Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Reactie op een ’Kort Kommentaar’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Reactie op een ’Kort Kommentaar’

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik heb er behoefte aan te reageren op een 'Kort Kommentaar', zoals dat in De Saambinder, het officiële orgaan van de Geref. Gemeenten, werd gegeven op het Getuigenis. Ds. J. van Haaren, predikant te Amersfoort, gaf daarin, enkele maanden na de verschijning van het Getuigenis, zijn mening erover weer. Eerst gaf hij enkele waarderende opmerkingen over de inhoud. Hij zegt: ' Vanzelfsprekend kunnen wij ons volkomen achter dit getuigenis stellen'. En even verder: 'Ik geloof niet dat de opstellers een overtrokken en vertekend beeld gegeven hebben van de prediking in en buiten de Hervormde Kerk. Dat men over dit alles ten diepste verontrust is, kan alleen maar onze instemming wegdragen'.

Maar dan komt het. Ds. Van Haaren heeft, evenals vele critici ter anderer zijde, in het Getuigenis één en ander gemist. Die passage nu heb ik met gemengde gevoelens gelezen, zo zelfs dat ik me innerlijk geraakt voelde en zó dat ik me geroepen voel een keer aan die gevoelens uitdrukking te geven al ligt het me verre om met broeders in de Geref. Gezindte in het krijt te treden. We hebben elkaar in deze tijd zo schreeuwend hard nodig. Maar juist daarom stelde het kommentaar van ds. Van Haaren me zo teleur. Ik mis in zijn stuk nu juist elke echte toon van verbondenheid. Maar ik laat ds. Van Haaren eerst zelf aan het woord. Hij schrijft:

'Het heeft mij echter pijnlijk getroffen, dat men in het getuigenis niet is begonnen met een schuldbelijdenis! Want men moge dan allerlei gevaren, ketterijen en afwijkingen signaleren, maar rijst dan vanzelf de vraag niet, hoe het komt, dat deze ketterijen en afwijkingen zovelen konden besmetten? Immers, als er hier of daar een gevaarlijke besmettelijke ziekte uitbreekt, laat men deze ziekte toch niet zo maar zijn gang gaan? Als een epidemie is uitgebroken wordt aanstonds alles in het werk gesteld, om de ziektehaard aan banden te leggen. Welnu, hoe komt het, dat zovelen door de ziekte van de moderne theologie werden besmet? Was men er aanstonds bij, toen de eerste verschijnselen zich openbaarden? Heeft men toen alles gedaan om deze ziekte te bestrijden? Of heeft men lijdelijk toegezien? Of zo men al protesteerde, was het protest te zwak? Legde men zich al te gemakkelijk bij de uitspraken van de synode neer? Als de opstellers van het getuigenis nu eens met deze vragen tot zichzelf inkeerden, zouden ze dan niet moeten zeggen, dat ze te slap geweest zijn? Dat ze te lang gezwegen hebben? Maar was dan een schuldbelijdenis niet op zijn plaats geweest? Had dan niet gezegd moeten worden met de dichter: Wij verzuimden alle trouw en plicht? Ja, dat wij van het heilspoor zijn afgeraakt, dat is mede onze schuld?

Maar er is nog iets, en dat hangt nauw samen met wat wij zo juist opmerkten. Want wat moet er nu verder gebeuren? Als dit getuigenis nu ook weer in de doofpot gestopt wordt, als men zich van dit getuigenis niets aantrekt ter synode, zoals men tot nu toe gedaan heeft met alle Boodschappen, Open Brieven en Getuigenissen, wat dan? Komt er dan een afscheiding? Of zoekt men de eenheid te bewaren ten koste van de waarheid gelijk tot hiertoe gebeurd is? Het is te vrezen, dat men zich, wellicht onder protest, toch zal neerleggen bij de uitspraak van de synode. Dan gaat het met dit getuigenis zoals het gegaan is met al die andere getuigenissen: nu druk besproken, doch straks vergeten!

Dit zou echter niet gebeuren, als men vanuit het besef in het verleden te kort geschoten te zijn, dit getuigenis had opgesteld. Dan zou niet alleen met woorden, maar ook met de daad het schrikkelijk kwaad bestreden zijn geworden. Doch daar lijkt het niet op.

Immers wat voor uitspraak deed de synode? Men stelde zich niet eenparig achter het getuigenis, men sprak niet uit, met krachtige hand het kwaad te bestrijden. Integendeel (...)

Het enige wat de synode deed, was luisteren. En dan heeft men ook nog geluisterd met gemengde gevoelens. Want er staat wel, dat men geluisterd heeft met erkentelijkheid, doch de synodesekretaris, ds. Landsman, die dit antwoord opgesteld heeft, achtte het toch nodig te zeggen, dat 'erkentelijkheid' niet betekent, dat men geen kritiek heeft. Goed, men heeft naar het getuigenis geluisterd, men hoopt dat er nog wat over nagepraat en nagedacht zal worden, en verder? Verder niets. Er worden geen maatregelen genomen.

En wat doen nu de opstellers van het getuigenis? Ook niets. Men legt er zich bij neer. Dat kan men immers afleiden uit wat ir. J. van der Graaf, één van de opstellers van het getuigenis, schrijft in de Waarheidsvriend, als hij een terugblik werpt op de synodevergadering.'

Als ik dit stuk van ds. Van Haaren nauwkeurig analyseer dan wil hij zeggen dat we schuld hadden moeten belijden omdat we te slap zijn geweest in de Hervormde Kerk. En we zijn met name daarom ook te slap omdat we ons niet hebben afgescheiden.

Nu zullen we de laatsten zijn die zeggen dat we geen schuld hebben aan de ontwikkelingen in onze kerk. Integendeel, we gevoelen ons zó één met deze kerk in haar schuld en in haar nood, dat we ons onmogelijk aan die schuld en nood kunnen onttrekken. En verder moeten we toegeven: ons spreken was vaak niet profetisch genoeg, we spraken soms als we zwijgen moesten en we zwegen als we spreken moesten. Maar we zijn niet vertrokken toen we blijven moesten. Dat niet! Dat konden we niet en dat kunnen we niet. We zouden onszelf van slapheid beschuldigingen als we ons aan de nood en de ontreddering van onze kerk onttrokken en we haar verlieten.

Er is een stoerheid die ons niet ligt, een stoerheid die alleen maar zwaait met het zwaard van de afscheiding maar die in feite niets oplost. Ds. Van Haaren zou over onze kerk vele dingen kunnen schrijven waarover wij ons als kerk moeten schamen en waarover wij bedroefd zijn. Wij zelf zouden, maar dan van binnenuit, nog veel meer kunnen noemen dan hem ooit mogelijk zou zijn. Maar Gode zij dank kennen we in deze kerk óók iets van de vreugde van het belijden en van de vreugde van de zegen die het Woord van God, dat niet gebonden is, bewerkt.

Maar beseft ds. Van Haaren intussen niet dat we ons in een geestelijke situatie bevinden die niet te localiseren is in bepaalde kerken of groeperingen? Beseft hij niet dat de kerk ten diepste één is en dat we moeten spreken van de schuld van dé kerk in Nederland? Waar blijft zijn eigen schuldbelijdenis over het feit dat het in de kerk van Nederland ooit zover kon komen, wat mij betreft ondanks Afscheiding en Doleantie? Waar bleef dan zijn getuigenis in de huidige verworden situatie? Dan praten we namelijk niet meer over de Hervormde Kerk of de Geref. Gemeenten, maar dan spreken we over de kerk van Nederland. Die is in verval. We leven in een algehele theologische en geestelijke krisis, waarin het Getuigenis nodig was. En die situatie betreft niet alleen de Hervormde Kerk. Integendeel, de ketterijen, die zich momenteel breed maken, wortelen in een wijd vertakt levensgevoel, dat de kerken in haar greep heeft. In menige kerk — waaronder de Ned. Hervormde — ontlaadt dit levensgevoel zich in onschriftuurlijke theologiën, in verderfelijke leringen. Maar kan ds. Van Haaren zeggen dat dit levensgevoel, waarin voor de transcendentie Gods geen plaats meer is en waarin de mens voor zichzelf leeft in plaats van voor zijn Schepper, aan zijn kring voorbijgaat? Staat zijn gemeente buiten de tocht van de moderne wind van leer en leven? Is het geestelijk gezien zó dat zijn gemeente een stad op een berg is en een levend toonbeeld van het belijden der Kerk? Als het zo is dan is dat een zaak van diepe vreugde. Maar als het niet zo is dan past ook hier de schuldbelijdenis, de verootmoediging, zoals het ons past in onze Hervormde gemeenten, gereformeerd of niet gereformeerd.

Wij zouden het intussen als een schuld ervaren hebben wanneer we in de huidige situatie niet zouden hebben gesproken. En nu komt ds. Van Haaren ons vertellen dat we het al veel eerder hadden moeten doen en dat we slap geweest zijn omdat we dat niet hebben gedaan. Door dit te zeggen projecteert hij de afval van de kerk van Nederland op de Nederlandse Hervormde Kerk en meent hijzelf — met zijn kerk — buiten schot te kunnen blijven. Ik proef hier een stukje triumfalisme, dat vroeger wel kenmerkend was voor de kerkelijk gereformeerden ('Wij Gereformeerden'), maar niet voor de Afgescheidenen. Die laatsten zijn me daarom altijd zo sympathiek omdat ze kerkelijk zo pretentieloos waren. De Afscheiding werd geen groots menselijk bouwsel maar probeerde, door al het menselijke heen, de kern van het geestelijke vast te houden.

Te slap geweest! Het treft je pijnlijk als je, staande in de bressen, lijdend aan de kerk en haar verval, met vallen en opstaan getrouw wilt zijn aan de opdracht van Godswege. In plaats dat ds. Van Haaren naast ons staat in de geestelijke worsteling van onze tijd, die we samen als Gereformeerde Gezindte zouden moeten voeren, werpt hij stenen vanuit een ivoren toren.

En dan die éne zin: 'Was men er aanstonds bij, toen de eerste verschijnselen zich openbaarden? ' Welnu, daarvan zou ik willen zeggen: toen de eerste verschijnselen zich openbaarden was ds. Van Haaren al wèg. En verder behoef ik toch ds. Van Haaren niet voor te houden dat de strijd om Gods Waarheid in de Hervormde Kerk niet van vandaag of gisteren is? Ze dateert al van de vorige eeuwen van nog vroeger. En die strijd om de Waarheid blééf ondanks Afscheiding en Doleantie. Is het dan billijk om ons nu voor te houden dat we er niet aanstonds bij geweest zijn? We hebben kerkelijk een erfenis uit het verleden. Die wordt niet van vandaag op morgen ongedaan gemaakt. In de vervallen hut van de Hervormde Kerk hopen we evenwel te blijven spreken zolang God het ons geeft. Dan mag en moet ds. Van Haaren ons voorhouden dat we getrouw zullen moeten zijn in onze opdracht. Maar dan mogen wij van ds. Van Haaren vragen een echt meeleven met de geestelijke strijd die gevoerd wordt. Het was voor ons een vreugde te mogen bemerken dat het Getuigenis, dat de gemeente wilde oproepen om op te staan tot de vreugde van het belijden, juist in de gemeenten zoveel heeft los gemaakt. Dat heeft ds. Van Haaren ook overal kunnen lezen. Het zou me veel waard geweest zijn als hij daarover ook iets had gezegd. En als hij ook had laten blijken dat deze oproep ook voor ziin kerk niet achterwege mag blijven.

Ik wil het hierbij laten. Het heeft me onaangenaam getroffen dat in een bespreking van het Getuigenis, dat bedoelde een belijdend woord te spreken in de huidige kerkelijke en geestelijke situatie, door iemand die naast ons zou moeten staan, in één adem woorden worden gebruikt als 'slap', 'lijdelijk toezien' en 'te zwak protest', en dat dan ook nog opgeroepen wordt tot afscheiding. Wat dat laatste betreft ben je dan geneigd te vragen of de poorten van de kerk, waartoe ds. Van Haaren behoort, voor degenen die door hem tot uittreden worden aangespoord openstaan, compleet met voorgangers en andere ambtsdragers. Dat zou dan toch voor de hand liggen als eerst gezegd wordt dat ingestemd wordt met het getuigenis en dan wordt opgeroepen om terwille van de Waarheid af te scheiden?

Inmiddels moet nog één ding gezegd worden, namelijk dat het een buitengewone verkwikking was de laatste maanden te mogen bemerken dat zovelen in de Afgescheiden kerken de strijd, die momenteel gevoerd wordt, hebben meegeleefd en daarin ook nog bezig waren met de Hervormde Kerk in haar nood en verval.

Heeft ds. Van Haaren dat misschien ook gemerkt?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Reactie op een ’Kort Kommentaar’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's