Een actuele zaak in Reformatorisch licht
De ambten bij Martin Bucer*
Onder deze titel verscheen vorig jaar een diepgravende studie van de hand van ds. W. van 't Spijker, christelijk gereformeerd predikant te Utrecht. Dat dit boek, een proefschrift, in ons blad een wat uitvoeriger bespreking krijgt dan onder de rubriek 'boekbespreking' mogelijk is, ligt aan de bijzondere kwaliteit en actualiteit van het onderwerp. Wie immers geen vreemde is in het kerkelijke Jeruzalem van onze tijd, weet, dat over het ambt vooral de laatste tientallen jaren heel wat pennen in beweging zijn gekomen. Er is een heftige discussie gaande over het ambt en de gemeente wordt met haar zogenoemde ambtsstructuur stormachtig betrokken in een nieuwe bezinning op haar wezen en functie. Overigens is dat slechts op zijn beurt weer een onderdeel van een 'theologische heroriëntatie' over heel de lengte en breedte van de theologie.
Het studierapport over het ambt, dat vanwege onze Hervormde Synode onlangs aan de kerk is aangeboden is besproken en bestreden. Het is, dacht ik, dienstig aan de kolommen, die reeds over dit onderwerp volgeschreven zijn, nog enkele te voegen, gewijd aan een bespreking van het bovenvermelde boek. Het is nl. een verkwikking (zacht gezegd) om via dit lijvige boekwerk (480 blz.) over de ambten bij Martin Bucer ingeleid te worden in de gedachtenwereld van een reformator, die door een collega uit zijn tijd de bisschop van Straatsburg werd genoemd. Een kerk, die haar reformatorische oorsprong niet vergeten mag, zal met bijzondere belangstelling moeten kennisnemen van wat een wetenschappelijk onderzoek van de ambtsleer bij Bucer aan feiten en gedachtenlijnen aan het daglicht brengt.
De kerkgeschiedenis, ook die van de reformatorische beweging in Zuid-Duitsland (Bucer-Straatsburg) spreekt niet het laatste woord. Het gaat immers om een recht verstaan van de Schriften, ook ten aanzien van de ambten in de kerk van Christus. Maar wie daarbij de les der historie wil overslaan, moet in de regel duur schoolgeld betalen. Het gaat ook niet aan om de stand van zaken ten tijde van de reformatie slechts als een manier van denken en leven, geschikt voor die tijd, te waarderen, terwijl men dan voorts maar meteen overgaat tot de orde van (onze) dag om het dan nu maar eens radicaal anders te gaan proberen, al naar gelang de behoeften van de tijd. Men doet de reformatie geen recht, wanneer men in haar niet meer wil zien dan een kind van haar tijd. Zij heeft welbewust meer willen geven. In een door dwaalleer verdonkerde tijd heeft zij de registers van het volle Woord Gods weer opengetrokken.
In het volgende nu willen we proberen naar de stem der reformatie te luisteren, door de hoofdlijnen van het boek van dr. Van 't Spijker naar voren te halen. Ieder, die verder ingeleid wil worden in deze stof, neme het boek zelf ter hand. De vele latijnse en oud-Duitse aanhalingen, die door heel het boek heen verspreid zijn, , vormen geen verhindering voor de niet- theologisch geschoolde lezer om het betoog van de schrijver te kunnen volgen.
De Reformator van Straatsburg. Zijn ontwikkeling.
In een viertal hoofdstukken beschrijft de auteur de ontwikkeling van Bucers gedachten inzake het ambt vanaf het begin van zijn verblijf te Straatsburg tot aan [ het eind van zijn leven in Engeland. Het geheel is strak van opbouw, geschreven met een vlot lezende stijl. Telkens komen bij de beschrijving van de verschillende perioden uit Bucers leven dezelfde onderwerpen aan de orde, betrekking hebbend op het onderwerp van deze dissertatie. Als we het boek dichtslaan, staat het ons dan ook duidelijk voor de geest, hoe het rijpingsproces van Bucers opvattingen over het ambt zich voltrok. Een schat aan historische gegevens over de jaren 1523 I tot 1550, dus uit het hart van de reformatietijd, maakt het boek bovendien bijzonder smaakvol voor ieder, die historisch geïnteresseerd is.
Voorbereiding. Strijd met Rome en de Wederdopers.
Het eerste hoofdstuk bespreekt Bucers opvattingen over het ambt in de jaren 1523 tot 1529. Het is dan vooral de controvers met Rome (de offergedachte van de mis), die Bucer brengt tot een nieuwe opvatting van het priesterschap aller gelovigen. Dit algemene priesterschap rust bij Bucer niet primair op de doop noch op de rechtvaardiging, maar op het bezit van de heilige Geest. Wie door de Geest deel heeft aan de zalving van Christus, staat daarmee ten principale in het ambt aller gelovigen. In de Kerk als congregatie (vergadering) van wedergeborenen, waarin de broederlijke liefde onderling betracht wordt en die alszodanig een sociale liefdesgemeenschap heten mag, oordelen derhalve met deze zalving des Geestes de leden zelf over de leer. Het is de gemeente, die haar eigen dienaren kiest en ze afzet, als ze dwaalleer verkondigen. Ook de onderlinge tucht is volop een zaak van de gemeente. Deze gedachte is één van de meest dominerende in Bucers opvattingen
In dit geestelijk geladen priesterschap der gelovigen nu krijgt ieder zijn vocatio (roeping) mee, zowel in de schepping alsook in het koninkrijk van God, de Kerk. Al naar gelang de hem door God verleende gaven. De kerkelijke ambten zijn dan een verbijzondering van dit priesterschap aller gelovigen. Maar dan in deze zin, dat niet iedere gelovige geroepen is tot de kerkelijke ambten. Voor dit laatste is een missio Dei (een Goddelijke zending) nodig. En deze Goddelijke zending, die zich realiseert in de weg van een bijzonder charisma (bijzondere genadegave), dat God verleent, brengt de ambtsdrager in een positie van leiding geven in de gemeente (het tegenover van het Woord).
Tegenover de hoogkerkelijke, zwaargeladen ambtelijke (hiërarchische) lijn van het Rooms-katholieke denken legt Bucer alle nadruk op het priesterschap van alle gelovigen, op het bezit van de heilige Geest. Daardoor bijlft hij met het ambt midden in de gemeente en het geloof en de dienst der gemeente staan. Daardoor voorkomt hij ook, dat het gezag van het ambt in iets anders zou liggen dan in het Woord, dat gebracht wordt van Godswege. Er is bij Bucer geen plaats voor de gedachte, die door éen van zijn Rooms-katholieke opponenten is geopperd, dat, al zouden de Roomse geestelijken de antichrist dienen, dat nog niet het bezit uitsluit van die geestesgaven, die niettemin aan de officiële ambtsdragers gegeven zijn om de Schrift te verstaan en uit te leggen.
Maar tegenover de linkervleugel van de reformatie (de anabaptisten en geestdrijvers) houdt Bucer ook in de eerste jaren van zijn arbeid te Straatsburg reeds vast, dat er voor het ambt een bijzondere zending van Godswege nodig is. Daardoor immers werd hij ervoor bewaard te verzanden in een ordeloosheid van het gemeentelijk leven en een individualisme in het geestelijk leven, zoals bij de Dopersen. Bij hen was nl. geen plaats voor de uitwendige middelen der genade (de prediking, de ambten ...). Alles rustte daar in het inwendig licht. In tegenstelling tot hen kwam Bucer ernstig en vurig op voor de studie bij de voorbereiding tot en de uitoefening van het ambt.
Bucers ambtsopvatting is niet spiritualistisch, (op de manier van de geestdrijvers), wel pneumatologisch van aard (d.w.z. naar de wijze van de Geest). Uit een parallelle ontwikkeling, waarin beiden tegenstand te bieden hadden tegen de doperse invloeden, zijn in deze periode de overeenkomsten in gedachten tussen Bueer en Zwingli te verklaren.
Vormgeving. Van de ware zielzorg.
In de tweede periode van Bucers leven en arbeid in Straatsburg, onder het hoofd 'vormgeving' beschreven in dr. Van 't Spijkers boek, komen Bucers gedachten ten aanzien van het ambt, zoals hij deze reeds van de aanvang af koesterde, tot nadere ontwikkeling. Zijn exegetische geschriften (commentaren op de Evangeliën, op de Romeinenbrief), enkele kleinere geschriften (o.a. Furberytung zum Concilio en de Benfelder preken) en de kerkorde-voorstellen, die Bucer deed, worden hier nader onderzocht. Maar het is vooral zijn hoofdwerk 'Von der ware Seelsorge', dat de aandacht van de schrijver krijgt (1538). Onder invloed van zijn strijd met de Dopers en Spiritualisten enerzijds en de avondmaalsstrijd anderzijds vindt een verschuiving plaats in Bucers gedachten in objectiverende richting (nadruk op de genademiddelen). Dat wil zeggen, dat de middelen der genade (Woord, sacramenten, ambt) een sterker accent krijgen. Dat betekent dan een bewuste toenadering tot Luther. Minder dan vroeger wordt Bucer nu geleid door de vrees, dat de mensen hun heil zouden blijven verwachten van uiterlijke ceremoniën zonder waarachtig geloof in God. Tevoren immers was Bucer van gedachte, dat ook Luther het oude Roomse bijgeloof zou vernieuwen door zijn sterke nadruk op Woord en sacrament. Door de excessen bij Dopersen en Spiritualisten ging Bucer nu echter ook meer inzien, dat het eenzijdig nadruk leggen op het werk van de heilige Geest tot een openlijke verachting van kerk en ambten kon komen. De kerk blijft in Bucers gedachten gemeenschap van ware gelovigen, maar toch krijgt nu het instituut van de kerk in haar zichtbaarheid sterker accent. Het ambt fungeert als een instelling van God om in de gemeenscahp van de kerk het heil te ontvangen en te realiseren. Met nadruk brengt Bucer dan ook de sleutelmacht naar voren, toegekend aan heel de gemeente (in 1527 de gemeente), maar nu toch ook vooral bediend en uitgeoefend in de weg van het ministerium (de bediening des Woords en het pastoraat) (1536). Het verschil tussen Bucer en Luther inzake de kerkelijke tucht is niet alleen een verschil over de realiseerbaarheid van de tuchtoefening in de gemeente (Luther trok zich vooral terug op de leertucht en zag bijna geen mogelijkheden voor een strenge doorvoering van de tucht in het dagelijkse leven en dat van de gemeente)! Bucer betrok echter, aldus dr. Van 't Spijker, de tucht wezen lijk meer op het geheel van de zielzorg alsook op het geheel van het gemeentelijke leven. Terecht hebben de Dopersen volgens Bucer steeds gepleit voor de noodzakelijkheid van de kerkelijke discipline over heel de breedte van het kerkelijke leven, ook al zouden dan juist deze Dopersen de eersten zijn, die bij een strenge handhaving van de tucht door Bucer uit de gemeente werden gebannen.
Bij een bespreking van mogelijke invloeden, die Bucer in deze tijd zou kunnen hebben ondergaan, stelt de auteur vast, dat Bucers gedachten staan in een brede stroom van Duits-Zwitsers theologisch denken. Bucers waardering voor Erasmus was groot. Evenwel is het Bucer niet ontgaan, dat Erasmus in kern Rooms-humanistisch was en in elk geval met zijn optimistische kijk op de mens (de vrije wil) diametraal tegenover de waarheid van de reformatie stond.
* Dr. W. van 't Spijker, De ambten bij Martin Bucer; uitgave J. H. Kok N. V., Kampen; 480 pag., ƒ 28, 75.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 september 1971
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 september 1971
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's