Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kinderen aan het Avondmaal? 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen aan het Avondmaal? 1

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo luidt de titel van een door ds. B. J. Aalbers bij Kok uitgegeven boekje, dat enkele maanden geleden in een boekbespreking door mij werd geannonceerd, met de belofte, dat ik er later op terug zou komen. Dat moge ik dan nu doen, omdat het een zaak betreft, die op de Classicale Vergaderingen en op de zomervergadering van onze Synode opnieuw bijzondere aandacht vraagt.

Het boekje van ds. Aalbers begint dan ook met te spreken over de actualiteit van de vraag, al citeert hij ook de mening van ds. Groenenberg, die niet zo overtuigd is dat de vraag naar het H. Avondmaal bij veel kinderen inderdaad lééft. Door zijn werk als visitator is ds. Groenenberg een goed geïnformeerd waarnemer van wat er op het brede grondvlak van de kerk gevonden wordt, en het lijkt mij goed deze waarneming zwaar te laten wegen.

Het kan, zoals ds. A. stelt, inderdaad voorkomen, dat tijdens vakanties op campings b.v. de vraag opkomt bij jongens en meisjes van protestantsen huize, waarom rooms-katholieke jongens en meisjes, die daar ook zijn, wel vroeg ter communie gaan en zijzelf niet. Maar deze informatieve vraag is iets anders dan een acute, dringende begeerte mede te mogen aanzitten aan het H. Avondmaal. We moeten ook niet te veel onder de indruk komen van allerlei door ds. A. ook genoemde gespreksgroepen, die vaak met weinig diepgaande kennis en bezinning nogal wilde en hoge eisen stellen.

In 1962 heeft de Synode een rapport aangenomen 'Open en Oecumenisch Avondmaal'. Daarin is de vraag naar de kindercommunie wel even aangeraakt en gezegd: 'dat van de jonge kinderen mag worden verwacht, dat zij zodanig in het christelijk geloof onderwezen zijn, dat zij het op hun eigen wijze kunnen belijden en het lichaam des Heeren kunnen onderscheiden'. Die uitdrukking 'op hun eigen wijze' is een sedertdien veel gebruikte uitdrukking geworden, die echter wel om nadere doordenking en omschrijving vraagt. Hoe is dat bij die jongens en meisjes, die 'zodanig in het christelijk geloof onderwezen zijn, dat zij... het lichaam des Heeren kunnen onderscheiden' en op deze wijr ze hun geloof belijden? Zijn zij tegen die tijd nog wel kinderen en is het wel juist om als men denkt aan 12—18-jarigen nog te spreken van kinderen, die aan het Avondmaal deelnemen? Bij kinderen zijn we geneigd te denken aan een jongere leeftijd, met veel naïveteit en openhartigheid. Ik denk aan de boeken van mej. dr. Klink met de talloze uitlatingen van kin­deren. Maar de leeftijd van 12—18 jaar is veel moeilijker. De puberteitsjaren vallen erin. Alles is in beweging. Er zijn stroom- versnellingen. De jongens en meisjes hebben het in die jaren moeilijk en geven niet graag inzage in wat er in hun binnenste omgaat. Zij gaan vaak vechten om een eigen identiteit. Ze stellen zich kritisch op ten aanzien van wat in de kinderleeftijd vanzelfsprekend voor hen was. Het geloof komt in een overgangsfase van een kinderlijk, wat onpersoonlijk getint geloof naar een persoonlijke, eerlijke, beproefde overtuiging. In die periode zullen deze jongens en meisjes zich vaak niet vromer willen voordoen dan ze zijn. Een jongen van 15 jaar zal dan juist vaak niet bereid zijn Avondmaal te vieren, terwijl b.v. zijn zusje van 10 jaar wel graag, zou willen deelnemen.

Wanneer ds. Aalbers wijst op groepen jongeren, die onder elkaar agapé (liefdemaaltijd) houden en dan zeggen: zo zouden we ook graag Avondmaal vieren, meen ik dat de kerk haar gedrag toch niet teveel daardoor moet laten bepalen. Het geloof is geen vrucht van de liefde, maar de liefde is een vrucht van het geloof in de liefde Gods in Christus Jezus. Hier dreigen ernstige misverstanden.

Het tweede hoofdstuk van Aalbers' boekje geeft een kort overzicht over de geschiedenis. Er is inderdaad een zeer oude kerkelijke praktijk, waarbij zelfs aan zuigelingen een druppel wijn wordt toegediend, een praktijk, die nog voortleeft in de Oesters-Orthodoxe Kerk en waarbij men zelfs zich op Augustinus kan beroepen, die verwijst naar Joh. 6 : 53: tenzij dat gij het vlees van de Zoon des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven'. Ik denk, dat wel niemand onder ons deze tekst als bewijsplaats voor de zuigelingencommunie zal willen accepteren. Hieruit blijkt, dat Augustinus niet alleen maar de verre voorvader van de Reformatie is door zijn genadeleer, maar ook de man, die geneigd was kerk en sacrament te overschatten.

In de loop van de Middeleeuwen, speciaal sedert het 4de Lateraans Concilie (1215) komt toch het begrip 'jaren des onderscheids' naar voren. Dat klinkt nog na in ons oude Doopformulier met de bekende uitdrukking uit de derde vraag: 'als zij tot hun verstand zullen gekomen zijn'. Nog in 1920 heeft paus Pius X zich daarmee beziggehouden en de leeftijd van ± 7 jaar aangehouden met de eis, dat de noodzakelijkste geloofswaarheden gekend moesten worden en dat het kind eucharistisch brood van gewoon brood moest kunnen onderscheiden.

Maar — is onderscheiden van eucharistisch brood hetzelfde als het onderscheiden van het lichaam des Heeren? En is kennen van bepaalde geloofswaarheden hetzelfde als geloofsoefening, die betrekking heeft op datgene, wat de Heere Jezus Christus aan het kruis volbracht? Hier liggen de punten, waarop de Reformatie zoveel gewicht heeft gelegd. Daarom heeft de Reformatie de, catechese zo belangrijk geacht. En daarom heeft zij haar formulieren voor de bediening van het H. Avondmaal ingericht, zoals zij voor ons liggen. Daarom heeft Calvijn de vraag gesteld: Welke gedachtenis, vraag ik u, zullen wij van de kinderen eisen van die zaak waarvan zij nooit besef gehad hebben? Welke prediking van het kruis van Christus, waarvan ze de kracht en de weldaad nog niet met hun verstand begrijpen? (Institutie IV, 16, 30). Calvijn moge dan gedacht hebben aan de leeftijd van ± 10 jaar, een Zwitserse Catechismus van 1527 noemt 15 jaar. Daarbij verklaart ds. Aalbers m.i. de vraag te snel voor 'minder interessant', wat Calvijn met die 10 jaar bedoelde nl. of voor hem dan al de toelating plaatsvond, of dat dan de catechese inzette, die moest toeleiden tot het Avondmaal, zoals prof. Plomp in zijn dissertatie 'de kerkelijke tucht bij Calvijn' meent. Calvijn is er zelfs op aangevallen, dat hij de jonge kinderen van het Avondmaal weerde. Hij zet zijn standpunt uitvoerig uiteen in zijn Institutie. Verder dringt hij overal aan op een deugdelijke catechese. In het Hervormd Weekblad van 6 januari citeert dr. Haitsma een groot aantal vragen uit een reeks van 21 vragen, die voorkomen in een druk uit 1553 van Calvijns Catechismus. Deze Catechismus dateert uit 1545 en bestaat uit 55 grote Zondagen. Dr. J. J. Buskes heeft deze indertijd bij Bosch en Keunihg uitgegeven en hij haalt daarbij een brief van Calvijn aan uit 1548 aan de hertog van Sommerset, waarin hij schrijft: 'geloof mij, mijnheer, de kerk van God kan niet staande blijven zonder catechismus. Wanneer gij een gebouw gaat optrekken, dat van langen duur zal zijn en niet dadelijk in verval raakt, zo zorg er voor, dat de kinderen onderwezen worden aan de hand van een goede catechismus, die hun in het kort leert, wat het ware christendom betekent'.

Ik meen, dat Calvijn als hij van kinderen spreekt, aanzienlijk meer van hen verwachtte dan wat wij in deze tijd in onze doorsnee-catechese hen meegeven en ik vrees, dat Calvijn daarvoor weinig waardering zou hebben, vooral wanneer de toelating tot het H. Avondmaal daarmede zou samenhangen.

Ds. Aalbers meent, dat het de Straatsburger Reformator Martin Bucer is geweest, die aan de belijdenis een meer persoonlijk karakter gegeven heeft. Dat heeft volgens hem de vorm van het belijdenis-afleggen in onze kerk nogal sterk beïnvloed. Daarbij speurt hij piëtistische invloeden zelfs op de Synode van 1871. Aan die subjectivering is wel te wijten, dat de leeftijdsgrens is opgeschoven naar de leeftijd van 18 jaar en ouder, zo meent hij.

Nu zijn er m.i. twee gevaren. Het eerste is, dat de aandacht voor de persoonlijke gesteldheid met haar wisselende gevoelens en bevindingen zó in het middelpunt komt te staan, dat de belijdenis meer een uitspraak betreffende eigen gelovigheid dan een belijden van Christus wordt. Het andere is, dat de levensgrote ernst van de persoonlijke toeëigening van het heil verwaarloosd wordt. Ik dacht, dat wij hier naar beide zijden waakzaam moesten zijn.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Kinderen aan het Avondmaal? 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 januari 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's