Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

'En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had.' Genesis 12:4

Wie en wat was Abram? Wij zijn gewend hem de herdersvorst te noemen. In onze verbeelding zien we hem dan als echte zoon van de Nomaden een zwervend leven leiden. Een man die nooit thuis is, die nooit tot rust komt, maar die steeds aan 't hoofd van zijn kudde de steppen afdwaalt om voor zijn vee voedsel te zoeken. Maar — al schuilt daar veel waars in — toch is dit wel wat al te naïef gedacht. De naam 'herdersvorst' heeft ook een andere inhoud. De herders mogen bij dag en nacht in de wijde ruimten rondzwerven, de vorsten genoten, vooral in de winter graag de behagelijkheid van de grote stad. En daar kon Abram volop van genieten. Hij woonde in het z.g.n. tweestromenland, in Mesopotamië, in de toentertijd beroemde stad Ur. 't Was een belangrijke havenstad, waar zelfs de zeeschepen door de Perzische golf konden binnen varen. Opgravingen hebben aan 't licht gebracht, dat het cultuurleven in Ur op zeer hoog peil stond. De huizen waren opgetrokken uit gebakken witte stenen en van allerlei comfort voorzien. Bovendien was het burgerlijk samenleven door een degelijke wetgeving zó goed geordend, dat welvaart en rust verzekerd schenen.

In dat behagelijke komt nu een radikale verandering. In de voorgaande verzen lezen wij wel, dat hij met zijn vader Terach verhuisd was naar Haran in het noordelijk deel van Mesopotamië, maar ook daar waren sappige weiden voor het vee. En ook Haran was een belangrijk centrum van beschaving evenals Ur. Ook hier kon men 's zomers zwerven over onmetelijke grasvlakten en de winter doorbrengen in de stad. Hier stond ook een tempel voor Sin, de maangodin, zodat Terach z'n afgodendienst kon voortzetten totdat zijn dood de familie in rouw dompelde. Na de begrafenis treedt dan Abram de geloofsheld naar voren. Welbewust en opzettelijk verlaat hij Haran en trekt met zijn vrouw Saraï en zijn neef Lot naar een nieuw vaderland, naar Kanaän.

Wat hem daarbij dreef? Wel, midden in zijn genoegelijke leven kwam tot hem het Woord Gods: 'Abram ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal.'

Stel u voor. Als zoon van het Oosten zag hij in de hemellichamen zijn geestelijke en natuurlijke leidslieden. Vooral de aanbidding van de maan gaf levenskracht en stervensmoed. En nu opeens die stem van het Woord Gods. Een heel vreemde stem. We lezen het zo gemakkelijk: De HEERE nu had tot Abram gesproken. 'Maar wie is die Heere? Abram kent Hem niet... en dient Hem niet. En dan zo plotseling die allesbeheersende stem: 'Abram ga uit!' Er ontbrandt ontegenzeggelijk een hevige strijd in z'n hart. 't Wordt moeilijk, heel moeilijk. Zijn vaderland verlaten is niet het moeilijkste. Z'n familie, vrienden en kennissen verlaten wordt al moeilijker. Maar 't allermoeilijkste is: ga naar het land, dat Ik u wijzen zal. Abram houdt niets over voor zichzelf. Geen eigen berekening, geen eigen wil meer. En wij mensen willen zo graag ons eigen weg bepalen. Wij willen zo graag God voorrekenen althans met God meerekenen. Maar de Heere duldt dat niet. Als een bliksem slaat het Woord van God in Abrams leven. Hij moet breken met alles. Hij moet uit het Woord van God gaan leven. Hij moet weg. Waarheen? Hij weet het niet. Maar het Woord van God zal hem leiden en brengen naar een plaats die hij ten erfenis zal ontvangen. Maar men zal hem overal als een vreemde aanzien. Hij weet niet of hij er goede weiden zal vinden voor zijn vee en voedsel voor hemzelf en de zijnen. Abram weet niets. Aan niets heeft hij houvast. Ja zo redeneert de mens in hem. Maar de Heere werkt, door Zijn Woord, 'geloof' in zijn hart. Hij kan-niet-meer-anders. Hij moet uit het Woord Gods leren leven. Zo wordt hij een hoorder en dader van het Woord van God. Wij staan hier voor het wonder naar twee kanten. Eerst het wonder der genadige verkiezing. Waarom, God van alle inwoners der aarde, waarom juist deze Abram om aan hem het licht van Uw bijzondere openbaring te schenken. Waarom juist hem deze genade, die eer geschonken?

Dat is liefdevolle verkiezing die wij nooit verijdelen en ook nooit narekenen kunnen. Die wij alleen maar gehoorzaam aanvaarden, bewonderen en... aanbidden kunnen. Maar niet minder groot is het wonder, dat Abram de tot hem-sprekende-God onmiddelijk erkent als de Meerdere en Betere dan de Babylonische goden.

Hoe wist hij dat? Waaraan wist hij dat? Hier geldt: vragen is gemakkelijk, maar antwoorden onmogelijk! Abram geloofde God in Zijn Woord en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid, en hij is een vriend van God genaamd geweest. Van nu aan is zijn bestaan uitsluitend op dat Woord van God aangewezen. Het is voor hem een gebod, een eis en tegelijk een belofte. Een gebod: breek met alles. En een belofte: zo zal Ik u tot een groot volk maken en u zegenen en uw naam groot maken en wees een zegen. Hij wordt losgemaakt van al wat hem lief was in deze wereld. Het wordt hem de dood. Verwachtende de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. Wat is toch dat ware geloof?

Het is de weg gaan met de Heere in Zijn Woord in alle dingen. Blind in de toekomst, ziende in het gebod. Het is de absolute overgave van ons hele leven aan de ene, waarachtige God. Die overgave zegt niet: Heere wie zijt gij? Maar belijdt Heere Gij zijt het. Vraagt niet: Heere waarheen gaat het, maar betuigt: Heere Gij weet het. Wat wilt Gij dat ik doen zal.

Abram waagt het met God en Zijn Woord. Zo komt Abram in de plaats Sichem. Op een gewijd stuk grond, dat bij de Sichemieten in gebruik was tot uitoefening van hun afgodische eredienst. God leidt hem tot in het hart van de heidense afgodendienst. Elke voetstap van deze geloofsheld is een prediking van de enig, waarachtige levende God, Die ten diepste bewogen is, en ten snelste in beweging is om het lot van de verlorenen, die Hem niet kennen en dienen. God met innerlijke ontferming bewogen over de schare die het verderf tegensnelt. En ook Abrams ziel wordt nu vervuld met dat heilig vuur des Heren. Waar hij komt, bouwt hij de Heere een altaar. Spant hij zijn tent dan zegt hij: Ik ben o Heer, o ja ik ben uw knecht, uw dienstmaagds zoon. Gij slaaktet mijne banden, en bouwt hij het altaar en jubelt het in zijn hart: dies doe ik u gewillig offeranden, van lof en dank U plechtig toegezegd. De genieting van en de zorg voor het aardse, het tijdelijke heeft hij ingeruild tegen een ander, veel heerlijker genot. Leven met de Heere en Zijn Woord. Zien wij in Abram en de zijnen de Kerk des Heeren, dan rijst de vraag: hoe is het bij mij? Spot de werkelijkheid van ons leven niet al te zeer met de waarachtigheid van het geestelijk leven? Wij willen zo graag vóór alles genieten het volle wereldse leven. Wij willen liever zien in de toekomst en dan moet men zich vaak blind houden voor het gebod Gods. Abram kent het waagstuk van het geloof. Zijn hoogste en volle aandacht schonk hij niet aan het goed van dit leven, maar aan de God van dit leven. Hij waagt het met het Woord van God, en maakt diepe ernst met de dingen der eeuwigheid. Met God houdt hij vóór alles en bóven alles en in alles rekening. Hij is een man van fundamentele levensopvatting. Hij moet hier leven te midden van de Kanaänieten, die een godsdienstig leven onderhielden dat gepaard ging met weerzinwekkende zedeloosheid en bedwelming. Hij leefde tussen mensen die zijn God niet kenden, en van zijn ontvangen openbaring niets wisten. En waar richt hij nu het altaar op? Ver van het gewoel der mensen? Was zijn godsdienstig beleven een zaak voor zijn persoonlijk zieleleven alleen? Nee, hij bouwt een altaar vlak bij het eikenbos Moré, d.i. de plaats waar de heidenen hun afgoden dienden. Zouden zij hun goden gaan offeren, dan zouden zij zijn altaar zien. In mijn verbeelding zie ik Abram dat altaar oprichten met een diepe bewogenheid in de ziel. O als eens alle mensen God de Heere kenden die aan hem verschenen is, wat een diepe vrede zou ook hun hart vervullen. Als de geloofsman dan ook dat altaar opricht, staat het daar als een stenen profetie, dat zijn God het eens zal winnen. De wereld en haar grootheid zijn niets, zij vergaan. Maar de overwinning zal zijn aan de enig waarachtige God, Die aan hem verschenen is. Zo beleeft hij in 't geloof de belofte Gods: Ik zal u zegenen en in u zullen alle geslachten gezegend worden. Zijn wandel is in de hemel, in gemeenschap met zijn God. Daarom moet dat altaar er zijn. En het jubelt in zijn ziel: Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet. Mijn pad ten licht, om 't donker op te klaren. Ik zwoer en zal dit met een blij gemoed. Bevestigen in al mijn levensjaren. Dat ik Uw wet, die heilig is en goed, door Uw genâ bestendig zal bewaren. Hij heeft maar één vraag van het geloof, de vervulling van al Gods beloften.

Is 't altaar klaar, dan lezen wij: hij riep de Naam des Heeren aan. Luther vertaalt: om de Naam van zijn God te prediken. Aanroepen en prediken door gedrag en leven van de Naam des Heeren is een openbare eredienst. Waar Abram biddend belijdt: Heere, Gij houdt eeuwig trouw aan Uw Woord, daar bidt hij om persoonlijk en gemeenschappelijk heil. De komst van het Koninkrijk Gods. Achter en in de belofte des Heeren ziet hij, naar het woord van onze Heiland, de Beloofde, de Redder der wereld. Christus de Heere zegt: Abram uw vader heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou, en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest. Abram heeft de belofte geloofd en de Beloofde beleden en omhelsd. Dat was het belijden en beleven van zijn geloof.

Nu vragen wij mogelijk: kon ik ook maar zó geloven. Weet zolang ons hart uitsluitend gericht is op onszelf en deze wereld, zal dit verlangen nooit in vervulling gaan. Het Woord Gods kwam tot Abram. Dit deed hem horen en gehoorzamen. Vernieuwing en bekering des harten. Hij sloeg zijn tent op en bouwde de Heere een altaar. In die weg betonen wij de vreze des Heeren en ontvangen wij de vreugde des Heeren. Zo wordt het persoonlijk heil gesmaakt, de Heilige Geest niet bedroefd en Christus niet gesmaad, maar God Drieënig geëerd en geprezen. En de Heere zegt: die Mij eren zal Ik eren.

Abram denkt niet aan zichzelf alleen. Hij heeft God lief boven alles en de naaste als zichzelf. Hij bidt: HEERE, Gij hebt gezegd: in u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden, doe het om Uws Naams, om Christus wil. Zó is hij de vader der gelovigen en de voorganger van alle kinderen des heils.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Geloof

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 oktober 1970

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's