Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Geest en de toerusting van de gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Geest en de toerusting van de gemeente

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII

De Evangelisten

In de opsomming van gaven die door God aan de gemeente geschonken zijn, komen ook de evangelisten voor, Efeze 4:11. Daarnaast komen wij het woord evangelist nog tegen in Hand. 21:8 en 2 Tim. 4:5.

Het is nodig ook hun werk tegen de achtergrond van het Oude Testament en de andere gegevens van het Nieuwe Testament te zien.

Het O.T.

Het O.T. kent de mebasseer = de brenger van goede tijding. Het woord is afgeleid van een werkwoord bissar, dat: en blij of blij makend bericht overbrengen betekent. U vindt dit b.v. in 2 Sam. 4:10 en 18:26. Alleen in 1 Sam. 4:17 heeft het een ongunstige betekenis nl. het bericht van Israëls nederlaag en de dood van Eli 's zonen.

De mebasseer brengt dus goede tijding. Bekend is de vreugdebode uit Jesaja 40:9, 41:27, 52:7. Hij mag het volk in ballingschap de blijde tijding van de terugkeer brengen. De Heere heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. Deze boodschap maakt bij het volk de vreugde gaande... De evangelist uit Jesaja is een vreugdebode die het Koning zijn van God proclameert en door zijn woord de heilstijd doet aanbreken.

Jodendom

Het Jodendom kent grote aandacht voor de evangelist uit Jesaja 's profetie. Als hij komt, zal de heilstijd aanbreken, zeggen de rabbijnen. Hij zal Israël verlossing verkondigen, vrede en heil brengen. Sommigen noemen Elia de vreugdebode. Elia zal drie dagen voordat de Messias verschijnt komen en op de bergen van Israël staan. Hij weent en treurt en spreekt: zie land van Israël hoe lang wilt gij staan in dorheid en verwoesting? Zijn stem zal gehoord worden van het ene einde der wereld tot het andere. Dan zal hij tot hen zeggen: vrede is in de wereld gekomen. Op de tweede dag zal hij komen en zeggen: iets goeds is in de wereld gekomen. Op de derde dag zal hij komen en zeggen: het heil is in de wereld gekomen! De rabbijnen identificeren de vreugdebode ook met de Messias. Tevens zijn zij van mening, dat ieder die de bode gehoord heeft, zelf evangelist wordt. De inhoud van de boodschap is gelijk aan die van Jesaja 52:7 v.v.

Behalve Israël zullen ook de volkeren delen in het heil, dat door de mebasseer verkondigd wordt.

Het Nieuwe Testament

In Mattheüs 11 tekent Christus Zichzelf als de Evangelist. Wat Jesaja heeft geprofeteerd, vindt in Hem zijn vervulling (Luc. 4:18). Hij is door de Geest gezalfd, toegerust om vreugdebode te zijn: het Evangelie van God in eigen Persoon.

Johannes de Doper is naar Christus' woord de Elia die komen zou, de voorloper van de Messias die het volk met nog vele andere vermaningen 'evangeliseerde' (Luc. 3:18).

Tijdens Jezus' rondwandeling worden de discipelen reeds bij het evangelisatiewerk betrokken; in Luc. 9:6 staat: zij gingen alle dorpen door 'evangeliserende', verkondigende het Evangelie en genezende overal’.

Vooral na de uitstorting van de Heilige Geest komt het evangelisatiewerk pas goed op gang: en zij hielden niet op alle dag in de tempel en bij de huizen te leren en Jezus Christus te 'evangeliseren'. Hand. 5:42.

In Hand. 21:8 wordt Philippus, één van de zeven diakenen 'evangelist' genoemd. Hij heeft deze naam — erenaam — ge­kregen, omdat hij als evangelist heeft geleefd en gewerkt. Hij is immers door God Zelf tot evangeliseren geroepen en mag op zijn werk veel zegen zien bij de moorman, in Samaria en in het kustgebied.

Wanneer Petrus en Johannes zich in Samaria op de hoogte gesteld hebben van het gezegende werk van Philippus en de Heilige Geest over de gemeente is uitgegoten, gaan zij terug naar Jeruzalem 'evangeliserende in vele vlekken der Samaritanen'. Hand. 8:25.

Niet alleen de apostelen, maar ook degenen, die door de vervolgingen na Stefanus' dood verstrooid worden, gaan het land door 'het Woord evangeliserende'. Zij beperken zich tot de Joden.

In hetzelfde hfdst. 11 van de Handelingen lezen we echter, dat in tegenstelling tot de Jeruzalemse christenen, Cyprische en Cyreense mannen — die zelf nog maar kort geleden tot het geloof gekomen zijn — boodschappers worden van het Evangelie aan de heidenen: 'zij spraken tot de Grieken, verkondigende de Heere Jezus'. Deze onbekende mannen waren de eerste evangelisten onder de heidenen.

Zonder vooroverleg dus, spontaan is dit werk onder leiding van de Geest begonnen en rijk gezegend. Naderhand geven de apostelen bij monde van Barnabas hun vertrouwen en instemming met dit evangelisatiewerk en vermanen de gemeenten bij de Heere te blijven. Niet voor niets worden de discipelen te Antiochië het eerst christenen genaamd, christenen die de moedergemeente in woord en daad steunen. Het Evangelie levert vrucht op! Vooral Paulus en allen die met hem meewerken, mogen evangelisten genoemd worden. Het Hand.-boek vertelt doorlopend van hun evangelisatiewerk. Ook in Europa 'evangeliseert' Paulus Jezus en de opstanding (Hand. 17:18).

Paulus ziet het evangeliseren als zijn roeping: God heeft mij geroepen, opdat ik Zijn Zoon door het Evangelie aan de heidenen zou verkondigen (Gal. 1:16). Hij mag de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus evangeliseren. Wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig!’

De apostel is zich er terdege van bewust geweest, dat zijn werk regelrecht te maken heeft met het O.T. getuigenis van Jes. 52:7. Hij citeert deze tekst in Romeinen 10 nadrukkelijk. Het mag ons echter niet ontgaan, dat hij niet spreekt over één vreugdebode, maar over vreugdeboden: hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, die het goede 'evangeliseren'. Velen zijn immers bezig met de verkondiging van de blijde boodschap, zelfs toegespitst in de eindtijd, Openb. 14:6.

Paulus noemt daarom Timotheüs: zijn medewerker in de dienst van het Evangelie en hij spoort hem aan te doen het werk van een evangelist (2 Tim. 4:5).

Uit de brieven die Paulus aan Timotheüs geschreven heeft, leiden wij af, dat Timotheüs als evangelist moet voortgaan met de verkondiging van het Evangelie, overal opzieners, ouderlingen en diakenen in de gemeenten moet aanstellen, heel het gemeentelijk leven moet regelen, tegen de opkomende dwaalleer moet strijden en onverdroten moet voortgaan met de opbouw van de gemeenten van Jezus Christus.

Kennelijk is dus de evangelist Timotheüs bezig in een groter gebied te doen het werk wat de apostel anders zelf gedaan zou hebben. Hij vervangt Paulus en voert zijn instructies uit.

In Efeze 4 blijkt hoe belangrijk dit werk voor de gemeente geacht moet worden. De evangelist mag vooral zijn werk onder buitenstaanders, niet-christenen verrichten en belangstellenden en pas gedoopten onderwijs geven vanuit de Schriften die van Christus getuigen.

De evangelisten hebben zich niet beperkt tot de verkondiging van het Evangelie, maar ook gedoopt en allerlei aanwijzingen gegeven voor de praktijk.

Hun eigenlijke taak was evenwel de voortgaande verkondiging en verbreiding van het Evangelie. Zij vormden in de eerste tijd meermalen de schakel tussen de apostelen en de leiders van de gemeenten, waren aan de apostelen mee verantwoording schuldig en werden soms door de apostelen geroepen naar een ander werkgebied. Na het sterven van de apostelen verdwijnen de evangelisten in deze specifieke zin van het kerkelijk toneel.

Een visie die door Calvijn in zijn commentaar op de Efezebrief en in de Institutie (III, 3, 6) toegelicht wordt. Hij schrijft: 'naast de apostelen waren de evangelisten en hadden bijna een gelijk ambt; alleen in trap en waardigheid waren zij niet gelijk. Bovendien moet men aanmerken, dat onder de ambten die Paulus hier noemt alleen de herders en leraars altijd blijven. Want met apostelen, evangelisten en profeten heeft God slechts Zijn gemeente gedurende een zekere tijd versierd. Slechts daar waar de religie vervallen is, verwekt Hij evangelisten buiten de orde om, om de zuivere leer weer te voorschijn te brengen’.

In de Institutie lezen wij: 'onder evangelisten versta ik degenen die, hoewel in waardigheid minder dan de apostelen, hen in hun ambt zeer nabij kwamen en als het ware in hun plaats optraden. Deze drie bedieningen, apostelen, profeten en evangelisten, zijn in de Kerk niet ingesteld om bestendig te blijven bestaan, maar alleen tot zolang als er gemeenten moesten gevestigd worden, waar zij tevoren niet waren of van Mozes tot Christus gebracht moesten worden.

Hoewel ik niet ontken, dat ook daarna God somtijds apostelen of in hun plaats evangelisten heeft verwekt, gelijk in onze tijd geschied is. Want zulke mannen hadden wij nodig om de Kerk van afval, van de Antichrist terug te brengen. Evenwel noem ik het toch een buitengewoon ambt, omdat het in wel gestelde kerken geen plaats heeft.’

En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht en de morgenster opga in uw harten. (2 Petr. 1:19).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De Heilige Geest en de toerusting van de gemeente

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's