Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Geest en de toerusting van de gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Geest en de toerusting van de gemeente

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII

De ’gewone’ ambten

De Heilige Geest heeft ook tot opbouw van de gemeente Gods de 'gewone' ambten gegeven. Paulus noemt in Filip. 1:1 en in de brieven aan Timotheüs en Titus met name de ambten van presbyter, episcopos en diaken: oudsten of ouderlingen, opzieners en zij die de dienst van de barmhartigheid behartigen.

Wat de oudsten en opzieners betreft mogen wij aannemen, dat zeker in de eerste tijd daarmee dezelfde personen zijn aangeduid. Wat de episcopos, de opziener aangaat, wordt echter door sommigen verondersteld, dat hij de voornaamste, de leidende figuur onder de anderen was.

Hoewel de namen verschillende betekenis hebben, is toch hun werk in en voor de gemeente hetzelfde.

Hun werk mogen we mee bepaald zien tegen de O.T. achtergrond.

Oudsten zijn in het O.T. de vertegenwoordigers van een stam of stad. Zij gaven leiding en oefenden rechtspraak. Zij stonden in hoog aanzien en hadden, mede gezien hun levenservaring, grote invloed.

In het Jodendom worden zij de bestuurders van de synagoge en hebben de oudsten ook zitting in het Sanhedrin.

De christelijke gemeente heeft deze figuur dus van het Jodendom overgenomen.

De opzieners komen we eveneens in het O.T. tegen. In het algemeen is daarmee aangeduid: iemand die over een ander gesteld is ter controle of tot hulp, of ook als organisator van een bepaald werk. Bij de dwangarbeid van het volk Israël in Egypte moet de opziener er voor zorgen, dat zijn volksgenoten het vereiste aantal stenen leveren.

Wanneer naderhand het werk van Mozes toeneemt en zijn schoonvader ziet, dat hij dit zo niet vol kan houden, adviseert Jethro Mozes opzieners aan te stellen, die hem helpen bij bestuur en rechtspraak. Zij komen eveneens voor bij de organisatie van het leger, en onder David bij de rechtspraak: 6000 opzieners uit de stam van Levi. (1 Kron. 23). Ook buiten Israël kwam deze functie bij diverse volken voor, o.a. stelde Nebucadnezar opzieners aan. Bij de Grieken verstond men onder een opziener een leidinggevend persoon, een inspecteur b.v. bij het muntwezen etc.

In het N.T. komen we deze figuur opnieuw tegen, maar daar krijgt zijn functie tevens de specifieke inhoud, dat hij de geestelijke leiding over de gemeente heeft.

Christus zelf wordt de Opziener der zielen genoemd en namens Hem wordt de zielszorg door Zijn dienstknechten uitgeoefend. Over de betekenis van hun ambt wordt niet opzettelijk gesproken, die mag tegen de O.T. achtergronden bij de gemeenten als bekend worden verondersteld.

De apostel Paulus noemt in 1 Tim. 3:1—7 en in zijn brief aan Titus 1:6v.v. een aantal voorwaarden voor het bekleden van deze ambten. Het zijn voorwaarden grotendeels van ethische aard. In hun persoonlijk zedelijk leven dienen de ambtsdragers een voorbeeld voor de gemeente en de wereld te zijn. Hun levenspraktijk moet voor de geloofwaardigheid van het Evangelie een aanbeveling zijn.

Taak

Uit deze voorwaarden horen wij zijdelings iets van hun taak: regeren, aan het hoofd staan onder tucht houden en verzorgen.

Wij mogen hieruit dus afleiden, dat de taak van de ouderling/opziener vooral bestaat in het leiding geven aan de gemeente. Hij dient voor de goede gang van zaken in de gemeente te zorgen (zie ook 1 Tim. 5:17).

Behalve deze bekwaamheid dient de ouderling/opziener ook de geschiktheid te bezitten om de leer te onderwijzen en te verdedigen. Hij moet 'didaktikos' zijn zegt Paulus d.w.z. bekwaam om te leren, te onderwijzen. Hij moet ook 'vasthouden aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij beide om te vermanen door de gezonde leer en om de tegensprekers te weerleggen' (Titus 1:9). Aan hen die goede leer en leiding weten te geven, komt eer toe (1 Tim. 5:17).

De ouderlingen/opzieners hebben dus hun taak in de geestelijke en zakelijke leiding van de gemeente. Dat geldt zowel voor de gemeente, alsook voor de buitenwacht; zij mogen het geloof in God naar de Schriften voor staan en verdedigen, intern en extern. U begrijpt, dat voor dit werk de gave en toerusting van de Heilige Geest nodig is. De Geest geeft de bekwaammakende genade om de gemeente van Christus te besturen te leiden en te weiden in het Woord. Door de Geest begaafde mensen — mannen! — werden dan ook door de apostelen en gemeenten gekozen om leiding te geven aan het organisatorische en geestelijke leven van de gemeente.

’Het charisma tendeert naar het ambt en het ambt kan het charisma van de Geest niet missen.’

Deze ontwikkeling is op een spontane wijze onder leiding van de Geest en de apostelen in de gemeenten tot stand gekomen en door de gemeenten geaccepteerd.

Het aanstellen van leiders in ambtelijke zin was geen 'nieuwlichterij', maar in overeenstemming met haar joodse achtergronden en in het algemeen gesproken met de eisen van de praktijk. Ook de gemeente van Christus vraagt immers om leiding en orde en heeft de tucht van het Woord nodig, zelf en in de confrontatie met de hen die buiten de gemeente zijn. Voor de verdere opbouw van de gemeente is deze zorg en toerusting van de Geest van bijzonder belang geweest, zeker nadat de apostelen verder trokken en naderhand met hun directe medewerkers wegvielen.

Helaas is in de tweede eeuw al deze gezonde toestand veranderd. Aan het hoofd van de gemeente komt één man te staan, de episcopos, de bisschop. Hij wordt geacht de opvolger van de apostelen te zijn. De ouderlingen staan hem ter zijde en worden hoe langer hoe meer aan hem ondergeschikt gemaakt. De presbyters worden soms hulppredikers voor allerlei nevenposten. Hoe langer hoe meer komt in de kerk het altaar centraal te staan, ten koste van de Woorddienst. De presbyter 'verbastert' tot priester en krijgt een nogal lage plaats in de hiërarchie van ambten. Dé bisschop is de paus geworden, ondanks alle pogingen tot collegialiteit van en met zijn mede bisschoppen.

De kerken van de Hervorming hebben deze heilloze ontwikkeling verworpen als in strijd met de Schrift. Met name Calvijn heeft het ambt van ouderling weer in ere hersteld.

In navolging van hem belijden onze vaderen in de N.G.B. art. 30 en 31 en in het bevestigingsformulier, wat ons door de Geest in het Woord is aangereikt tot toerusting van de gemeente. Onze kerkorde omschrijft de taak van de ouderlingen in art. IV sub. 6 en in Ordonantie 14. Nu ook de ouderling-kerkvoogd zijn intrede heeft gedaan kennen wij de lerende, de regerende en beherende ouderling.

Ter lezing is aanbevolen: naast de Schrift gegevens Filip. 1:1; 1 Tim. 3 en 1 Tim. 5; Titus 1; de Institutie van Calvijn: boek IV hst. III, IV, V; verder het bevestigingsformulier. Tevens verwijs ik u naar de artikelen van ds. A. van Brummelen over: het ambt van ouderling in de Waarheidsvriend 58e jg. no. 21e.v.

De diakenen

In Filip. 1:1 en 1 Tim. 3 noemt Paulus ook de diakenen.

In tegenstelling tot de ouderlingen is hun ambt vanuit O.T. en joodse achtergronden moeilijker aan te wijzen.

De Joden kenden de zorg voor de armen; in de synagoge werd een bepaalde vorm van armenzorg uitgeoefend: de armen van de gemeente krijgen elke vrijdag geld voor 14 dagen levensonderhoud, de vreemdelingen dagelijks voedsel met daarnaast gemeenschappelijke maaltijden en aalmoezen.

Als aanduiding van het ambt vinden we deze naam echter pas in Filip. 1 en in de brief aan Timotheüs. Over de aard van hun ambtelijke werk wordt daar niet nadrukkelijk gesproken. De aan diakenen gestelde eisen zijn meer van algemene aard en liggen op het ethische geestelijke vlak. Ook zij dienen in woord en daad een voorbeeld te zijn in de praktijk der godzaligheid.

Hun titel: diakenen: dienaars in de diakonia en de rest van de N.T. gegevens wijzen ons echter de weg naar het verstaan van hun taak in de gemeente.

Specifiek is deze ambtsdragers het werk van de barmhartigheid opgedragen, terwijl zij mee leiding hebben te geven aan het onderlinge liefde en hulpbetoon in de gemeente allereerst, maar ook naar buiten. Zij hebben de gave van de Geest ontvangen om te dienen, om de barmhartigheid te oefenen, om te helpen.

Paulus maakt deze gave niet aan de anderen ondergeschikt, alsof deze gave minder waard zou zijn. Integendeel: het eigene van dit ambtelijke werk wordt nadrukkelijk vooropgesteld. Deze ambtsdragers hebben een eigen taak in het geheel van het lichaam van Christus en zijn daarvoor toegerust door de Heilige Geest. Voor de geregelde orde in het werk van de gemeente zijn de diakenen gegeven. Zij mogen de gemeenten in het beheer van haar goederen de wil en het voorbeeld van Christus tonen en doen weten dat zij de armen altijd bij zich hebben, hetzij ver of dichtbij.

Over de oorsprong van het diakonaat lezen wij in Hand. 6. Er is in de eerste gemeente te Jeruzalem een buitengewone liefde en zorg voor elkaar. Velen worden voor de Naam en zaak van Christus gewonnen. Door de omvang van het werk, veroorzaakt door de toevloed van nieuwe gemeenteleden, is het na een klacht van de Grieks sprekende (hellenistische) joden geboden de zorg voor de armen en de weduwen te regelen. Op initiatief van de apostelen worden 7 mannen gekozen die tot deze taak bekwaam zijn. Hoewel zij in Hand. 6 de naam diakenen niet dragen, wordt toch hun taak in vs. 2 omschreven met: het bedienen van de tafels — diakonein .

Het woord diaken betekent nl. oorspronkelijk: dienaar aan de tafel. Aan deze zeven wordt dus het werk opgedragen, dat ook later in de gemeente aan de orde blijft: de armenzorg. Ongetwijfeld heeft de diaken ook een taak gekregen aan de Avondmaalstafel. In 1 Cor. II wordt de liefdemaaltijd nauw verbonden met het Heilig Avondmaal.

De diaken heeft dus zijn plaats en taak in de eredienst en in de dienst aan de naasten, op het sociale vlak.

Hij staat de armen niet alleen finaniceel maar ook met 'troostrijke redenen' bij. Er is en blijft de éénheid van Woord en daad!

Helaas is in de geschiedenis van de kerk ook de plaats en taak van de diaken gedevalueerd. Evenals de presbyter werd ook de diaken ondergeschikt gemaakt aan de bisschop.

Tot de vijfde eeuw behoudt hij zijn sociale zorg; hij brengt wijn, brood en water rond langs de huizen en de kollekten worden verdeeld onder armen, weduwen en zieken. Na Augustinus echter wordt besloten het grootste deel van de kerkelijke inkomsten voor het kerkewerk zelf te bestemmen, slechts een vierde gedeelte gaat naar de armen.

In de Middeleeuwen verdwijnt veel van het oude diakonale werk en nemen de kloosterorden een groot deel van de diakonale taken over. De diaken is in de R. Kath. kerk 'verschrompeld' tot de laatste fase voor het priesterschap. In de Oosters orth. kerk heeft de diaken vooral zijn plaats in de liturgie.

De Reformatie en met name Calvijn heeft de verwording van het diakenambt ongedaan proberen te maken. Zijn taak wordt opnieuw: zorgen voor verdrukten en armen, bezoeken van zieken en met bewogenheid en liefde het Woord metterdaad gestalte geven.

Wat de dienst aan het Avondmaal betreft heeft met name Bucer de diaken zijn plaats willen hergeven aan de tafel des Heeren. De eeuwen door heeft het diakonale dienstbetoon bijzonder zegenrijk gewerkt, naast de schaduwkanten die door menselijk falen en historische gegevenheden aan dat werk verbonden zijn.

Hoewel de overheid meer en meer haar roeping praktiseert in de steun aan hen die op allerlei gebied dringend geholpen moeten worden, blijft toch voor de kerk en haar diakonaat een grootse taak weggelegd.

De gemeente blijft vandaag geroepen tot de dienst der barmhartigheid. (Heid. Cat. zo. 12 en 21 en Ord. 15 van de kerkorde.)

De diaken heeft leiding te geven aan het diakonaal zijn en werken van de gemeente, eventuele nieuwe taken te ontdekken en de gemeente daarvoor warm te maken, haar liefdedienst te stimuleren. Ik verwijs u graag naar de artikelen van ds. Romein hierover! Bovenal en allereerst echter is de diaken ook vandaag aan de dag geroepen om in zijn ambt vertegenwoordiger van de Diaken en Priester Jezus Christus te zijn. Zijn gerechtigheid en barmhartigheid is de bron voor al dit ambtelijke werk. De diaken mag zijn werk doen aan de Tafel des Heeren en in de kring van de gemeente, voor Zijn Meester en de Zijnen en om Zijn licht in de wereld te laten schijnen.

De Geest gaf en geeft de toerusting van de gemeente; aan haar diakenen en aan de gemeente zelf is opgedragen in woord en daad getuigen van Jezus Christus te zijn. Waar de Geest levend maakt en gehoorzaamd wordt, is heilige activiteit op vele terreinen. Het leven van de eerste gemeente legt daar getuigenis vanaf, ook ons leven? Wat in de ogen der Grieken iets minderwaardigs was: dienen, is voor de christenen een eer!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De Heilige Geest en de toerusting van de gemeente

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 februari 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's