Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het statische 'nog’ of kerkherstel?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het statische 'nog’ of kerkherstel?

De Gereformeerde Gezindte

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

De laatste tijd is in allerlei publicaties weer herhaaldelijk gesproken over de Gereformeerde Gezindte. Het Getuigenis heeft dienaangaande ook één en ander losgemaakt en het besef doen opleven dat de Gereformeerde Gezindte een grote roeping heeft in deze tijd. We hebben als redactie daarom een serie artikelen georganiseerd over de Gereformeerde Gezindte, waaraan een tiental vertegenwoordigers van de onderscheiden groeperingen binnen de Gereformeerde Gezindte meewerkt. De scribent van dit artikel is prof. dr. J. Douma te Kampen, hoogleraar aan de theologische Hogeschool van de Vrijgemaakt Geref. Kerken te Kampen en redacteur van het Vrijgemaakt Geref. orgaan 'De Reformatie'.

1. De kerkelijke verdeeldheid binnen de Gereformeerde Gezindte kan moeilijk anders dan als negatief gewaardeerd worden. Wie kan zich verheugen in verdeeldheid en scheuringen? Hoe zouden wij de verdeeldheid van hen die werkelijk 'gereformeerd gezind' zijn niet voortdurend voelen schrijnen?

Nu is het mogelijk (en velen ervaren dat als iets bevrijdends) tegenover deze verdeeldheid op de nog aanwezige eenheid binnen de Gereformeerde Gezindte te wijzen. Is het geen verkwikking telkens weer te merken, dat in verschillende kerkgenootschappen velen nog gereformeerd denken en leven? En dat de gereformeerde belijdenisgeschriften voor duizenden nog geen archiefstukken geworden zijn? Of dat er waarlijk niet vanuit slechts één kerkgenootschap nog strijd geleverd wordt tegen de veldwinnende vrijzinnigheid? En ook, dat men elkaar op een conferentie van de Gereformeerde Gezindte nog eenstemmig kan vinden in een betuiging van dankbaarheid voor het Getuigenis? Stemt het ook ons niet blij, wanneer wij in Kampen op een zondag nog zoveel mensen twee keer naar een kerk zien gaan, omdat wij bij deze trouwe kerkgangers doorgaans een gehechtheid aan wat 'gereformeerd' is mogen veronderstellen?

Het moet opvallen, dat wij bij het formuleren van dergelijke opsommingen haast onvermijdelijk het woordje 'nog' gebruiken. Er is veel te klagen, maar gelukkig kunnen we ook nog veel goeds melden. We zijn kerkelijk verdeeld, maar er is ook veel dat ons nog verenigt.

Ook wij, vrijgemaakt-gereformeerden, zijn dankbaar voor het goede dat ondanks de kerkelijke verdeeldheid her en der nog gevonden wordt. Maar wij herinneren ons tegelijkertijd, hoe de ons onvergetelijke prof. dr. K. Schilder eens geschreven heeft over het funeste aspect aan het woordje 'nog'. Het geeft ons namelijk heel gemakkelijk de kans in de status quo van de kerkelijke verdeeldheid te berusten. We zijn het immers op zoveel punten nog met elkaar eens? Waarom dan gevochten voor een kerkelijke eenheid, die toch onbereikbaar lijkt? Schilder heeft daartegen gefulmineerd met al de kracht die in hem was. Hij laakte de bejubelaars van het 'nog', die daarin rust vonden en het jagen naar de kerkelijke eenheid als primaire eis naar Johannes 17 hadden laten varen. Zo was immers de kerk tot een statische grootheid geworden, haar eigen grenzen consoliderend. Slaap, kerkje slaap. Maar de kerk moet als levend water zijn, dynamisch, in beweging, een golf. Doch de golf houdt op golf te zijn als ze — om in een beeld van Schilder zelf te spreken — in het isolerende busje gaat. Zo 'gaat het levende water van de door Christus gegraven bedding in een kanaaltje over'. Het kan natuurlijk best zo zijn, dat bedrijvigheid niet ontbreekt. Men kan zich in de interkerkelijke beweging druk maken; men kan het 'nog' van de zoveelpunten-van-overeenkomst uitbuiten door elkaar de hand te reiken over kerkmuren heen; maar de instituten zelf blijven statische grootheden. Geen muur wordt omvergehaald.

Tegenover de stilstand die de erkenning van een Gereformeerde Gezindte dreigt te brengen in de behandeling van het kerkelijk vraagstuk èn tegenover alle bedrijvigheid die zich uitsluitend 'nog' interkerkelijk manifesteert, blijven wij met Schilder aandacht vragen voor de eerste roeping van allen die eenheid nastreven: Dat een iegelijk schuldig is zich bij de ware kerk te voegen. Aldus art. 28 van ons aller Nederlandse Geloofsbelijdenis.

2. Het is duidelijk, dat wij daarom de eenheid van de gereformeerde belijders niet uitsluitend als een geestelijke eenheid kunnen zien, maar dat deze eenheid in belijden ook kerkelijke konsekwenties moet hebben. Uiteraard is een kerkelijke eenheid zonder geestelijk gehalte leeg; maar een geestelijke eenheid zonder kerkelijke band is vormloos. Ons algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof bevat ook het artikel over de ene, heilige, algemene christelijke kerk als de gemeenschap der heiligen. Nimmer mogen we ons er bij neerleggen, dat een geestelijke eenheid zich niet in een kerkelijke eenheid openbaart. Het samen eten van het brood en drinken van de wijn overtreft verre in betekenis alle eenheidsbetoon op interkerkelijke conferenties. Het eerste gaat immers in elk geval op een gebod van God terug, het laatste kan ons van de gehoorzame daad, die in dat gebod gevraagd wordt, gemakkelijk afhouden.

Wij weten, dat men deze geestelijke eenheid; zonder dat van een kerkelijk samengaan sprake is, ook met de naam kerk tooit. Is de kerk immers niet wijder van omvang dan wat zich binnen het instituut — laat staan binnen één instituut! — afspeelt? Kunnen wij onder de kerk ook niet de onzichtbare kerk als geestelijke eenheid verstaan? Of de kerk als totaliteit van alle gelovigen hier op aarde? En breekt zij — zó beschouwd — niet reeds door kerkmuren heen?

Inderdaad kunnen wij spreken over de kerk als onzichtbare kerk of over de kerk als totaliteit van de gelovigen. Calvijn en vele anderen hebben over de onzichtbare kerk als de vergadering van alle uitverkorenen geschreven. De Heilige Schrift brengt haar onder het beeld van de schare die niemand tellen kan en van de 144.000 verzegelden (Openbaring 7). Verder kan men letten op de kerk als totaliteit van de gelovigen in een bepaalde tijd. Zo spreekt de Schrift over de 7000 die ten tijde van Achab hun knieën voor de Baal niet gebogen hadden en de Ned. Geloofsbelijdenis noemt dit aantal de kerk uit die dagen (art. 27). Deze beide aspecten waaronder de kerk beleden mag worden, kunnen ons troosten (God kent de Zijnen, bewaart hen, brengt hen thuis) èn zij houden ons bescheiden (Elia dacht te klein van Gods werk).

Maar noch het een noch het ander mag gebruikt worden om het gebod tot zichtbare eenheid tussen de ware christgelovigen te relativeren. Wie de kerk laat opgaan, in haar aspecten van onzichtbaarheid en totaliteit, vergeet dat van hem een concrete, institutaire beslissing naar Johannes 17 gevraagd wordt: 'opdat zij allen een zijn'. Wie alleen maar over de onzichtbare kerk weet te spreken, wijst haar nergens aan (onzichtbaar is nu eenmaal onzichtbaar). En wie alleen maar over de totaliteit van alle gelovigen weet te praten, wijst de kerk overal aan (overal immers zijn gelovigen). Maar de gereformeerde confessie vraagt, dat wij naarstig en met goede voorzichtigheid uit het Woord Gods behoren te onderscheiden 'welke de ware kerk zij; aangezien dat alle secten, die heden ten dage in de wereld zijn zich met de naam der kerk bedekken' (art. 29 N.G.B.). De Schrift dwingt tot een keus tussen waar en vals. De ware kerk is niet 'nergens' en zij is ook niet 'overal'. Zij is voor wie gelovig de kenmerken van de ware kerk aanlegt aan te wijzen. Zij is daar waar de zuivere prediking van het evangelie, de zuivere bediening van de sacramenten en het rechte gebruik van de kerkelijke tucht worden gevonden. 

Het is gemakkelijker zich in de kerkelijke verwarring van vandaag als gereformeerde gezindte maar neer te leggen bij de kerkelijke verdeeldheid. Maar het is eerlijker vanuit een waarlijk gereformeerde gezindte ook naar een gereformeerde kerk te jagen of zich bij haar aan te sluiten. De kerkelijke kwestie zal punt één op ons agendum moeten zijn en daarvan niet, omdat de eenheid toch niet haalbaar is — als punt moeten worden afgevoerd.

3. Wij geloven niet, dat er na 1834 en 1886 veel veranderd is in de kerkelijke situatie in Nederland, waardoor er aanleiding is de motieven van Afscheiding en Doleantie kritisch te bezien. Want beide bewegingen hebben zich verzet tegen evangelievervalsing en tuchteloosheid. Wie mocht menen, dat zowel het een als het ander in kerkelijk Nederland vandaag ontbreken, zal Afscheiding en Doleantie voor niet meer actueel verklaren. Maar in de Gereformeerde Gezindte zal zoiets niet overeind kunnen worden gehouden. Alleen .. . terwijl de woorden over de hedendaagse afval vele zijn — jaar in jaar uit — ontbreken vrijwel de daden, die werkelijk tot een beslissing drijven.

De Nederlandse Hervormde Kerk zou na de Tweede Wereldoorlog weer tot een belijdende kerk worden en aan de tuchteloosheid in haar midden een einde maken. Maar de jaren verstreken en de moderne vrijzinnigheid met haar horizontalisme, met haar synthese van kerk en wereld kan zich in de Ned. Herv. Kerk vrij ontplooien. En wat doet de gereformeerde gezindte binnen de Herv. Kerk daartegen? Wordt er naar een beslissing heengedreven, omdat ijzer en leem niet kunnen samengaan, omdat waar en vals moeten worden onderscheiden en gescheiden? Gaat er van de Geref. Bond en reformatorische kracht uit, waarbij van wettige middelen een gebruik gemaakt wordt om te doen wat de Herv. Kerk na de oorlog van plan was? Nog onlangs verklaarde dr. G. de Ru in een interview met Kerknieuws: 'Ik heb meermalen tegen de leden van de Gereformeerde Bond gezegd: jullie klagen nu wel zo over de situatie in de Hervormde Kerk, maar waarom begin je dan niet een leertuchtprocedure? De Kerkorde biedt de mogelijkheid om die aan te spannen.' (no. van 28 april 1972). Maar is het niet veeleer zo, dat de Geref. Bond zich beroept op de lankmoedigheid Gods over het afvallige bondsvolk Israël om het vervolgens bij klagen te laten, terwijl de gehoorzaamheid aan Christus' geboden omtrent Zijn kerkvergaderend werk, overeenkomstig onze confessie (art. 27-29 N.G.B.), iets anders vraagt dan consolidering en versterking van eigen positie in de Ned. Herv. Kerk? Hooguit komt het tot een réveil, nergens tot een reformatie.

Welk een kracht zou er echter van de Gereformeerde Bond voor héél de gereformeerde gezindte uitgaan, wanneer een reformatie werkelijkheid mocht worden! In de Gereformeerde Kerken (synodaal) is het perspectief bijkans nog hopelozer dan in de Herv. Kerk. Razendsnel heeft zich in genoemde kerken een ontwikkeling naar de moderne vrijzinnigheid voltrokken. De tegenkrachten zijn zwak en de kracht ervan wordt nog verder geminimaliseerd door het adagium dat ook hier opgeld doet: blijven en niet heengaan. Als schapen zonder herders zoeken afzonderlijke gelovigen elders voedsel.

Terwijl de contouren zich gaan aftekenen van een vereniging tussen de twee grootste protestantse kerken in Nederland — en dan duidelijk in niet-gereformeerde richting — zullen de Geref. Bond en de Verontrusten in de synodaal-gereformeerde kerken zich hun grote verantwoordelijkheid bewust moeten zijn. Laten zij zich stuurloos meeslepen waarheen het schip van deze eenheidsbeweging hen voeren zal, of zal een radikaal neen tegen een dergelijke gelijkschakeling de toekomst mogen openen voor een nieuwe gereformeerde kerk, die de rechte kenmerken van prediking, sacramentsbediening en tuchtoefening mag dragen? Een verrassende doorbraak in deze richting, waarin Afscheiding en Doleantie weer voor de aandacht van duizenden komt te staan, zal ook het jaar 1892 voor de geest roepen: het wonder van een vereniging.

Daarmee zou ook voor de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) een nieuwe tijd kunnen aanbreken. Zij geloven ware kerken van Christus te zijn, ondanks zeer vele tekortkomingen die in het oog lopen. Maar in zelfgenoegzaamheid, die anderen hen aanwrijven, willen zij hun weg niet gaan. Zij zijn zich bewust, dat het instituut van de kerk nog altijd in wording is. En ook, dat het gebod om niet statisch zich op te stellen, maar dynamisch achter Christus aan te gaan huidige kerkgrenzen kunnen veranderen. Zij stellen waarlijk niet, dat de anderen zich bij hen moeten voegen, punt - uit, maar zij blijven op grond van hun belijdenis èn die van de anderen oproepen tot kerkelijke eenheid. Elke reformatie elders zal ons hart verheugen en het uur van de vereniging nabij brengen. Zouden wij deze vereniging niet willen, dan zouden wij — om met Schilder te spreken, zelve ophouden de wettige kerk te zijn. Nu staan we in een zeer geïsoleerde positie, niet zelf gewild maar noodgedwongen, met name omdat wij de kerkelijke kwestie willen blijven stellen zoals Afgescheidenen en Dolerenden het naar Gods gebod hebben gedaan. Dat vervreemdt ons — helaas! — ook van het grootste deel van hen die zich thans tot de gereformeerde gezindte rekenen. Men ziet ons niet of nauwelijks op interkerkelijke conferenties. Deze afzij­digheid spruit niet voort uit een negativistische instelling, maar juist uit de positieve begeerte om elkaar daar te ontmoeten waar Christus ons wil hebben: samen etend en drinkend van brood en wijn. Waar déze begeerte direct de drijfveer voor het organiseren van contacten gaat worden, zullen wij op het appèl zijn.

4. Wij behoeven niet lang meer uit te weiden over de vraag of er in het geheel van de Gereformeerde Gezindte een legitieme pluriformiteit erkend kan worden, zowel als het gaat om een verschil in visie op bepaalde punten van ons gemeenschappelijk belijden, alsook wanneer het gaat om het kerkelijk standpunt. Verschil in visie op bepaalde punten van onze confessie is er altijd geweest, ook binnen de Gereformeerde Kerken in hun beste jaren. Men dacht niet gelijk over het verbond, over de doop, over de kerk, over de verhouding van kerk en staat, en over nog vele andere zaken. Maar de pluriformiteit was een pluriformiteit binnen de kerk. Wanneer daarom met pluriformiteit inzake het in te nemen 'kerkelijk standpunt' wordt bedoeld, dat de een zich legitiem blijvend kan opstellen binnen een gemeenschap waarin waar en vals gelijke rechten hebben en van beide stromingen modaliteiten gemaakt worden, terwijl de ander op de plicht van afscheiding wijst en dienovereenkomstig ook handelt, dan wijzen wij een dergelijke pluriformiteit af. Want zij brengt ons onder de narcose van het relativisme en zij brengt ons niet in de klare atmosfeer van Gods gebod.

De Gereformeerde Gezindte zal als organisatie een doel moeten hebben dat gericht is op kerkherstel. Anders komt zij boven het niveau van conferenties met vele goede woorden, maar zonder werkelijke kracht in een kritiek uur van de Nederlandse kerkgeschiedenis niet uit. De gerichtheid op kerkherstel zal veel struikelblokken op haar weg vinden: Er is verschil 'in visie op bepaalde punten van ons gemeenschappelijk belijden'. Wij citeren nog een keer Schilder, toen hij in 1940 over een samengaan van de Gereformeerde Kerken met de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Bond o.m. het volgende schreef: 'Als deze goddelijke eis (om tot kerkelijke eenheid te komen, J. D.) zo zwaar niet woog, zou ik persoonlijk zeggen: laat maar rusten, dat contact. Want, wat de Chr. Geref. Kerk (met de sterke meningsverschillen, die daar zijn) en de 'Geref. Gemeenten' betreft, ieder, ginds zowel als hier, zal zich overtuigd houden, dat, indien in 1940 het tot kerkelijk saamleven zou komen, we minstens tot 1960 groot verdriet zouden hebben, vanwege de zwarigheid van het saamleven bij zó grote verschillen. Verdriet, zoals we ook heel scherp gesmaakt en geproefd hebben na 1892, en het soms nóg ondervinden ... Maar dat verdriet moet men voor de goede zaak over hebben: er is een groot loon verbonden aan de gehoorzaamheid; ook dat loon hebben we na '92 ontvangen, en bij alle moeiten in het kerkelijk leven en ook vandaag ontvangen en zien we het nog, — als we geloven' (De Kerk, dl. II, 439, Goes 1962).

Wie van de waarneming uitgaat, geeft de Gereformeerde Gezindte in haar huidige vorm en (weinige) activiteiten de zegen; wie in het geloof ook naar het schijnbaar onmogelijke jaagt, zal vurig hopen, dat een kerkelijke samenbundeling binnen deze Gereformeerde Gezindte nog eens een krachtcentrale in ons volksleven mag worden.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1972

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Het statische 'nog’ of kerkherstel?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1972

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's