Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Problemen rond schepping en evolutie II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Problemen rond schepping en evolutie II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nu volgende gegevens dienen om onze gedachten nader te bepalen omtrent de tegenstelling schepping - evolutie.

In de eerste plaats is het onze bedoeling aan te tonen, dat de evolutietheorie geenszins pasklaar en bewezen is, maar dat de 'oude' scheppingsgedachte, ons verhaald in Genesis 1, de enig aanvaardbare theorie is en elke gedachte aan evolutie uitsluit.

In de tweede plaats pretendeer ik niet alles te weten, integendeel, vaak moeten wij belijden, dat bepaalde punten ons niet duidelijk zijn , of ons verstand te boven gaan. Juist dan zien wij onze kleinheid en Gods almacht en kunnen wij alleen maar stil zijn bij het aanschouwen van Gods machtige schepping.

En wij denken aan de woorden uit Job 38:4:

’Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte?

Vertel het, indien gij inzicht hebt’.

Worden we niet klein bij het lezen van dit machtige hoofdstuk. Wij zijn niet meer dan een stofje aan de weegschaal (Jesaja 40:15). Zullen wij God dan kunnen nagaan en narekenen? Of willen wij aan Hem gelijk zijn?

En in de derde plaats geeft Genesis 1 ons geen gedetailleerd verslag omtrent de schepping. Het doel is ons God als Schepper te doen kennen. De Bijbel is Gods openbaring tot onze zaligheid. Genesis 1 en 2 laten nog verschillende vragen open. De Bijbel is voor ons geen geschiedkundig- of natuurwetenschappelijk boek.

Op welke gronden moeten wij dan de afstammingsleer afwijzen? Wij zullen daarvoor puntsgewijs enkele facetten belichten, die we menen naar voren te moeten brengen in onze oprechte twijfel aan de evolutietheorie.

Paarden

Dankzij de palaeontologie kennen wij verschillende ontwikkelingsreeksen b.v. van paarden, olifanten, ammonieten (inktvissen) enz. Zo kent men vele volledige skeletten van fossiele paarden. Door deze te bestuderen kreeg men een beeld van de ontwikkeling van het paard. Het oudste paardje had een schouderhoogte van 30 cm, terwijl het tegenwoordige paard een schouderhoogte bereikt van wel 1.50 m.

Wij zien bij de paarden een toename in de hersengrootte, en hiermede gepaard gaande, van de lichaamsgrootte, een achteruigang in het aantal tenen (van 4 naar 1) en een sterkere ontwikkeling van het gebit.

Mag men nu uit deze en andere gegevens tot evolutie besluiten?

De genoemde veranderingen zijn niet geleidelijk verlopen, maar schoksgewijs. Lange tijd zien wij geen verschillen optreden, maar vrij plotseling ontstaat een verandering. Door deze vrij plotselinge veranderingen is er geen sprake van een geleidelijke ontwikkeling en verschillende tussenvormen ontbreken. Wij moeten hier stellen, dat de verschillende soorten gedeeltelijk niet na maar naast elkaar voorkomen.

En mocht de evolutie bij het paard wel een feit zijn, mogen wij dan de evolutie op alle plant- en diersoorten betrekken? Wanneer er bij paarden evolutie optreedt wil dit nog niet zeggen, dat op deze wijze geheel nieuwe soorten ontstaan. Het blijven aan elkaar verwante dieren, nl. paarden. Er is geen sprake van dat op deze wijze is aangetoond, dat uit paarden andere hoefdiersoorten kunnen ontstaan. Er is geen bewijs te leveren, dat grote groepen van dieren uit elkaar zijn voortgekomen. ledere groep (b.v. paarden) vormt een afgesloten geheel.

Op het soortbegrip zelf hoop ik later terug te komen.

In groter verband kunnen wij zeggen, dat in-de evolutielijn van eencellige tot mens zeer grote onoverbrugbare hiaten bestaan.

Stadia bij embryo’s

Overeenkomstige stadia bij embryo's wil men verklaren door evolutie. Uit de bevruchte eicel van een gewerveld dier ontstaat een embryo, dat nog niet veel overeenkomst vertoont met zijn ouders. De embryologie (de wetenschap, die zich bezighoudt met de bestudering van de ontwikkeling van de levende wezens uit hun ouders) heeft de embryo's van verschillende diersoorten en de mens met elkaar vergeleken en ontdekte de grote overeenkomst.

Het menselijk embryo wordt in een vroeg stadium gekenmerkt door kieuwspleten als van een vis. Ons hart vertoont enige tijd overeenkomst met het reptielenhart. Mogen wij nu zeggen, dat de mens als embryo de verschillende dierlijke ontwikkelingsstadia doorloopt?

De overeenkomst met dierlijke embryo's is niet te ontkennen. Maar is dit nu niet juist zeer vanzelfsprekend?

Zijn niet alle organismen door dezelfde Schepper geschapen? Het geeft alleen maar duidelijker aan, dat alle leven door dezelfde God is voortgebracht. Bij Zijn schepping heeft God alle dieren volgens een gelijk bouwplan geformeerd. Dit is de reden, dat belangrijke organen als hart, nieren en de verschillende ontwikkelingsstadia bij dieren volgens hetzelfde grondplan zijn opgebouwd, maar dat bij de diverse dieren naar gelang hun ontwikkelingsgraad, variaties op dit gemeenschappelijke plan optreden. God is de grote Architect en Bouwmeester van alle leven. De embryologie geeft duidelijk aan, dat alle leven niet door evolutie is ontstaan, maar door een machtige scheppingsdaad van God.

Vergelijkende anatomie

Volgens de vergelijkende anatomie is er overeenkomst in de bouw van de levende wezens. B.v. in de voorste ledematen van een vogel, een paard en een mens, zien wij overeenkomstige beenderen. Dit wordt verklaard door de evolutietheorie. Vast staat in elk geval, dat alle ledematen volgens eenzelfde grondplan zijn gebouwd. Dat wil nog niet zeggen, dat dit duidt op verwantschap, maar dat God bij de schepping op eenzelfde wijze te werk is gegaan en alle dieren op een overeenkomstige wijze volgens een gelijk plan geschapen heeft, niet uit elkaar, maar naast elkaar. De verklaring gebruikt bij de embryologie is dus ook van toepassing op de vergelijkende anatomie.

Slecht ontwikkelde organen

Verschillende dieren, ook de mens, bezitten slecht ontwikkelde organen, die bij andere dieren nog geheel aanwezig zijn. Deze resten noemt men rudimentaire organen. B.v. baardwalvissen bezitten geen beharing, wel vlak voor de geboorte, eveneens ontbreken de achterpoten en is het bekken slecht ontwikkeld. Het zijn dus lichaamsdelen die niet gebruikt worden. Beharing is immers juist kenmerkend voor landdieren om de lichaamswarmte te kunnen vasthouden. Bij waterdieren is beharing in dit verband niet doeltreffend, vandaar dat deze dieren in het bezit zijn van een dikke speklaag.

Vanwege dit kenmerk van een landdier bij een walvisembryo (ongeboren walvis) wil men aantonen, dat walvissen in vroegere tijden op het land zouden hebben geleefd, maar geleidelijk zich aan het leven in het water hebben aangepast. Op overeenkomstige wijze verklaart men de rest van heupen en achterpoten bij walvissen.

Bij de mens wordt de blinde darm als een rudimentair orgaan beschouwd. Er zijn zo meer voorbeelden te noemen. De rudimentaire organen worden op deze wijze aangewend ter ondersteuning van de hypothese omtrent evolutie.

Dit is wel een zeer zwak argument. Het is niet aannemelijk, dat baardwalvissen landdieren zijn geweest.

Daarvoor zijn er te grote verschillen met landdieren en ontbreken bovendien fossiele gegevens van op het land levende voorouders. De olm, een salamandersoort, bezit rudimentaire ogen, omdat dit dier in donkere grotten leeft. Wijst dit op afwijkende voorouders? Een olm met ogen blijft een olm, een salamandersoort en wordt geen vis. Hier is beslist geen sprake van evolutie. (Salamanders en kikkers rekent men tot de amfibieën of tweeslachtige dieren. Deze dieren zijn hoger ontwikkeld dan vissen).

Bovendien is het zeer de vraag of hier inderdaad sprake is van rudimentaire organen. Want men kan voor welhaast elk van deze organen een functie noemen b.v. het wormvormig aanhangsel van onze blinde darm is van belang in verband met de vorming van witte bloedlichaampjes. We mogen dan niet meer spreken van rudimentaire organen.

Terugslag naar oude toestand

Hiermede in verband staat het verschijnsel van atavismen, d.w.z. een terugslag naar een oude toestand. Bij de reeds besproken paarden zien we een enkele maal het optreden van een extra hoefje, dat echter niet functioneert. Een paard met een bijteentje is niet anders als een geringe afwijking binnen een soort en wijst niet op een overgang naar een andere soort.

Voor de evolutie is ook dit argument onhoudbaar.

Een paard met één of twee hoeven per been maakt m.i. weinig verschil. Er is geen sprake van de overgang van de ene diersoort in de andere. Er is alleen een kleine afwijking van de oorspronkelijke toestand zoals deze eenmaal door God is geschapen.

Selectie

Toen Darwin op 26-jarige leeftijd met de Beagle de Galapagoseilanden in de Stille Oceaan bij Ecuador bereikte, had hij al kennis gemaakt met onbekende diersoorten in de oerwouden van Z-Amerika. Hij had vele aantekeningen gemaakt van de voor hem nieuwe dierenwereld. Maar de vele verschillende dieren op de Galapagoseilanden waren voor hem een openbaring. Allerlei afwijkende diersoorten trof hij hier aan, zoals soorten schildpadden, hagedissen, zeehonden en vinken. Hier raak­ te hij overtuigd van het ontstaan van levensvormendoor evolutie. Speciaal de vinken op deze eilandeïi hielpen hem bij de formulering van zijn theorie.

Op de verschillende eilanden leefden 13 soorten, die onderling verschilden in snavellengte, leefwijze en verenkleed. Hij nam nu aan, dat uit één soort door isolatie 13 nieuwe soorten waren ontstaan. Een vinkenfamilie was volgens Darwin in het verleden op de eilanden aangekomen en de nakomelingen hadden om verschillende redenen zich tot andere vormen ontwikkeld.

Soorten, die op deze wijze zijn ontstaan, noemt men endemen en hun onderlinge verschillen verklaart men door hun geografische verspreiding. Endemische soorten komen vanzelfsprekend voornamelijk voor op eilanden, bergtoppen e.d. (Hawai, St. Helena).

Is hiermede echter het bewijs geleverd van het ontstaan van nieuwe soorten. Is dit het mechanisme voor de nieuwvorming van soorten. Het is mogelijk, dat inderdaad uit één vinkensoort 13 nieuwe soorten zijn ontstaan (al ontbreekt ook hiervoor het bewijs).

Maar we moeten constateren, dat er sprake blijft van vinken. We zien niet, dat er op deze wijze b.v. lijsters zijn ontstaan. Door selectie (het principe van de theorie van Darwin) ontstaan nieuwe vormen, maar deze nieuwe vormen staan nog steeds in nauwe relatie met de stamvorm. Het zijn veranderingen binnen de soort. Zoals al eerder is gezegd komen wij hierop bij de bespreking van het soortbegrip terug.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Problemen rond schepping en evolutie II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 april 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's