Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Twee middelen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Twee middelen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het tweede artikel van onze Nederlandse geloofsbelijdenis is al sedert lang een punt van felle discussie. Er is volop critiek op geleverd. Men heeft het door allerlei opmerkingen en wijzen van vertolking recht willen zetten. Enerzijds heeft men met een zekere vaderlijke vermaning van dit artikel gezegd, dat het echt wel wat duidelijker gekund had; helaas schijnt het kennelijk aanleiding gegeven te hebben tot veel misverstand. Anderzijds heeft men het gewoon voor ketters verklaard; men vond, dat de Kerk op deze manier het Trojaanse paard binnenhaalde. Tussen deze twee polen beweegt zich een golf van critische beschouwingen, meer of minder afwijzend tegen dit artikel gericht. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat de modernste theologieën, die zich in onze dagen aandienen, weer met een zekere gretigheid naar de woorden van dit geloofsartikel grijpen. Maar ik kan daarom nog niet geloven, dat we daarmee weer terug zijn bij de reformatorische belijdenis aangaande de twee middelen, waardoor God van ons gekend wordt.

In het onderstaande hoop ik de lezer duidelijk te kunnen maken, wat het onderhavige artikel 2 in deze theologische en kerkelijke aanvechtingen waard is.

Om te onthouden

Twee dingen zullen we bij onze overwegingen niet vergeten. Dat is in de eerste plaats de vraag, hoe de heilige Schrift in dezen spreekt. Wij zullen niet voor het gezag van een kerkelijke belijdenis vallen, als wij in het Woord van God anders lezen. Maar als deze belijdenis de toets van de Bijbel kan doorstaan, dan zullen we haar hooghouden, ook nu. Het tweede, dat ons bijzonder aanspreekt, is, wat Berkouwer noemt in zijn boek over de Algemene Openbaring (Dogmatische studiën), nl., dat de belijdenis van artikel 2 (N.G.B.) niet een eigenaardigheid is van deze geloofsbelijdenis alleen, maar dat we haar in vele andere reformatorische belijdenisgeschriften aantreffen (o.a. de Confessio Gallicana, de Hongaarse belijdenis van 1562, de grote Westminster catechismus). Blijkbaar kunnen we hier spreken van 'een gemeengoed van de kerken der Reformatie’.

De grote lijn

Om niet meteen in de wirwar van vragen als in een doolhof dood te lopen, is het nodig, dat wij ons afvragen, wat er eigenlijk staat in dit tweede artikel van onze N.G.B. We zullen niemands woorden verdraaien, zeker niet die van een kerkelijk belijdenisgeschrift. We zullen ze integendeel moeten uitleggen naar de beste bedoelingen. Welnu, nadat in het eerste artikel begonnen is met de krachtige belijdenis van de éne, enige en eenvoudige God, zoals Hij zich openbaart in Zijn eigenschappen of deugden, wordt in artikel 2 beleden, hoe wij Hem kennen. Dat God er is, is een eeuwig wonder. Dat God Zich laat kennen, is een niet minder groot wonder. En dat Hij ook inderdaad door Zijn gelovigen gekend wordt, dat is al evenzeer een wonder. God laat Zich kennen. Hij is niet te groot om te vertellen, wie Hij is. Van mensen geldt soms, dat zij zich niet laten kennen; zij houden zich altijd groot; zij laten nooit het achterste van hun tong zien. Zij zijn daarom ondoorgrondelijk, onberekenbaar ook wel. Zo is God niet. In hoeverre Hij Zich openbaart, wordt aan het slot van artikel 2 gezegd. Maar dat doet niets af van het feit, dat Hij Zich werkelijk aan de mens laat zien, zoals Hij is. Een tweede is echter, of deze Zelfopenbaring Gods nu ook werkelijk doorkomt in het bewustzijn van de mens. Komt het werkelijk tot kennis Gods en hoe? Door welke middelen kennen wij God? In verband hiermee wordt in de eerste plaats de 'schepping, onderhouding en regering der gehele wereld' genoemd en ten tweede ('nog klaarder en volkomener') 'het heilig en Goddelijk Woord'. Van het eerste wordt een Schriftbewijs gegeven in de tekst van Rom. 1:20, terwijl in de artikelen 3 tot 7 verder gehandeld wordt over het tweede middel: het geschreven Woord van God. Dat is de grote lijn, die we vasthouden.

Een stukje natuurlijke theologie?

Het lijkt allemaal heel simpel. En het is het ook, althans voor de rechte verstaander. Wij moeten nl. wel oppassen, dat we deze zinnen niet lezen, als zou er staan: Wij mensen kunnen God vrij goed leren kennen uit de natuur en de geschiedenis. En om misverstanden te voorkomen heeft God ons dan ook nog zoiets als een Bijbel gegeven, die in bepaalde gevallen rechtzet, wat wij (nog) niet goed begrepen hebben. De Bijbel brengt ons tot een 'nog klaarder en volkomener kennis van God' dan wij al hadden. Zij is amper, maar dan inderdaad toch ook nodig. Met deze lezing van artikel 2 zitten we meteen midden in de vragen, die we verderop zullen bespreken. Vragen, als: Is ons kenvermogen door de zonde van Adams dagen af niet geruïneerd? Is er zoiets als een algemene religiositeit, die voor de predikant in zijn pastoraat de nodige aanknopingspunten biedt, zodat hij er gewoon op voortborduren mag. De zendingsarbeider zou dan niet eerst behoeven af te breken, wat hij aan vreemde godsdiensten op zijn weg door het oerwoud tegen komt; hij zou er heel veel uit kunnen overnemen; 't is bij benadering goed, maar 't moet alleen nog wat worden aangevuld. Het Vaticaans concilie in 1870 heeft met een beroep op tal van godgeleerden in de Middeleeuwen, vastgesteld: 'Dezelfde heilige moederkerk houdt en leert, dat God, beginsel en einddoel van alle dingen, door het natuurlijk licht van de menselijke rede uit het geschapene met zekerheid kan worden gekend' want Zijn onzichtbaarheden zijn van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen' (Rom. 1:20). Ieder, die dit ontkende, was volgens het concilie een ketter. Het 'bij enig nadenken' uit de volzin van het Vaticanum I maakt ons duidelijk, hoe weinig het ruïneuse karakter van de zondeval ten aanzien van het kenvermogen van de mens bij Rome gezien wordt (met alle gevolgen voor de leer van de vrije wil des mensen). De mens kan zich bij Rome uit kracht van zijn natuur op de ontvangst der genade voorbereiden.

Een zijns-orde

U ziet, welke dingen er alzo vastzitten aan de uitleg van artikel 2 onzer geloofsbelijdenis. En ik heb er nog slechts iets van genoemd, omdat het mij een zaak van gezonde orde lijkt eerst te lezen, wat er in feite in dit artikel staat. Bij juiste lezing moet het ons toch opvallen, dat hier op geen enkele manier een natuurlijke theologie wordt geleerd, die basis en uitgangspunt zou kunnen zijn voor een 'Schriftuurlijke' theologie, voor de prediking en het handelen van de kerk in bovengenoemde zin. In de eerste plaats spelen hier twee dingen door elkaar heen, die we voor een goed begrip hebben te onderscheiden. Er is een noëtische en een ontische kant aan de zaak. Of om het in verstaanbaar Nederlands te zeggen: hier is een zijnskwestie ('t ontische) aan de orde, de tweevoudige openbaring Gods in natuur en Schriftuur; maar hier komt ook de vraag naar voren, hoe wij God kennen ('t noëtische). Van de tweevoudige openbaring Gods in natuur en Schriftuur wordt gezegd a. dat de gehele wereld voor onze ogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine (kijk de kleine niet over 't hoofd), gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid (Rom. 1:20); b. dat God Zichzelf nog klaarder en volkomener te kennen geeft door Zijn heilig en Goddelijk Woord. De comparatief (vergrotende trap) van het 'nog klaarder en volkomener' slaat duidelijk op het 'Zich te kennen geven van God', dat wil zeggen op Zijn openbaring. Er staat dus niet, dat alle mensen God reeds behoorlijk kunnen kennen uit de werken van Zijn schepping en dat ze dan door de Zelfopenbaring Gods in de Schrift nog wat verder geholpen worden in de kennis Gods. Vanuit de Zichzelf openbarende God is er een duidelijke lijn van de wat we noemen algemene openbaring naar de bijzondere. Als Adam staande was gebleven (een uitdrukking, die Calvijn vaak gebruikt) zou hij blijvend hebben geleefd van de klare en volkomen openbaring Gods in de werken van Zijn handen (wat wij noemen: de algemene openbaring). Het is met het oog op de zondeval van de mens en vanuit de eeuwige innerlijke ontferming Gods over Zijn schepselen, dat de Heere Zich aan de gevallen mens nog klaarder en volkomener openbaart. Met deze bijzondere openbaring komt Hij de zondige mens achteraan, opdat Hij die mens weer terug zou brengen tot de eenvoudige en kinderlijke vreze Gods van Adam, waarin Hij als de Schepper weer aan Zijn eer komt en het schepsel tot zijn levensbestemming wordt geleid. Mij dunkt, dat we alleen in deze grote samenhang van algemene en bijzondere openbaring recht over Christus kunnen spreken, Die herstelt in de Schepping, wat de mens bedierf; en dat we zo ook alleen het rechte zicht krijgen op de schepping zelf.

Een orde in de geloofskennis

In de tweede plaats (naast de ontische lijn, bovengenoemd) komt dan de vraag ter sprake, hoe het zit met 's mensen kennis van Gods algemene en bijzondere openbaring. Deze vraag ligt door heel het artikel heengeweven. Waarom? Omdat onze Nederlandse geloofsbelijdenis niet in eerste instantie een dogmatiek wil zijn, waarin kerkelijke orde op Bijbelse zaken wordt gesteld, maar meer nog: een belijdenisgeschrift, waarin met vaak korte en eenvoudige bewoordingen wordt uitgesproken, wat als echo van de heilige Schrift steeds in de harten van de vromen heeft geleefd. Met andere woorden: het gaat er in artikel 2 juist om te belijden, hoe de Kerk des Heeren aan de kennis van die God komt, die het eerste artikel aanprees. Daarom schreef Guydo de Brès oorspronkelijk: 'Wij belijden Hem te kennen door twee middelen'. In de Dordtse lezing van de geloofsbelijdenis is dat geworden: 'Wij kennen Hem door twee middelen'. Maar... nog steeds met deze achtergrond. Hier wordt een geloofsuitspraak gedaan. Als het gaat over de mensen in het algemeen, dan kan niet gezegd worden, dat zij allen God reeds behoorlijk kennen uit de 'letteren van het schone boek van de schepping' en dat zij slechts nog wat verder geholpen dienen te worden door de heilige Schrift. Dat staat nergens in artikel 2. Er staat wel, dat de mensen, wie dan ook, schuldig staan, omdat zij God niet hebben gekend noch gediend, hoewel Hij Zich aan hen openbaarde: 'Wèlke dingen alle genoegzaam zijn om de mensen te overtuigen en hun alle onschuld te benemen'. Het komt via de algemene openbaring Gods bij de natuurlijke mens zonder meer niet tot een rechte kennis van God. Maar geheel anders ligt dat bij de gelovigen, de 'wij', die in artikel 2 hun geloof belijden. Dan gaat het immers over diegenen, die door 'de bril van de Schrift' het boek der natuur hebben leren lezen. Dat 'andere en betere hulpmiddel' (van de heilige Schrift) is ons nodig om tot de rechte kennis van God de Schepper te komen. Calvijn, van wie de tussen aanhalingstekens gestelde woorden zijn, zegt het als volgt: 'Immers evenals oude lieden, of ooglijders, en allen, die slechte ogen hebben, al houdt men hun het allerschoonste boek voor, ternauwernood, ofschoon ze wel zien, dat er iets geschreven staat, twee woorden kunnen samenvoegen, maar wanneer ze een bril opzetten, daardoor geholpen, duidelijk beginnen te lezen, zo verzamelt de Schrift de kennis van God, die zich anders verward in onze geest bevindt, verdrijft de duisternis en toont ons duidelijk de ware God' (Inst. I, VI, 1). 'God gebruikt', zegt Calvijn dan verder, 'tot onderricht der kerk niet slechts stomme leermeesters (in de werken van de schepping), maar Hij doet ook Zijn heilige mond open; Hij verkondigt niet alleen, dat er een God is, die gediend moet worden, maar spreekt tevens uit, dat Hijzelf die God is, die gediend moet worden'. Welnu, langs deze weg (van de heilige Schrift) komt de gelovige tot de rechte kennis van God de Schepper en leert in alle schepselen (grote en kleine) de letteren van Gods eeuwige kracht en Goddelijkheid zien. Dan geldt: wij kennen Hem door de schepping, onderhouding en regering der gehele wereld. Deze kennis heeft betrekking op God de Schepper. Calvijn noemt haar 'een eenvoudige kennis, tot welke de ingeboren, natuurlijke orde ons zou leiden, indien Adam in de staat der rechtheid was gebleven', en hij onderscheidt deze kennis van die van God als Verlosser. In de orde van deze tweevoudige geloofskennis gaat de kennis van God als Schepper voorop, èn in het hart van diegenen, die God hebben leren vrezen, èn in de belijdenis van de kerk. Volkomen terecht. Naar de orde van het gereformeerd belijden. Naar de orde van de heilige Schrift zelf. Op deze algemene kennis van God, Die Zijn Goddelijke aanspraken op ons laat gelden en ons door Zijn recht en goedheid aan Zijn voeten brengt, volgt niet slechts in dogmatisch opzicht, maar ook onderwerpelijk in het hart van de gelovigen: de kennis van Christus. Daarom spreekt onze belijdenis in het slot van artikel 2 over het tweede middel, waardoor God Zich te kennen geeft, nl. Zijn heilig en Goddelijk Woord en dan in het bijzonder in Zijn zaligmakende betekenis. Zo leert Gods kind, wat Calvijn noemde, de genade der verzoening, in Christus ons voorgesteld, te omhelzen’.

In het bovenstaande heb ik niet meer willen bereiken dan een goed begrip van wat er eigenlijk in artikel 2 staat. De zaak is in het korte artikel 2 zeer samengedrongen. Maar we zullen het niet misverstaan, als we het lezen tegen de achtergrond van wat Calvijn in Zijn Institutie schreef, zoals wij ook hebben geprobeerd. Mij dunkt, dat dit een uitleg mag heten naar de beste bedoelingen. Bij een volgende gelegenheid zullen wij ons bezighouden met enkele gedeelten uit de heilige Schrift over de Openbaring Gods in de schepping. In verband met Rom. 1 en 2 komt dan de vraag naar de verhouding tussen algemene openbaring en religieuze beseffen aan de orde. We besluiten dan de behandeling van dit artikel door een korte bespreking van de charges, die zijn uitgevoerd om zich voorgoed van dit veelgewraakte artikel 2 te ontdoen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1970

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Twee middelen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 augustus 1970

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's