Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Problemen in de kerkelijke maat­schappelijke dienstverlening II

Bekijk het origineel

Problemen in de kerkelijke maat­schappelijke dienstverlening II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Telkens wéér komt in discussie, hoe het Evangelie functioneren moet bij de werkbegeleiding van de 'cliënt' door de maatschappelijk werker. Meestal wordt er van uitgegaan, dat het Evangelie of het geloof of de christelijke overtuiging wel gelding kan hebben als bron van inspiratie voor de maatschappelijk werker, maar geen betekenis heeft voor het maatschappelijk werk als zodanig. Wel inspiratie tot het werk, geen richtlijn voor dat werk. Dat werk, het maatschappelijke werk, heeft immers zijn eigen techniek en zijn aparte instrumentarium. Wat dat betreft vergelijkt men het met de instrumenten b.v. van een chirurg. Zoals een christenchirurg dezelfde instrumenten hanteert als zijn niet-gelovige collega, zo gebruikt de christen-maatschappelijk werker dezelfde technieken als een ander. Daar komt het op aan. Het gaat om vakmanschap. En deze visie heeft uiteraard invloed op de visie op de organisatie voor maatschappelijk werk. In een algemene instelling kunnen maatschappelijk werkers van verschillende levensovertuiging hun werk verrichten, want het is hetzelfde werk wat allen doen, al wil men gerust aannemen, dat de christen daarbij geïnspireerd zal zijn door zijn geloof.

Het vakmanschap staat dus hoog genoteerd. Maar stellig vindt men de levensbeschouwelijke aspecten van het leven niet onbelangrijk. Integendeel. Ook in nietchristelijke kring beseft men heel goed, dat de achtergronden van de maatschappelijke noden der mensen nooit alleen maatschappelijk zijn. Het is een slechte arts, die zijn patiënten uitsluitend als gevallen beschouwt. Hij moet geen zieke longen of magen behandelen, maar zieke mensen helpen, wier kwalen dikwijls mede veroorzaakt of verergerd worden door allerlei oorzaken los van die zieke organen, zelfs buiten dat lichaam van die mens. Zo is de maatschappelijk werker er op uit de mens te helpen om herstel te vinden in al zijn relaties (contacten, verhoudingen). Zo nodig zal dan ook de pastorale kant van de nood in het geding gebracht worden. Welnu, zo zegt men, dan kan verwezen worden naar een predikant. Deze verwijzingen naar deskundigen is een belangrijk element in het maatschappelijk werk. Dus ook deze verwijzing kan er zijn. Naar de pastor. Het nodige pastoraat is dan diens taak en niet de taak van de maatschappelijk werker. Maar de noodzaak van een dergelijke verwijzing in te zien is niet het privilege van de christen-maatschappelijk werker. Dat ztet zijn humanistische collega net zo goed. Bij deze redenering zou ik op zijn minst een vraagteken willen zetten.

Het welzijn van de mens

Het gaat, naar de maatstaven van het maatschappelijk werk, om het welzijn van de mens, in het bijzonder van hem of haar, die men als 'cliënt' (= klant, een onbevredigende benaming) begeleidt. Dat welzijn, de harmonie met zichzelf, met zijn omgeving, met de samenleving, moet worden hersteld. Daartoe moeten alle relaties, die dat menszijn gezond maken, in orde komen. Ik meen, dat ik met deze zinnen recht doe aan de bedoelingen van het maatschappelijk werk.

Het is nu maar de vraag, dacht ik, welke relaties bepalend zijn voor het rechte welzijn van de mens. De christelijke visie is, dat alle nood, ook de maatschappelijke nood, te herleiden is tot religieuze nood. Dat betekent, dat de mens niet is los te zien van zijn relatie tot de Here God. Het in onze tijd geliefkoosde begrip 'welzijn' mag men toch (als Kerk!) nooit ontdoen van deze ene fundamentele relatie. De onlangs overleden gereformeerde predikant J. A. C. Rullmann sr. schreef in dit verband het volgende: Is het geen plichtverzuim om van het evangelie nog niet te spreken — naar de eisen van volwaardig maatschappelijk werk, de klant omtrent die centrale relatiestoornis mèt God in de kou te laten staan? ' Het is een goede zaak de functies van predikant of evangelist en die van maatschappelijk werker scherp uit elkaar te houden, theoretisch en praktisch. 'Maar dat neemt niet weg, dat maatschappelijke nood en geloofsbeleving altijd met elkaar te maken hebben.' En: Het probleem is niet, of wij de naam van Jezus in een bepaalde situatie wel kunnen of mogen noemen, maar of wij het ooit kunnen laten' (vgl. Handel. 4:19—20).

Deze bijbelse en reformatorische visie op de mens weigert de maatschappelijke nood los te zien van de godsdienstige nood, omdat zij uitgaat van wat de Heilige Schrift ons aangaande de mens predikt. En deze fundamentele grondconceptie is m.i. behalend voor het eigen, specifiek diakonae, karakter van het kerkelijk maatschappelijk werk. De vooropgestelde richting, waarheen daardoor het maatschappelijk werk gestuwd wordt, kan nooit gewaarborgd worden in een algemene, laat staan, in een neutrale, organisatie. Vandaar de noodzaak, het kerkelijk diakonaal maatschappelijk werk te behouden. Daarbij pleit ik niet voor een uitsluitend hervormde opzet, aangenomen dat dat nog mogelijk zou zijn. De schaalvergroting is onvermijdelijk en zelfs gewenst vaak. Maar dan wel graag met behoud van het christelijk en diakonaal karakter.

Teken van Gods heil

In gesprek met een groepje maatschappelijk werkers werd mij de vraag gesteld, of het dan de bedoeling is dat een maatschappelijk werker een soort sociale evangelist moet zijn.

Nu wil ik geen kwaad woord horen van 'sociale evangelisten', omdat men met deze benaming mensen als William Booth gerust en met ere zou kunnen typeren. Maar maatschappelijk werk is geen evangelisatie. Hoogstens zou men kunnen verlangen, omgekeerd dus, naar 'evangelische sociale werkers'. Het gaat wel om dienstverlening, uiteraard deskundig vakwerk, waarin het geloof meekomt en ter sprake komt, niet krampachtig 'erbij gesleept', maar in het hele werk verweven, levend en doelgericht. Natuurlijk mag noch kan een cliënt dwangmatig onder een soort 'geloofsdruk' komen te staan. Maar het moet duidelijk zijn, van hoe groot belang het geloof voor het mensenleven is.

R. G. H. Boiten spreekt in dit verband over 'duidelijkheid in vrijheid'. Ook hij vind, dat onze hulp tekort schiet, hoe onvoorwaardelijk ze ook geboden wordt, indien wij de indruk wekken 'dat deze hulp op zichzelf zou staan in plaats van teken, getuigenis en sacrament te zijn van die totalitaire, alomvattende hulp, die God aan de mens wil geven en die in de Bijbel 'heil' wordt genoemd'. Boiten heeft er tien jaar intensieve pastorale en sociale praktijk op zitten in het hartje van oud-Amsterdam en hij weet, waar hij het over heeft. Het is dan ook geen theoreticus, maar een man van de praktijk, als hij schrijft: 'Immers, niet alleen de storing in de relatie tot de mens en zichzelf moet worden opgeheven, maar evenzeer dient de relatie tot God te worden hersteld. En deze twee relaties hangen ten nauwste met elkaar samen. Veelal is het maatschappelijk werk echter gebaseerd op een zuiver 'horizontale', immanente anthropologic (= leer aangaande de mens). Deze moet men evenwel als onwetenschappelijk afwijzen.' Z.i. verminkt ze nl. de mens, doordat ze het geloof van de mens reduceert tot een toevallig bijproduct. Boiten noemt deze opvatting absurd en even onjuist als de herleiding van een schilderij van Van Gogh tot het dieet van de schilder in de periode, waarin hij dit schilderij maakte. Volgens hem — en ik ben geneigd deze visie te delen — is het meest verbazingwekkende, dat deze in wezen anti-godsdienstige anthropologische vooronderstellingen veelal door de ker­ken niet eens als zodanig worden onderkend, zodat de kerken mèt de hierop gebaseerde maatschappelijk werk-theorieën ongemerkt het turfschip van Breda binnenhalen.

Met Woord en daad

Het diakonale handelen van de Kerk van Christus, in welk verband dan ook, onderscheidt zich hierin van het niet-diakonale, dat hij de daden Gods Woord wordt gevoegd. Want de dienst der barmhartigheid en de dienst der verzoening gaan samen. Men vraagt zich tegenwoordig vaak af, of dan de daden niet voor zichzelf kunnen spreken en of de daden Gods Woord niet gestalte kunnen geven ('pantomime van het heil', 'Woordloze presentie', e.d.) Ik meen dat men op zijn hoogst kan zeggen, dat de daden op het Woord vooruit kunnen lopen, maar dan toch met de vooropgezette bedoeling, dat het Woord, het getuigenis, op de daad volgen gaat. Als het dienstwerk van de Kerk geen 'teken van Gods Koninkrijk' is door de verbondenheid met het Woord, kan dit werk gerust voortaan aan anderen (als zij dit willen) worden overgelaten. Maar terwille van de totale redding van de totale mens mag en kan het maatschappelijk werk, dat immers zo bijzonder op de 'redding' van de mens gericht is, niet ontkoppeld worden aan diakonaat en Kerk.

Daarom heb ik bezwaren tegen schaalvergroting" die tot algemeenheid leidt. Men laat dan het christelijk uitgangspunt vallen. Want men kan van een algemene instelling eenvoudig niet vragen, in elk geval niet verwachten, dat zij dit uitgangspunt tot de hare maakt.

De laatste synode van de Christelijk Gereformeerde Kerk heeft uitgesproken, dergelijke bezwaren te hebben. De laatste synode van de Gereformeerde Kerken echter heeft haar aarzelingen laten vallen, voor zover ik uit de krantenverslagen begrepen heb. Zo sterk is dus de tendens tot veralgemenisering van het maatschappelijk werk.

Voor het kerkelijk maatschappelijk werk, dat in bovengeschetste zin ernst wil maken met haar eigen karakter en opdracht is het uiterst moeilijk vakbekwame maatschappelijk werkers te krijgen. En of er, naast de bestaande scholen, nog ruimte is voor een Sociale Academie in reformatorische geest, valt te betwijfelen. Dit in het midden latend: er zou een gezamenlijk beraad moeten zijn van mensen, die het ter harte gaat, over de vraag hoe het profiel van een kerkelijk maatschappelijk werker getekend moet worden en hoe nog te bereiken is, dat jonge mensen voor dit werk worden opgeleid of bijgeschoold.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Problemen in de kerkelijke maat­schappelijke dienstverlening II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 maart 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's