Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtvaardiging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtvaardiging

Kanttekeningen bij het Getuigenis

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Getuigenis heeft voor zichzelf gesproken. De zeven punten die aan de orde gesteld zijn, waren evenzovele signalen ten aanzien van kernpunten in het belijden die momenteel zozeer in discrediet zijn. Het waren signalen, dat wil zeggen het werd alles kort aangeduid, terwijl achter al deze punten een wereld van achtergronden ligt. Iets van die achtergronden willen we in een aantal artikelen aan de orde stellen. Aan elk van de punten van het Getuigenis wordt nu een apart artikel gewijd. Mochten er bij de lezers nog vragen leven over één of ander dan willen we ook daarop uiteraard nog nader ingaan. De Redactie

De rechtvaardiging van de goddeloze (Romeinen 4:5) gaat aan de heiliging en de goede werken vooraf; de rechtvaardiging, de vergeving der zonden kan en mag niet door maatschappelijke en politieke geëngageerdheid worden verslonden. Christelijk geloof leeft van onverdiende genade van God en niet van menselijke prestaties, hoe indrukwekkend ook.

Wij bestrijden een orthodoxie, die eenzijdig het accent legt op het dogma der rechtvaardiging en de heiliging van het leven min of meer verwaarloost. Evenzeer bestrijden wij een christelijke praktijk, die louter en alleen de daad en de medemenselijkheid op het oog heeft en van onverdiende genade niet meer wil weten. Wie ernst maakt met de goede werken, met de heiliging, met het leven der dankbaarheid en dus ook politiek en maatschappelijk geëngageerd is, zal steeds weer teruggeworpen worden op de rechtvaardiging, op de vergeving van zonden, omdat al onze werken maar een 'klein beginsel' vormen van de ware gehoorzaamheid. Gods heil wordt er niet door gewrocht. Wij moeten het van God hebben en niet van onze werken. Daarom veroordelen wij de eenzijdigheid, waarmee in onze dagen de werken van de christen en van de christenheid op de voorgrond gesteld worden. Die werken moeten er zijn. Het heil komt echter van God. Met, zonder en zélfs tégen onze werken.

'Polarisatie'

In de bewogen en veelzijdige discussie rondom het 'Getuigenis' is meerdere malen de zorg uitgesproken, dat dit getuigenis juist de tegenstellingen in de kerk zal verscherpen, met andere woorden dat het de polarisatie in de hand zal werken: de kerkelijke 'polen' zullen zich duidelijker gaan opstellen en steeds verder uit elkaar gedreven worden. Uit de discussie blijkt hoe sterk de polarisatie reeds is. Men kan niet eens meer rustig naar elkaar luisteren.

Nu is dat een kwaad, dat zich bij een discussie meermalen voordoet. Men is zo overtuigd van eigen gelijk en het ongelijk van de ander, dat men de ander al te gauw in de rede valt of, als het over geschreven stukken gaat, nauwelijks of niet leest wat er eigenlijk staat. Een van de kritieken op het 'Getuigenis' is geweest, dat het zo eenzijdig is gesteld.' Wie oppervlakkig leest kan dat bijvallen, maar bij aandachtige herlezing blijkt mijns inziens duidelijk, dat bijna steeds ook de andere kant van de zaak meespeelt, meermalen zelfs uitdrukkelijk genoemd wordt.

Neem bijvoorbeeld de paragraaf, hierboven afgedrukt, die benadrukt de rechtvaardiging van de goddeloze. Er is beweerd, dat in dit getuigenis de rechtvaardiging zo eenzijdig benadrukt is, dat de heiliging op de achtergrond blijft. Nu, lezing van paragraaf II bewijst het tegen­ deel. Door de aard van de opzet: getuigen voor hetgeen in de kerk en in de kerkelijke prediking vaak schromelijk tekort komt, is het natuurlijk allereerst een pleidooi voor handhaving van de rechtvaardiging, de rechtvaardiging door het geloof als een goddeloze.

Uit genade

Wanneer in het leven van een mens, of in het leven van de kerk, Gods werk krachtig doorbreekt, breekt ook krachtig door het besef: Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof en dat niet uit u, het is Gods gave; niet uit de werken, opdat niemand roeme', Efeze 2 : 8, 9.

In de hemel zal alle eer gegeven worden aan het Lam, dat geslacht is en ons Gode kocht met Zijn bloed (Openbaring 5:9), op aarde zal Gods kerk dat reeds leren beseffen en belijden.

Omdat de Kerkhervorming een levend en krachtig werk van God was, is toen ter tijd de rechtvaardiging van de zondaar, alleen door het geloof in de Wetsvolbrenger Christus, centraal gesteld. Voor Paulus kwam dat na zijn bekering centraal te staan, voor Luther en Calvijn evenzo. De grote vraag is of de theologie dat kan 'bijbenen'.

Theologiseren is mijns inziens een gevaarlijk werk. In plaats van onderworpen te zijn aan Gods Woord is het gevaar groot, dat wij Gods Woord gaan onderwerpen aan ons denken, aan onze drang naar systematisering. Wie een kist wil volpakken, laat liggen wat hij er niet in kan krijgen; wie systematisch wil theologiseren laat ook liggen of verwaarloost datgene, wat hij niet in zijn denksysteem kan verwerken. Ons kennen, ons denken is maar uiterst beperkt, zeker als het gaat over de dingen des Geestes; als wij deze beperktheid niet beseffen, maar onze mening willen laten koning kraaien, vervallen wij tot eenzijdigheid. Doorgaans kunnen wij van tegenstanders nog veel leren. Hun mogelijke eenzijdigheid kan onze eigen eenzijdigheid corrigeren.

De kracht van het Woord

Het is vaak een nuttige maar ook ontstellende zaak, wanneer je de werken van tegenwoordige theologen leest en daarnaast steeds weer blijft lezen in de werken van de reformatorische theologen of predikers. Dan proef je een duidelijk klimaatsverschil. Onze tegenwoordige theologen zijn vaak geweldig knap; in hun werken proef je de wetenschap. In de geschriften van vele oude theologen, proef je ... het leven. Zij schrijven niet geleerd over de waarheid Gods, maar hebben de waarheid doorleefd. Gods Woord is voor hen niet een studieboek, maar is geworden 'levend en krachtig, scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, doorgaande tot verdeling der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten', Hebreen 4 : 12. Ik oordeel niet over het hart van onze tegenwoordige theologen; dat oordeel komt mij niet toe, maar de theologie is vaak verarmd tot geleerdheid inplaats van leven, leven des Geestes.

Geheel anders is het bij Luther en Calvijn. Zij waren geoordeelden, die konden en moesten leven uit de vrijspraak in Christus. Die vrijspraak, die rechtvaardiging van de goddeloze was voor hen het fundament van het geloof, het merg der godzaligheid. Het kan leerzaam zijn om Calvijn even het woord te geven.

Voor Gods gericht!

Calvijn werd in 1538 door de Raad van Geneve uit de stad verbannen. Door een vergadering van Roomse geestelijken werd aan de geleerde kardinaal Sadoletus opgedragen een brief te schrijven aan de 'misleide burgers van Geneve', om hen te bewegen terug te keren tot de leer van de Moederkerk en tot de gehoorzaamheid aan de opperpriester, de paus van Rome. Sadoletus heeft die brief geschreven en beschuldigt daarin de Hervormers, dat zij 'onder het masker van het Evangelie' het volk hebben afgeleid van de waarheid en de oorzaak zijn van de jammerlijke kerktwisten. Calvijn heeft daarop een brief aan Sadoletus gezonden, waarin hij de leer van het Evangelie verdedigt tegen 'het moeras van dwalingen' waarin de kerk van Rome verzonken is.

In die verdediging van de Reformatie komt ook een verdediging voor van de leer van de rechtvaardiging alleen door het geloof. Calvijn bindt het Sadoletus op het hart, dat het in deze niet gaat om een gerechtigheid die onder de mensen kan bestaan, maar om een gerechtigheid, waarmede wij eenmaal voor Gods gericht moeten kunnen verschijnen. Dat is de ernst van de zaak. Deze ernst mist hij bij Sadoletus en daarom schrijft Calvijn: 'Ja, Sadolet, ik moet u er opmerkzaam op maken, dat uw theologie te gemoedelijk is; het gaat bijna iedereen zo, die nooit de school van de zware gewetensstrijd doorlopen heeft. Want anders zoudt gij een Christen niet op een zo wankel en hellend vlak zetten, waarop hij bij de geringste beweging terstond vallen moet'.

En wat is voor Calvijn de enige onwankelbare grondslag van het geloof? Alleen het Woord van God. Dat Woord is het enige zwaard des Geestes, waarmede gestreden moet worden. 'Derhalve is de ziel weerloos aan de duivel en het verderf overgeleverd, wanneer men haar Gods Woord ontrooft.'

Geoordeelden vrijgesproken

Voor vele theologen en predikers is het Woord van God vrijwel uitsluitend een troostwoord of — voor de zogenaamde horizontalisten — een gebodswoord, een Woord, dat ons oproept om ons in te zetten voor hulpverlening en maatschappijverbetering. Voor Calvijn is het allereerst een Woord, dat ons oordeelt, dat ons voor Gods gericht daagt. Prediken is hem 'de zondaar dagen voor het gericht van God, waar hij zeker en gewis een oordeel haalt'. Dit facet ontbreekt teveel in de huidige theologie, ontbreekt vrijwel doorlopend aan de theologie en aan de kerkelijke prediking. Geen wonder, dat men dan helemaal niet meer toekomt aan de rechtvaardiging van de mens als een goddeloze. Rechtvaardiging wil immers zeggen: vrijspraak van hem, die het oordeel Gods aanvaardt; vrijspraak van hem, die de toevlucht heeft leren nemen tot het bloed van Christus. God rechtvaardigt niet die zichzelf rechtvaardigen; God rechtvaardigt degenen, die Hem rechtvaardigen, dat is die Zijn oordeel aanvaarden en Zijn rantsoen aanvaarden als enige losprijs.

Deze leer is nooit geliefd geweest en zal ook nooit geliefd worden voor de natuurlijke mens, deze leer is tegen vlees en bloed. Het Evangelie des kruises is de brave, deugdzame mens een ergernis en de geleerden een dwaasheid — zie 1 Corinthe 1 : 23 — maar hun die geroepen zijn is het een kracht Gods, een kracht Gods tot bekering en tot eeuwig behoud.

Het is een kracht Gods. Uit het geloof vloeit de levensvernieuwing voort, maar — aldus het 'Getuigenis' — de rechtvaardiging van de goddeloze gaat aan de heiliging en de goede werken vooraf. Daarom verzet het 'Getuigenis' zich ook tegen die prediking die de rechtvaardiging laat verslinden door het politiek en maatschappelijk bezig zijn, alsof wat er in het hart gebeurt onbelangrijk of overbodig is.

Een werkzaam geloof

Maar evenzeer zet het zich af tegen 'een orthodoxie, die eenzijdig het accent legt op het dogma der rechtvaardiging en de heiliging van het leven min of meer verwaarloost'. Deze formulering bewijst, dat de opstellers terdege beseft hebben, dat hier een noodlottig gevaar van eenzijdigheid dreigt.

In de theologie, die vaak het leven op de operatietafel der verstandelijke bezinning legt, is het verband tussen rechtvaardiging en heiliging vaak een onoplosbare puzzel geweest. Meermalen is de rechtvaardiging eenzijdig overbenadrukt, meermalen liet men de rechtvaardiging teveel los, om alles op de heiliging te zetten. Of omdat men de rechtvaardiging niet meer beleed, of omdat men deze leer gevaarlijk vond. Deze leer mocht de mensen eens zorgeloos maken.

Als wij niet verstandelijk redeneren, maar vanuit het Woord leven is het mijns inziens helemaal geen puzzel, omdat wij dan èn de rechtvaardiging èn de heiliging zien in het licht van het werk van de Heilige Geest, die ons persoonlijk deelachtig maakt hetgeen in Christus ons verworven is.

Het ware geloof in Christus ontstaat immers in ons verstand en hart door de verlichtende werking van de Geest. De Geest gebruikt het Woord, met name de prediking, als Zijn instrument, maar Hij is en blijft de Werker. Die Geest, die ons verstand verlicht en ons hart opent en , overreedt, zodat wij de heerlijkheid van het Evangelie zien en aanvaarden, verandert en vernieuwt tegelijkertijd ons hart.

Het zogenoemde 'zaligmakend geloof' is rechtvaardigend en heiligend beide. Leerstellig onderscheiden wij rechtvaardiging en heiliging, maar wie ze scheidt pleegt doodslag op het leven des Geestes. Als wij het geloof gaan beperken tot de rechtvaardiging alleen, houden wij een skelet over in plaats van het levende geheel van de werken Gods. Het geloof is een inplanting in de levende Christus en daarom ontvangen wij in Hem ook deel aan Zijn levendmakende Geest.

De Catechismus zegt dan ook terecht: Het is onmogelijk, dat zo wie Christus door een waarachtig geloof is ingeplant, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid' (antwoord 64). De Schrift drukt het nog veelzijdiger en schoner uit. Die in Christus is, is een nieuw schepsel, 2 Corinthe 5:1. Het geloof is door de liefde werkende. Galaten 5 : 6. Het geloof is volmaakt uit de werken. Jacobus 2 : 22.

'Trage ezels'

Maar het geloof is nog maar zeer ten dele, dus ook de gehoorzaamheid des geloofs is vaak verre van volledig. Daarom blijft voortdurende aansporing om vruchtbaar te zijn in de werken noodzakelijk.

In Lutherse kring werd nogal eens gezegd, dat als het geloof er maar was, de werken er dan ook wel kwamen. Calvijn heeft in deze de werkelijkheid dieper beseft. Hij zegt in dit verband ergens, dat ons vlees is 'als een trage ezel, die door zweepslagen aangevuurd moet worden'. Hij bedoelt hiermede, dat de gelovige voortdurend de eisen van Gods Wet moet worden voorgehouden als prikkel tot de werken der dankbaarheid, tot de werken als vruchten des geloofs. De prediking der kerk is er niet om 'trage ezels' te fokken of te strelen! Daarom mag de prediking niet eindigen in het centraal stellen van de rechtvaardiging van de mens als een goddeloze, zij moet ook oproepen om 'onze leden Gode te stellen tot wapenen der gerechtigheid, Romeinen 6 : 13.

Bovendien, niet alleen is het geloof, zolang wij in dit leven zijn, zeer ten dele, ook de gezichtskring der gelovigen is beperkt en daardoor vaak zeer eenzijdig. Daarom kan het mijns inziens helemaal geen kwaad als de maatschappij-vernieuwers en de anti-racisten de kerk van nu oproepen om de aandacht te richten op de schreeuwend onrechtvaardige toestanden die er in de wereld zijn. Als wij dat zonder meer verwerpen handelen wij als de priester en de leviet, dus als de 'geestelijken' uit Jezus' dagen, die de ongelukkige langs de weg lieten wegsterven in de pijn en de ellende, Lukas 10 : 30—37. Groen van Prinsterer was toch ook niet fout. toen hij de Christenen van zijn dagen opriep om ook Christen te zijn in de politiek en op het terrein van het onderwijs?

Menig gelovige komt daar nooit aan toe. Die heeft het zo druk met zijn eigen ziel en zijn persoonlijke vragen, dat hij zich met andere levensproblemen niet kan inlaten, maar de kerk en de kerkelijke leiders, dus ook de predikers van het Evangelie, hebben zich met de wijdere levensvragen wel bezig te houden.

Wij kunnen niet allemaal in de politiek gaan; wij kunnen niet allemaal ons werpen op de maatschappij-vragen in wereldformaat, er moet arbeidsverdeling zijn, maar de kerk moet bezig zijn met de wereldvragen. Misschien niet rechtstreeks als met eigen handen, maar door haar getuigenis tegenover overheid, vakbeweging, internationale hulpverlening, enz. Zou hier ook niet gelden: Vervloekt is wie een blinde doet dolen op de weg, Deuteronomium 2 : 18? Als men op die terreinen dwaalt, heeft de kerk het Woord om te getuigen. Het Woord geeft ons geen wijsheid op de korte baan, maar wijsheid, die bestand is tegen de problemen van alle eeuwen.

Waar het Woord wordt losgelaten, daar deugt het fundament niet. De wijsheid dezer wereld staat hoog aangeschreven, maar is dwaasheid bij God, 1 Corinthe 1 : 20; zij zal ook Gods kinderen tot dwaasheid moeten worden, om temidden van alle levensproblemen onveranderd vast te houden aan het Woord van God als enig en genoegzaam richtsnoer in de levensstrijd. God zal de wijsheid der wijzen eenmaal doen vergaan.

Conclusie

Evenmin als 'maatschappij-vernieuwers' het geloof mogen laten opgaan in aktie, evenmin mag men het ware christelijke geloof doen opgaan in 'zorg voor de ziel'. Dat zou ons in onze — al te menselijke kraam — maar al te zeer van pas komen. Vergeet de 'trage ezels' niet!

De rechtvaardiging van de goddeloze is fundamenteel voor de waarachtige kennis van God en voor het leven des Geestes, maar het is niet het leven in al zijn uitingen. Wij zijn gered om anderen te redden; wij zijn gezegend om anderen tot zegen te zijn.

In onze verontrusting mogen wij niet gevoelloos zijn voor de verontrusting van anderen, al lijkt deze op het eerste gezicht diametraal tegenover de onze te staan. De leden van één lichaam hebben elkander nodig, 1 Corinthe 12.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De rechtvaardiging

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 januari 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's