Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De evangelisatorische roeping van de gemeente  2

Bekijk het origineel

De evangelisatorische roeping van de gemeente 2

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een door God gegeven opdracht  om het evangelie te verkondigen

De vraag waarom het hier gaat is aan wie Christus opdroeg om het evangelie te verkondigen vóórdat Hij opvoer naar de hemel.

Wij hoeven voor het antwoord op deze vraag niet verder te gaan dan het Mattheusevangelie waar we vinden dat de opdracht om het evangelie te verkondigen door Christus aan de kerk gegeven is. 'En Jezus bij hen komende sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, hen dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, lerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En zie. Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.' (Mattheus 28 : 18 —einde).

Het is duidelijk dat de woorden 'Gaat dan henen' hier betekenen dat de kerk is gezonden door Christus om het evangelie te prediken. Het waren de apostelen die deze opdracht kregen, maar zij moeten als het begin van de kerk gezien worden.

Het is een opdracht voor de Kerk, die overigens nog onvervuld is. Het evangelie moet aan 'al de volkeren' gepredikt worden. Of zoals het Marcusevangelie het zegt: Gaat henen in de gehele wereld, predikt het evangelie aan alle creaturen'. (Marcus 16 : 15). Het was ongetwijfeld een onvervulde opdracht in de tijd van de apostelen, maar ook in onze tijd zijn er nog miljoenen die het evangelie nooit gehoord hebben. Het is ook nu nog een onvervulde opdracht voor de Kerk van vandaag, maar dat niet alleen, het is ook een voortdurende opdracht aan de kerk. Christus zegt immers dat het zou duren 'tot het einde der wereld' en 'tot het einde der tijden.'

In het Nieuwe Testament kunnen we vinden dat God aan de nieuw-testamentische kerk evangelisten gaf om haar toe te rusten voor de vervulling van haar opdracht. Er zijn slechts drie plaatsen in het Nieuwe Testament waar over het ambt van de evangelist gesproken wordt. De eerste is in Efeze 4:11, waar we lezen dat Christus evangelisten gaf aan de nieuw-testamentische kerk. 'Hij gaf sommigen tot evangelisten.'

Wanneer we zoeken te verstaan hoe deze evangelisten hun taak vervulden moeten we letten op de twee andere plaatsen in het Nieuwe Testament. In Handelingen 21 : 9 lezen we van 'Filippus, de evangelist'. Het is van belang in het kort na te gaan hoe hij zijn ambt vervulde om een beeld te verkrijgen hoe dit ambt in het Nieuwe Testament wordt gezien. Daarover lezen we in Handelingen 8. De volgende punten trekken daarbij de aandacht:

a) Hij predikte Christus. 'En Filippus kwam af in de stad van Samaria, en predikte hun Christus' (vers 5);

b) Hij was een man die vruchten van zijn werk mocht zien. 'En de scharen hielden zich eendrachtig aan hetgeen door Filippus werd gezegd' (vers 6);

c) Hij was een evangelist die zijn instructies van God kreeg (vers 26—29). Wij komen hierop later nog uitvoeriger terug.

d) Hij was een consciëntieuze evangelist. 'En hij liep er snel heen' (vers 30);

e) Hij kan beschouwd worden als een 'massa-evangelist' en als een 'persoonlijke evangelist'. Een vergelijking tussen Zijn werk in Samaria en tussen Jeruzalem en Gaza leidt tot deze conclusie (vergelijk de verzen 6 en 27). Filippus werd na het spreken tot de schare (vers 6) uitgestuurd naar Gaza om te spreken tot één persoon (vers 27). We zien hier overeenstemming met wat Christus deed, ook Hij sprak tot de velen maar ook tot de enkeling, b.v. Nicodemus en de Samaritaanse vrouw. Hetzelfde zien we van Petrus, die tot de duizenden spreekt (Handelingen 2) en tot Cornelius, de hoofdman (Handelingen 10). f) Hij was een rondtrekkende evangelist. 'Hij verkondigde het Evangelie in alle steden, totdat hij te Ceasarea kwam' (vers 40).

De derde plaats waar gesproken wordt over een evangelist is in 2 Timotheus 4:5. Doe het werk van een evangelist, maak dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij'. Wij hebben hier een apostolische vermaning om het werk van een evangelist te doen.

a) Het evangelie te prediken voor het aangezicht Gods. 'Ik betuig dan voor God en de Heere Jezus Christus' (vers 1);

b) Het evangelie te prediken in het licht van de oordeelsdag. 'Die de levenden en de doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn koninkrijk' (vers 1);

c) Het evangelie altijd en altoos te prediken. 'Predik het woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk' (vers 2). Geen enkele tijd is ongeschikt om het evangelie te verkondigen;

d) Een oordelende boodschap moet worden gepredikt. 'Wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid' (vers 2);

e) Een leerstellige boodschap zal moeten Moorden gepredikt. 'En leer' (vers 2) en 'Zij de gezonde leer niet zullen verdragen' (vers 3);

f) De evangelist moest het werk van de apostel Paulus voortzetten. 'De tijd mijner ontbinding is aanstaande' (vers 6);

Vergelijk hiermede: betrouw dat aan getrouwe mensen, welke bekwaam zullen zijn om ook anderen te leren' (2 Timotheus 2:2).

Een door God gegeven evangelie

De nieuw-testamentische kerk is zich bewust dat haar het evangelie is toebetrouwd. Daarom kon Paulus aan de gemeente te Thessalonica schrijven: dat ons het Evangelie zou toebetrouwd worden' (1 Thessalónicenzen 2:4). Zij beschouwden het als een groot voorrecht dat God hun Zijn evangelie 'in bewaring' had gegeven, als een kostbaar geschenk. Wij moeten ons realiseren dat wij als christenen, als gemeente, als kerk ter verantwoording geroepen zullen worden voor wat we met het evangelie, dat ons is toebetrouwd, hebben gedaan. Dit moet ons niet alleen aansporen om een actief getuige van dit evangelie te zijn als nooit tevoren, maar ook om te 'spreken, niet als mensen behagende, maar Gode, die onze harten beproeft' (1 Thessalónicenzen 2:4).

Nogmaals, toen Paulus aan Timotheus schreef, zag hij de kerk als de bewaarster van Gods evangelie. Hij beschreef haar als: het huis Gods, hetwelk is de gemeente van de levende God, een pilaar en vastigheid der waarheid' (1 Timotheus 3 : 15). De nieuw-testamentische kerk is in de eerste plaats gegrondvest als een pilaar met het primaire doel om de waarheid van Gods evangelie te dragen en in de tweede plaats als de grond of fundering waarop het evangelie rust en is gebouwd. We zouden ons kunnen afvragen, of een plaatselijke kerk die het evangelie niet meer verkondigt en verspreidt, niet heeft opgehouden kerk te zijn. Zo'n kerk is te vergelijken met een pilaar die niets meer steunt of een fundering waarop niets gebouwd is.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

De evangelisatorische roeping van de gemeente  2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's