Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Problemen rond schepping en evolutie IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Problemen rond schepping en evolutie IV

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een belangrijk punt is de ouderdom der aarde. Volgens Genesis 1—2 is de aarde met alles wat er bij hoort in 6 dagen geschapen. Volgens de wetenschap is er sprake van miljoenen jaren en ook het menselijk geslacht is al honderdduizenden jaren oud. Dit is natuurlijk met elkaar in tegenspraak.

Hoe komt de wetenschap aan deze onvoorstelbaar hoge getallen? De meest gebruikte en belangrijkste methode voor ouderdomsbepaling is door middel van radioactieve straling. Als radioactieve stoffen (b.v. uranium) hun straling uitzenden, veranderen ze langzaam in andere stoffen. Zo gaat het radioactieve uranium over in lood. De snelheid van dit proces is bekend. Als maat hiervoor gebruikt men de halfwaardetijd d.w.z. de tijd, waarna de helft van de beginhoeveelheid nog over is. Als men van een gesteente de ouderdom wil nagaan, bepaalt men de hoeveelheid radioactief uranium en de hoeveelheid lood. Als men deze hoeveelheden kent, kan men m.b.v. de halfwaardetijd (voor uranium 4, 5 miljard jaar) de ouderdom van het onderzochte gesteente berekenen. Er zijn nog meer methoden, maar speciaal de hierboven beschreven manier is bruikbaar voor de bepaling van hogere leeftijden.

Wat moeten wij van deze methode voor ouderdomsbepaling zeggen? Is ze zuiver? In principe kunnen wij vaststellen, dat ze juist is, alleen met de resultaten kunnen wij het niet altijd eens zijn. In de eerste plaats geven de verschillende ouderdomsbepalingen ongelijke uitkomsten en geen enkele methode mag aanspraak maken op grote nauwkeurigheid. Bovendien, is de snelheid van de afbraak van uranium tot lood wel constant gebleven? Dit kan niemand beantwoorden. Moeten wij inderdaad beginnen met 100 pct. uranium en O pct. lood? Of lag de verhouding in het begin al anders. Onder welke omstandigheden hebben deze afbraakprocessen zich afgespeeld? Men denke aan temperatuursveranderingen e.d. Meer dan eens heeft men getracht de duur der scheppingsdagen in overeenstemming te brengen met de veronderstelde hoge ouderdom der aarde. Wij hebben evenwel reeds eerder opgemerkt, dat wij ons letterlijk moeten houden aan de tekst uit Genesis 1—2. Houdt dit dan in dat de scheppingsdagen inderdaad 24 uur geduurd hebben? Dit weten wij niet. Als wij de teksten uit de Bijbel letterlijk willen nemen, wordt ons al direct door de evolutionist verweten, dat wij dan niet mogen twijfelen aan dagen van 24 uur. Anders zijn wij inkonsekwent. Dit mag waar zijn, maar waarop baseert men, dat de scheppingsdagen van God even lang zijn als onze dagen? Het is mogelijk dat de scheppingsdagen inderdaad 24 uur geduurd hebben. Dit zullen wij hier echter nooit te weten komen. In verband met de scheppingsdagen zijn er verschillende opvattingen (zie prof. Aalders in eerder genoemd boek).

a. De dagen van Genesis 1 wordt geen wezenlijke realiteit i.v.m. het scheppingswerk toegekend. God heeft de gehele schepping tot stand gebracht en de 6 dagen zijn om een logische orde aan te geven, (zes is het getal der volkomenheid). Deze opvatting komt m.i. niet overeen met het scheppingsbericht uit Genesis 1—2.

b. Een tweede opvatting ziet de scheppingsdagen als tijdperken en hiermede zijn alle problemen t.a.v. de ouderdom der aarde opgeslost. (de zgn. concordistische opvatting). Want in 2 Petrus 3 : 8 staat immers: één dag is bij de Heere als duizend jaren’.

We moeten in dit verband opmerken, dat er sprake is van begrensde dagen nl. door licht en donker.

Dat men van dagen van 24 uur wil afstappen, baseert men op het feit, dat de zon, die het verschil tussen dag en nacht aangeeft, pas op de vierde dag voor deze taak wordt aangesteld. In nauwe relatie hiermee staat de restitutietheorie, d.w.z. er is een scherpe scheiding tussen Gen. 1 : 1 en Gen. 1 vanaf vs. 3. De door God geschapen wereld (Gen. 1:1) is door de satan verwoest. (Gen. 1:2). Dan volgen de scheppingsdagen.

Een aanhanger van deze opvatting is dr. Flipse in zijn boekje: 'Gods wereldplan en de evolutie' (1965). Dit degelijke geschrift is zeer lezenswaardig en komt onvoorwaardelijk op voor de Bijbel als het onfeilbaar woord van God. In dit boekje wordt steeds gewezen op de weg tot Christus. Juist dit laatste ontbreekt zo vaak in de hedendaagse literatuur en prediking!

c. Persoonlijk voelen we echter het meeste voor de derde opvatting, waarbij men uitgaat van werkelijke dagen. Maar dan als werkdagen van God, waarvan wij de duur niet kennen. De dagen worden begrensd door het licht (God noemde het licht 'dag'). En als het licht dooft, is de eerste dag ten einde. Het is derhalve niet mogelijk de preciese duur der scheppingsdagen in onze tijdmaat aan te geven. Onze dagen zijn bepaald n.a.v. de stand van de aarde t.o.v. de zon. Maar welke maatstaf heeft God gebruikt voor Zijn scheppingsdagen? Welke omwentelingstijd geldt voor God, die alle planeten en sterrenstelsels geschapen heeft? ledere mogelijkheid tot precisering ontbreekt ons.

Samenvattend kunnen we zeggen, dat de dagen van Gen. 1 langer, maar ook korter van duur kunnen zijn geweest dan onze dagen. En hierin zit het verschil met de tijdperken-theorie.

De scherpe tegenstelling tussen de ouderdom der aarde, zoals de wetenschap ons deze leert en de duur der scheppingsdagen, mag voor ons geen reden zijn om te twijfelen aan de letterlijke opvatting van Gen. 1.

Op de reeds eerder genoemde conferentie van biologen heeft prof. Lever de volgende opmerking gemaakt: 'De evolutie is geen autonoom proces geweest maar vond voortdurend in 'Gods boetserende handen' plaats'. En in 'Creatie en evolutie' (1958) van prof. Lever lezen we op blz. 165: 'Wanneer wij dus naast elkander plaatsen de kennis, die wij van het hogere Primaten-leven uit het Pleistoceen bezitten en de openbaring dat de mens binnen het geschapene is voortgekomen, dan mogen wij de mogelijkheid niet bij voorbaat verwerpen, dat de genese van de mens geschied is via een wezen, dat minstens naar zijn skeletkenmerken volgens onze normen en criteria een dier was'. En in 'Waar blijven we' (1969) van dezelfde schrijver, lezen we op blz. 43: 'Samenvattend is dus gebleken, dat ons lichaam in zijn meest fundamentele processen net zo werkt als dat der andere organismen, dat wij dezelfde organen bezitten als de zoogdieren, dat wij op veel punten het meest overeenstemmen met de huidige mensapen, dat wij echter niet van de laatsten afstammen, dat de gegevens er op wijzen dat een aparte lijn van wezens naar de mens heeft gevoerd, en dat uit deze zich sterk vertakkende lijn naast een aantal andere mensachtige vormen onze soort, Homo sapiens, is voortgekomen’.

Als we deze citaten samenvatten, dan wil Lever zeggen dat we onder de schepping van mens en dier mogen verstaan, dat God de evolutie geleid heeft, hier steeds heeft ingegrepen en tenslotte uit een dier de mens heeft geschapen.

Deze voorstelling moeten we krachtig bestrijden. Natuurlijk zou God in staat zijn geweest om de mens als beelddrager Gods en kroon der schepping langs de weg der evolutie voort te brengen. We kunnen hiervoor echter geen enkel argument aanvoeren.

Gen. 1—2 leert ons, dat God Zijn schepping van de hemel, de aarde en al hun heir voltooid heeft. Ook de schepping van de mens is voltooid. Bij evolutie kunnen we moeilijk aan voltooid denken. Evolutie houdt in, dat de ontwikkeling nog steeds doorgaat. Als God de mens maakt, is deze mens niet primitief. De mens is beelddrager Gods en moet heersen over de dieren. Wat moeten we dan beginnen met Peking-en Java 'Mensen'? Dit zijn onmiskenbaar zeer primitieve vormen geweest.

In Gen. 2 vs. 7 lezen we: 'En de Heere God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel’.

Hiermee wordt bedoeld, dat God aan de mens de ademhaling en daarmee het leven gaf. De schepping van de mens uit een levend dier is uitgesloten. Indien dit niet zo zou zijn, is de mens niet meer dan een hoger ontwikkeld dier.

Bij iedere scheppingsdaad van God lezen we: 'God zeide' enz. Deze schepping door Gods woord houdt in, dat er een effectieve actie van God plaats had. ledere schepping is een machtdaad van God. Prof. Aalders komt in zijn reeds eerder genoemde werk dan ook tot de conclusie, dat de Heilige Schrift ons de wording der schepselen tekent als resultaat van afzonderlijke daden Gods.

Tenslotte moet worden opgemerkt, dat in de lijn van de menselijke afstamming enorme hiaten zitten, die niet te overbruggen zijn. Via mensapen, Australopithecus (aap uit het zuiden), Peking-en Java-'mens' komen we terecht bij ons zelf. Moeten we dan deze zeer onvolkomen stamboom aanvaarden boven het woord van God?

Dat de conclusies van de wetenschap in dit verband zeer aanvechtbaar zijn, blijkt o.a. uit de ontdekking, dat sommige skeletten van Cro Magnon\ mensen (de mensen, die de grottekeningen in Z. Frankrijk maakten) ouder zijn dan enkele resten van Neanderthalers en Peking-'mensen'. Terwijl algemeen wordt aangenomen, dat de Cro Magnon mens de jongste is. (Een moderne opvatting is dat de Neanderthaler een Cro Magnon mens is met Engelse ziekte).

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Problemen rond schepping en evolutie IV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's