Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het leven ná dit leven IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het leven ná dit leven IV

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige maal besloten we met de tekst uit Fil. 1 : 23, waarin Paulus de wens uitspreekt om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Dr. A. F, J. Klijn zegt (in z'n commentaar op de brief aan de Filippenzen): Wat we in de brief van Filippi vinden is verwant aan 2 Kor. 5 : 1—5, waar eveneens verondersteld wordt dat een mens direct na z'n dood opgenomen wordt in de hemel'. Weliswaar blijft voor Paulus het hoogtepunt van het leven na dit leven de lichamelijke opstanding uit de doden, maar dat neemt niet weg dat ook vóór de opstanding er een leven met Christus is.

Ook in de latere geschriften van het N.T. vinden we deze gedachte. In Hebr. 12 : 23 is sprake van de geesten van de volmaakt rechtvaardigen. In deze pericoop stelt de schrijver tegenover het aardse Jeruzalem het hemelse, de stad des levenden Gods. Wie verkeren daar? De tienduizenden engelen. Daar is ook de vergadering der éérstgeboornen, die in de hemelen ingeschreven zijn. Dat zijn de geroepenen des Heeren, de gemeente van Christus, die zonder verschrikking haar woonplaats bij 'God', de Rechter over allen mag hebben. De schrijver verklaart hen nader door 'de geesten der rechtvaardigen'. Dat zijn dus de gestorven gelovigen, die, zonder het lichaam, nu bij God verkeren. Dat kan alleen omdat JEZUS hun Middelaar is en in Zijn bloed het N.T. rechtsgeldig gemaakt heeft.

Ds. F. J. Pop zegt (in Bijbelse woorden en hun geheim, deel II, bl. 155): 'Wij vinden hier onloochenbaar de voorstelling, dat de geesten der rechtvaardigen zich in het hemels Jeruzalem bevinden, terwijl hun lichamen in de graven op de aarde zijn. Zij genieten deze hemelse zaligheid nog vóór de wederkomst van Christus en de daarmee verbonden opstanding der doden'. Maar het is nog zeer ten dele. Vandaar dat Johannes in hoofdstuk 6 van zijn Openbaring de zielen zag van degenen, die gedood waren om het Woord Gods en om het getuigenis dat zij hadden. En zij riepen met grote stem: 'Hoe lang o heilige en waarachtige Heerser oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? 1) Het zijn de zielen der martelaren. Zij krijgen antwoord. Zij moeten wachten op Gods tijd. Wel krijgen ze reeds het witte kleed der overwinning. Straks komt de definitieve zegepraal. We hebben hier weer een flits van de zogenaamde tussentoestand tussen sterven en opstanding.

Alles culmineert echter in het N.T. in de grote dag der opstanding, waarvan met name 1 Kor. 15 getuigenis aflegt. Het gaat om de grote toekomst waarin God zal zijn alles in allen. Paulus zegt in vs. 19: 'Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen'.

Hebben wij het tot nog toe over de heerlijke erfenis van de gelovigen gehad, de vraag blijft: wat gebeurt er met de ongelovigen? Worden zij zonder meer vernietigd of blijven zij op ene of andere manier óók voortbestaan? Is er een (wat men noemt): 'Conditionele onsterfelijkheid' of gaat het om het voortbestaan van alle mensen, ook van de goddelozen? Al vanaf vroege tijden werd hierover verschillend gedacht. Reeds onder de kerkvaders zijn er enkelen geweest, die inderdaad leerden, dat de ziel kortere of langere tijd na de dood te gronde ging.

Zo b.v. Arnobius, rhetor in Sicca (in Numidië) (plm. 300). Hij leerde een langzame vertering, ook van de ziel, ten gevolge van het bitter lijden na dit leven. Dit althans als we in dit leven Christus in het geloof niet omhelsd hebben.

Een bepaalde léér werd de conditionele onsterfelijkheid het eerst bij de Socinianen, die vele cardinale leerstukken van de H. Schrift verwierpen, o.a. de leer van de Drieëenheid! De ziel (beweerden zij) is van nature niet onsterfelijk, maar ver­ krijgt deze gave van God pas, wanneer zij aan Gods wet gehoorzaam is geweest. Daaruit volgt logisch, dat de goddelozen eenmaal ophouden te bestaan. Als de onsterfelijkheid een loon is op gehoorzaamheid, dan verdwijnen straks zelfs de duivelen. De tweede dood (Openb. 21) is dus als een vernietiging te beschouwen.

Maar niet alleen bij de sekten kwam deze leer naar voren, ook door verschillende kerkelijke theologen werd zij aanvaard. Zo was de Groningse hoogleraar dr. A. J. Th. Jonker óók voorstander van deze leer. Uitgangspunt van de leer van de conditionele onsterfelijkheid is de barmhartigheid Gods. Maar men vergeet dat Gods liefde nooit ten koste gaat van Gods recht. Men mag de liefde van God niet gaan afmeten naar menselijk gevoel. Dat doet de H. Schrift nergens. Tegenover het eeuwig leven staat de eeuwige dood, d.w.z. het eeuwig van God verstoten zijn. De zonde is veel dieper ons leven binnengedrongen dan ons menselijk gevoel kan beoordelen. Van de belediging van God, de schending van Gods majesteit kunnen wij nooit een adequate voorstelling vormen. Wél weten wij, dat de zonde in haar eigenlijk wezen een poging is om de eeuwige God van Zijn plaats te dringen. Haar natuur en karakter is: eeuwig tegen God in te gaan. God straft haar dan ook eeuwig. Méér kunnen wij hier niet van zeggen omdat wij ook hier gebonden zijn aan Gods Openbaring. En deze leert duidelijk dat er een eeuwige straf is. Jezus Zelf sprak van het onuitblusselijk vuur, waar wening zal zijn en knersing der tanden. Ontroerend is het slot van Matth. 25: Gaat wèg van Mij gij vervloekten, in het eeuwige vuur, dat de duivel en z'n engelen bereid is. Een huiveringwekkend woord, maar komend uit de mond der Waarheid.

In navolging van z'n Meester sprak ook Paulus (in 2 Thess. 1) over het vlammend vuur, waarmee God wraak zal doen over degenen die Hem niet kennen en over degenen, die het Evangelie van Christus ongehoorzaam zijn geweest. Deze zullen tot straf lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid Zijner sterkte'. Ook Johannes spreekt in zijn Openbaring (21 : 8) 'Maar de vreesachtigen en ongelovigen en gruwelijken en doodslagers en hoereerders en tovenaars en afgodendienaars, en al de leugenaars, is hun deel in de poel, die daar brandt van vuur en sulfer, het welk is de tweede dood'.

Er is tweeërlei ontwaken: of tot eeuwige vreugde, of tot eeuwige smart. Alles cirkelt echter om de vraag wie Christus voor ons is. 'Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het léven niet zien, maar de toorn van God hliijt op Hem' (Joh. 3 : 36). Een geweldig contrast. Het is duidelijk dat van uit dit aardse leven de beslissing valt. Consequent zal de lijn doorgetrokken worden wat we in dit leven gezocht hebben. Ook hier geldt: aar uw schat is zal uw hart zijn'. Naarmate de geschiedenis voortwentelt, nadert de grote dag. Het is de dag van Christus! Zijn gemeente zal tot die dag echter belijden: Ik geloof de wederopstanding des vleses en het eeuwige leven. En we zijn in goed reformatorisch gezelschap als wij met Calvijn als één van de drie belangrijkste bezigheden van de christen beschouwen: de meditatio futurae vitae, de overdenking van het toekomende leven.

 

¹) Openbaring 6 : 9, 10

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Het leven ná dit leven IV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's