Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. C. Rijnsdorp, Wij zijn de vaders, 164 blz., ƒ 12, 50, Kok, Kampen, 1972.

In 1970 verscheen van Nigel Calder zijn boek Technopolis, maatschappelijke controle op de toepassing van de wetenschap. In dit enkele honderden bladzijden tellende boek wordt met geen woord over de kerk gerept. Sociologie en psychologie vinden nog wel genade in zijn ogen. De kerk, of algemener gesteld, het christendom worden niet opgemerkt. Voor het laboratorium bestaat de kerk blijkbaar niet meer. En in het futurologisch proces is voor de kerk geen taak weggelegd. Deze kloof tussen de moderne exacte wetenschappen en het christelijk geloof is een van de symptomen voor de crisis waarin kerk en christendom verkeren. Dr. Rijnsdorp, bij wie ik dit alles las, noemt het boek van Calder als een van de verschijnselen die onze tijd bepalen. Het hier te bespreken boek van Rijnsdorp vormt het derde deel van een beknopte trilogie over de kerk, haar geschiedenis en haar toekomst. Wij, mannen en vrouwen van vandaag zijn verantwoordelijk voor de kerk van morgen. Dat is de these die dr. Rijnsdorp in de 29 korte hoofdstukjes ontvouwt. Het boek is geschreven, zoals we dat van Rijnsdorp gewend zijn. De auteur noemt het zelf een soort journaal (blz. 132). Het groeit van hoofdstuk tot hoofdstuk. Een vaste orde zit er niet in, wel een doorlopende gedachtengang. Rijnsdorp is een briljant stilist, die bovendien een formidabele kennis bezit van cultuurhistorie, kerkgeschiedenis en theologie. Het is boeiend om de kerkelijke problematiek te bezien door de bril van een cultuurhistoricus. De auteur wil zijn onderwerp: de kerk niet behandelen vanuit een geïsoleerde positie, maar plaatsen in de context van de culturele crisis waarin onze wereld verkeert. De auteur verzet zich tegen verheerlijking van het verleden, tegen traditionalisme, en pleit voor een waarachtige vernieuwing door de Heilige Geest. De kritiek op het verleden is door hem niet goedkoop bedoeld. Rijnsdorp erkent telkens weer de betekenis van het oude, voor hemzelf en voor de kerk. Niettemin een pleidooi voor heroriëntatie. Waarbij de vraag gesteld kan worden of de auteur de reforma­torische traditie recht doet, als hij deze verwijt op blz. 32 dat ze de constantijnse zonde niet heeft doorzien. Is dat met Calvijns Institutie in de hand vol te houden?

De auteur staat zeer kritisch tegenover het kerkinstituut. God is bezig ons dat af te nemen. Wij moeten geen kerk hebben, maar kerk zijn. We moeten met elkaar omgaan in Geest en waarheid. Christus is de grote Simson, die de touwen waarmee de officiële kerken Hem gebonden hebben verbreekt. We zullen dit geluid van Rijnsdorp niet gemakkelijk naast ons neer mogen leggen. De kerkgeschiedenis laat inderdaad zien dat kerkelijke instituten meermalen het Woord in boeien zochten te slaan.

Toch heeft het bewogen pleidooi van de auteur om een nieuwe spiritualiteit mij niet bevredigd. Ik meen dat Rijnsdorp Geest en instituut teveel tegenover elkaar stelt. Dat het instituut zwaar onder kritiek staat, is waar. Moeten we dat toejuichen als een overwinning van de Geest? Of zou zich hier ook niet de invloed verraden van het geseculariseerde denken? Is. de ambtelijke dienst van Woord en Sacrament niet het wezenlijke van het instituut kerk. Juist de Reformatie heeft in deze concentratie op het wezenlijke gemeend het werk van de Heilige Geest te honoreren (vgl. zondag 25 , Heid. Cat.). Zeker, wij kunnen de Geest bedroeven; we hebben eveneens te rekenen met de aangrijpende mogelijkheid dat de Heere zijn tempel verlaat en dat de kandelaar wordt weggenomen, maar dat we een dergelijk gericht mogen begroeten als de dageraad van een nieuwe vrijheid, omdat we de noodmaatregelen van instituut en ambt toch wel kunnen missen, kan ik uit de Schrift niet aflezen. Daarvoor zijn de waarschuwingen in Openb. 2 en 3 b.v. te zeer geladen met de laatste-eschatologische ernst. En bovendien: onderwaardering van ambt en instituut, die immers instrumenten zijn van de Geest, kan ook een bedroeven van de Geest Gods zijn.

Ik moet daarom eerlijk bekennen dat ik met het knap geschreven boekje van Rijnsdorp niet goed raad weet. Enerzijds spreekt de eerlijke profetische verontrusting me aan. Anderzijds heb ik het gevoel, dat de auteur teveel knopen doorhakt en te gemakkelijk Geest en instituut tegenover elkaar stelt. En de cultuurhistoricus dr. Rijnsdorp zal het toch genoegzaam bekend zijn, hoe het spiritualisme evenzeer als het traditionalisme een gevaar vornit voor kerk en christenheid en het zicht op de taak van de kerk in de wereld verspert.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's