. H. Faber, De pastor in het moderne ziekenhuis, 192 blz. Prijs ing. ƒ9,90. Van Gorcum en Comp. N.V., Assen 1968.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 mei 1970

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De pastor in het moderne ziekenhuis*)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 mei 1970

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's