Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bewaar het pand *)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bewaar het pand *)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot drie maal toe komt in de eerste en de tweede brief van de apostel Paulus aan Timotheüs de uitdrukking voor: 'het pand, bewaren', namelijk in 1 Timotheüs 6 : 20. 'O Timotheüs, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebbende van het ongoddelijk ijdel roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap; welke sommigen voorgevende, zijn van het geloof afgeweken'. Dan in 2 Timotheüs 1 : 11 en 12. 'Waartoe ik gesteld ben een prediker en een apostel en een leraar der heidenen; om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar ik word niet beschaamd; want ik weet, wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.' En dan tenslotte in 2 Timotheüs 1 : 13 en 14. 'Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde, die in Christus Jezus is; bewaar het goede pand, dat u toebetrouwd is, door den Heiligen Geest, die in ons woont.'

De Griekse woorden parakatathèkè en parathèkè, die door pand vertaald worden komen in het Nieuwe Testament alleen hier voor. Zij stellen voor een kostbaar toevertrouwd goed. Calvijn laat dit alles in alle drie de genoemde plaatsen slaan op de leer des Evangelies, op de gezonde leer. Let er vooral op, dat zij voorkomen in deze twee brieven, die met die van Titus genoemd worden de pastorale brieven, de herderlijke brieven. Zij zijn de brieven, die als een legaat door den apostel gelaten worden aan deze beide jonge mannen, wien de opdracht gegeven wordt om de gemeenten te institueren, om de ambten in te stellen, om de ambtsdragers aan te stellen, beide ouderlingen en diakenen, en om hun te voorzien van alle instructies, die voor het gemeentelijk leven nodig zijn. Op de achtergrond van heel het gemeentelijk leven, van heel het kerkelijk leven staat dus het reine Evangelie van den Heere Jezus Christus.

Mij dunkt dit kon een goed woord zijn voor deze ambtsdragersvergadering. Uw ambt heeft zijn oorsprong in de opdracht van den Apostel Paulus aan Timotheüs en Titus. En deze man was een ambassadeur van den koning van hemel en van aarde, van den Koning van Zijn kerk. Hij zegt dat zelf: Paulus een apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker en de Heere Jezus Christus, die onze hoop is'. 1 Tim. 1:1. En hij zegt andermaal in het eerste vers van de tweede brief: Paulus, een apostel van Jezus Christus door den wil Gods, naar de belofte des levens, dat in Christus Jezus is'. Waar dus uw ambten van ouderlingen en diakenen van God zijn, daar moogt ge dit uw werk en deze uw plaats in de kerk bepaaldelijk als om God zien. Zij zijn naar het bevel van God. Zij zijn naar den wil van God. God heeft deze uw diensten bevolen. God heeft deze uw ambten gewild. Waar nu in dezen tijd de ambten zeer worden aangevochten, waar men de basis van uw ambten theologisch zoekt uit te hollen, daar doen wij niet beter dan het Woord Gods, dat daar op betrekking heeft, eenvoudig onder u omhoog te heffen. Het is zaak, in deze tijd, nu de ambten gedevalueerd worden en de ambtsdragers maar moeilijk te krijgen zijn en vele ambtsdragers maar moeilijk te bewegen zijn, om het hier aanbevolen werk aan te vatten en te vervullen, de ambten van ouderlingen en diakenen hoog te verheffen en hoog te houden als een kostelijke zaak, als een dierbaar bezit. Zij zijn niet minder dan een pand van Christus. Zij zijn niet minder dan een kostbaar bezit, een afspiegeling, een functioneren van twee der ambten van Christus Zelf. Bewaar dat pand! als ambtsdragers in deze tijd, waarin het werk dubbel zwaar te vervullen valt, waar de kerkelijke belangstelling, om nog maar niet eens te spreken van geloofsbelangstelling taant en zelfs minimaliseert, op de trouw van de Opdrachtgever en op de genade van de Opdrachtgevende Zaligmaker te mogen terugvallen. En de Heilige Geest, die in ons woont, die bijzonder in onze ambten werkt, is er ook nog! Wat dunkt u? Zou de Geest aan ons in het verval der kerk meer werk hebben dan in Timotheüs' en Titus' dagen, toen de plaats der kerk nog op het heidendom veroverd moest worden? Zullen de kinderziekten der wordende kerk minder geweest zijn dan de ouderdomsverschijnselen van de kerk in den natijd, althans in dit werelddeel? Wat mindere, wat afvalle, op de Heilige Geest kan de kerk tot in het laatst der dagen rekenen. Is ons niet beloofd, dat de Heere Christus met Zijn Godheid, majesteit, met Zijn genade en Geest nimmermeer zal wijken?

Bewaar dat goede pand, dat u is toebetrouwd. Toebetrouwen, dat is in betrouwbare bewaring geven. Hier wordt voorondersteld betrouwbaarheid, de betrouwbaarheid des geloofs bij de uitdelers van deze ambten Timotheüs en Titus, en in het ambt dat zij ontvingen ook bij de ouderlingen en de diakenen in de onderscheidene gemeenten. Het is, zo zegt de apostel, toebetrouwd door den Heiligen Geest, die in ons woont. Het is dus niet alleen een hemelse gave, een kostelijke gave, maar het is ook een gave, die in ons gewerkt is en in ons gewerkt wordt. Christus en de Geest van Christus stelden in dat werk, maar zij waren en zijn bijzonder werkzaam in al het ambtelijk handelen. Men kan in de vervulling van dat ambt altijd zich op Christus, als de Opdrachtgever beroepen. Hij heeft dit ambt niet alleen aan Zijn ouderlingen en diakenen verleend, maar Hij heeft deze beide ambten ook Zelf gedragen. Hij is ook koning en priester geweest! Op Hem mag men terugvallen in alle zwakheden, tekortkomingen en zonden, die ons werk aankleven, omdat Hij juist als koning en priester geleden heeft. Zijn Borgtocht staat oné in dit ambtelijk werk ten dienste. Wat een zegen, wat een bemoediging.

Bewaar dan dat goede pand!

Het is u toch toebetrouwd?

En de Geest, Die in ons woont als een pand, heeft een tegenpand, dat bij Hem weggelegd is. En Hij is machtig, dat te bewaren tot dien dag. Hij heeft ons vlees, ook ons ambtelijk vlees, dat ons zo vaak schuldig en in gebreke stelt, bij Zich in den hemel, om aan al onze zwakheden steeds te gedenken.

Het eigenlijke pand is de leer des Evangelies, de leer van onzen Heere Jezus Christus. Het gaat in de kerk alleen en altijd daarom. Bij Zijn heengaan heeft onze Heere dit als enig bevel, als enige opdracht aan Zijn discipelen gegeven: 'Gaat dan heen, onderwijst al de volkeren, hen dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.' Timotheüs was geen apostel, maar een zoon in het geloof. En de ouderlingen en de diakenen, die hij mocht aanstellen in alle de gemeenten, waren zeker geen apostelen. Zij waren ook geen Timotheüssen, geen Titussen. Toch was ook deze beide mannen, en ook de door hen aangestelde ambtsdragers, het Evangelie der genade van Christus toebetrouwd. Wat wordt in heel deze beide brieven de zaak des Evangelies zuiver gesteld en bijzonder op het hart gebonden niet alleen aan Timotheüs, maar in hem ook aan alle de door hem aan te stellen ambtsdragers, beiden ouderlingen en diakenen. Vergeten wij het toch niet, dat het regeerambt in de kerk, zowel als het ambt der barmharigheid, staan in dienst van het Evangelie des kruises. Daarheen strekt der ouderlingen besturing en daarheen strekken de troostrijke redenen der diakenen. Het zij tot onze beschaming erkend, dat naarmate men meer afdaalt naar het grondvlak der kerk, men doorgaans meer en inniger geloofsleven aantreft. Onderschat dan niet, wat daar aan pand, aan kostbare geloofskennis en aan kostbaar geloofsbezit, leeft bij ouderlingen en diakenen. Op de ouderlingen drijft vaak de kerk. Bewaar dan dat pand, dat goede pand van het Evangelie, dat u is toebetrouwd door den Heiligen Geest, Die in ons woont. Het geloof is het enige, wat de kerk in dagen van nood kan redden. Het geloof is het enige, wat ook de wereld overwint.

O, mijne broeders, bewaar dat pand, de reine leer, de onvervalste leer, de gezonde leer onder uwe gemeenten, waarover de Heilige Geest u tot opzieners heeft aangesteld. En bewaar de leer van onzen Heere en Zaligmaker in een ongeveinsd geloof, dat eerst in uw ouders was en dat nu ook in u is. Schaam u niet der getuigenis onzes Heeren, maar lijd verdrukkingen met het Evangelie naar de kracht Gods. Amen.


*) Openingswoord, gesproken in de Domlserk te Utrecht op 6 november 1971.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bewaar het pand *)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 november 1971

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's