Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kinderen aan het Avondmaal? 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen aan het Avondmaal? 2

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een zeer aantrekkelijke kant van het boekje van ds. Aalbers is, dat het voor-en tegenstanders van de kindercommunie aan het woord laat. Daarbij zullen we, ook als we zelf van oordeel zijn, dat de kinderen voor de rechte Avondmaalsviering in de regel nog niet rijp zijn, alle argumenten, die tegen de kindercommunie worden ingebracht, niet te haastig mogen overnemen. En evenzeer zullen we de aantrekkelijke elementen in de argumenten vóór de kindercommunie niet mogen loochenen.

Verder zullen we moeten nagaan of de auteur volledig genoeg is geweest en in de discussie geen wezenlijke punten overgeslagen heeft. Ook zullen we moeten waken tegen de neiging eigen opvattingen in de Schriftgegevens in te willen leggen. De vrijgemaakt geref. predikant ds. Smouter stelt b.v.: de Avondmaalsviering had in de oude kerk 's avonds plaats. De kleintjes lagen dan al op bed. De grotere kinderen gingen mede en aten mede. De maaltijd was immers tegelijk de gewone, gemeenschappelij ke voedingsmaaltij d waaraan het sacrament dan verbonden werd. Hier wordt te veel gegeneraliseerd en meer beweerd dan bewezen.

Eén van de tegenstanders van de toelating van kinderen is dr. H. M. Bolkestein, die naar aanleiding van Hand. 2:42, 20 : 7 en 1 Cor. 11 vaststelt dat het Avondmaal altijd gevierd werd in de kring van de gemeente; en dat het deelnemen aan .het Avondmaal altijd een belijdende daad was; iets wat ook door dr. H. Bavinck in zijn Dogmatiek wordt betoogd.

Dr. Bolkestein houdt de leeftijd van 18 jaar aan, al zit er enige armslag in de woorden 'gewoonlijk' en 'omstreeks'.

Prof. Lekkerkerker wijst erop, dat het behoren tot de nieuwtestamentische gemeente niet beslist wordt door geboorte, maar door persoonlijke geloofsbeslissing. Het lichaam des Heeren onderscheiden betekent voor hem: de betekenis van het Avondmaal verstaan.

Een merkwaardige tegenstem is die van dr. J. M. van Minnen: 'Kinderverlokkers in een konsumptieve maatschappij'.

Eigenlijk keert zich zijn artikel in de eerste plaats tegen de handhaving van het geboortelidmaatschap, die berust op de overtuiging, dat de barmhartigheid van de Opperherder zich uitstrekt , tot in het duizendste geslacht. Hij accentueert heel sterk, dat in het genadeverbond twee delen (twee partijen) begrepen zijn. In verband daarmee onderstreept hij de beslissing, waartoe God de mens wil brengen met erfcenning van diens vrijheid en mondigheid. Hij meent hier te mogen refereren aan het bekende gezegde, dat 'genade geen erfgoed is'. Hij merkt op dat voor vele geboorteleden dit zg. lidmaatschap een belachelijke en waardeloze zaak is. Hij meent er zelfs iets van het oer-roomse 'ex opere operato' (iets dat automatisch werkt) in te bespeuren. En wat de deelneming van de kinderen aan het Avondmaal betreft zegt hij: 'men wil van hun onnozelheid gebruik maken om ze Avondmaal te laten vieren'. Hij ziet hier een symptoom van de geest van onze tijd, die van alles wil consurneren, overal van wil genieten, zonder daarbij behoorlijke verantwoordelijkheid en verplichting te willen aanvaarden.

Dit 'zo maar' Avondmaal vieren, doet hem zelfs denken aan de brandspuit-doop, die, naar men zegt, bepaalde missionarissen wel hebben toegepast, om zonder bewuste toetreding tot de gemeente, grote getallen te kunnen opgeven. Zijn conclusie is: tussen de leeftijd van 12 en 18 jaar geen Doop, belijdenis of Avondmaal. Liefst zou hij de grens bij 21 jaar stellen.

Hoezeer ik bepaalde bezwaren van dr. Van Minnen kan gevoelen, toch geloof ik, dat hij hier bezig is te veel te bewijzen en dat hij daardoor zijn eigen argumentatie verzwakt. Onze Vaderen zijn altijd van de gedachte uitgegaan, dat de kinderdoop het verbond niet tot stand brengt, maar bekrachtigt (vgl. de woorden: in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behoren gedoopt te wezen'). Dat gaat buiten ons om. Maar God schenkt ons nu eenmaal zoveel belangrijke dingen, zonder dat wij er iets over te beslissen hebben. Geboorteland, gezin en milieu, gaven van lichaam en geest krijg je mee, al zal de Gever ons rekenschap vragen wat we met Zijn gaven en talenten gedaan hebben.

De mondigheid van de mens komt nooit in mindering op de souvereiniteit van die God, Die Zich het recht voorbehoud om Zijn verbond op te richten met de gelovigen en hun zaad.

Ik meen, dat dr. Van Minnen hier te weinig als uitgangspunt heeft genomen de belangrijke objectieve grond van de vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die God als een licht over de gemeente van Oud en Nieuw Verbond wil laten schijnen. Hoe ver de draagwijdte van dat verbond reikt blijkt wel uit de talloze perioden van ontrouw in Israels geschiedenis (vgl." b.v. Ezechiël 16 : 21: at gij Mijn kinderen geslacht hebt...) waartegenover toch Gods trouw blijft bestaan. Maar het is waar, dat zoals wij verantwoordelijk zijn voor alle gaven en weldaden, die we meekregen. God ons ook rekenschap vraagt van wat wij met dat verbond dededn, zoveel te meer nu dat verbond een genadeverbond is. Er zijn inderdaad in elk verbond twee partijen. Die andere partij zal inderdaad dat verbond Gods in volle ernst hebben te nemen om het in te willigen en opdat dat verbond in ons leven zal functioneren en opdat God de weldaden des verbonds aan ons zal kwijt kunnen. Daarvoor is inderdaad en weloverwogen beslissing noodzakelijk. We leren telkens, dat de Heere Jezus al te haastig gevormde voornemens om Hem te volgen, afremt. De brede algemeenheid van het verbond sluit de persoonlijke aanvaarding van dat verbond niet uit. Evenmin als het omgekeerde geval is.

Als tegenstander van de kindercommunie geeft ds. Aalbers ook aan prof. Van Ruler het woord. In diens bekende boek: Waar-

om zouden we naar de kerk gaan? schrijft prof. V. R. over de vraag, die ons hier bezighoudt, in een hoofdstuk, waarin hij als één van de doeleinden van de kerkgang noemt: het openbaar belijden van het geloof.

Dat belijden geschiedt juist op een bijzondere wijze door deel te nemen aan het H. Avondmaal. Men moet volgens prof. V. R. bij het Avondmaal niet te veel spreken over de sterking van het zwakke geloof. Integendeel bij het Avondmaal is het geloof op het toppunt van zijn kracht. Daar is de christen juist mondig. Evenals dr. Van Minnen legt prof. v. R. nadruk op de actieve rol, die de christen, als behorende tot de tweede partij in het verbond, speelt.

Ook hier heb ik wel enige bedenking. Niet alsof het Avondmaal niet de hele mens zou vragen en een rechte Avondmaalsviering niet een hoogtepunt in het geloofsleven zou kunnen betekenen. Maar hier moet toch meer plaats ingeruimd worden voor de mens, die komt met de uitroep: ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp!

Wel ben ik het met prof. v. R. eens, dat men tegenwoordig expres het Avondmaal schijnt te willen 'verkinderlijken', terwijl men tegen de beslistheid van de belijdenis opziet. Dat past niet bij de gepretendeerde en hoog gewaardeerde mondigheid.

De al eerder genoemde ds. Groenenberg ziet ook sterk de eenheid van belijdenis en Avondmaal. Het aangaan aan het H. Avondmaal is voor hem juist de meest existentiële vorm van openbare geloofsbelijdenis, waarop de catechese voorbereidt, met haar toeleiding tot een persoonlijke beslissing.

Tot degenen, die eveneens de nadruk leggen op het belijdend karakter van het H. Avondmaal en die de volgorde Doop, belijdenis en Avondmaal wlilen handhaven, behoort ook de Kampense hoogleraar prof. C. van der Woude, die ook uit de vragen van de kinderen bij de Paasmaaltijd in Exodus 12 de noodzaak leest van een welbewuste persoonlijke overtuiging, maar die overigens aanvaardt, dat tijd, plaats, volk, ras en persoonlijke structuur een verschillende leeftijdsbepaling kunnen veroorzaken.

Op blz. 41 wijst ds. Aalbers op de bezwaren, die geopperd worden tegen toelating van kinderen in verband met de vermaningen tot zelfbeproeving en tot onderscheiding van het lichaam des Heeren in 1 Cor. 11. Ds. A. Meent, dat dit hoofdstuk voorzichtig gehanteerd moet worden; dat verkeerde toepassing ervan leidt tot een Avondmaalsschuwheid en dat de zelfbeproeving in 1 Cor. 11 alleen betrekking heeft op de verhouding tot de mede-gemeenteleden.

Persoonlijk meen ik dat de zelfbeproeving méér moet omvatten, omdat het gebrek aan de buitenkant een oorzaak heeft aan de binnenkant en uit de verkeerde wortel meer verkeerde vruchten voortkomen, zelfs al treden die niet naar buiten.

Maar hij heeft gelijk, wanneer hij waarschuwt tegen de eindeloze aandacht voor eigen binnenste. De Israëlieten in de woestijn genazen niet door het al maar blijven zien op hun eigen wonden, maar door op te zien tot datgene, wat van de grote Heelmeester getuigde.

Tenslotte vermeldt ds. A. nog prof. Hartelt uit Kampen, die wel vreest voor de te zeer persoonlijke elementen, die op rekening geschoven worden van Bucer, de Nadere Reformatie en het Piëtisme, maar die toch acht, dat men wel moet weten, wat men doet, als men Avondmaal gaat vieren en dat men ook de gevolgen moet kunnen overzien. De keus gaat dan om de periode vóór of die na de puberteit. Hij heeft indertijd gekozen voor de latere periode, maar is daar later op terug gekomen door meer te gaan denken vanuit het behoren tot de gemeente en vanuit de christelijke gemeenschap.

Ik moge voor ditmaal eindigen met te verwijzen naar hetgeen ik indertijd in dit blad schreef (3 december '70): Ondanks het feit, dat wij in de ruimte van Gods genadeverbond geplaatst zijn, brengen wij niet een hart mede, dat vanzelf geneigd zou zijn de Vaderlijke goedheid en barmhartigheid Gods, die Hij ons inderdaad bewezen heeft, te 'bekennen' en Hem aan te hangen met waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde. De dingen, waar het in de Doop (en allereerst in het Woord Gods) om gaat, moeten hun wezenlijke plaats krijgen in ons hart en in ons leven. Dat maakt altijd een stuk levensgeschiedenis uit (soms met, maar vaak ook zonder schokkende gebeurtenissen in ons uitwendige leven). Hier vallen inderdaad de woorden geloof en bekering, wedergeboorte en heiliging. Maar elk hart, dat de inhoud van het Woord Gods, met zijn Wet en zijn Evangelie (juist zoals het veroordelend en nodigend tot ons komt in de H. Doop) leert verstaan^ zal gesteld worden voor de verootmoediging, waartoe Johannes de Doper vermaande en ook het doopsformulier opwekt, en zal gesteld worden voor het wonder van het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Dit alles eist m.i. een zekere volwassenheid. Calvijn wijst ondanks de jeugdige leeftijden, die hij soms noemt, op het grote onderscheid tussen Doop en Avondmaal. 'Het Avondmaal biedt Hij niet aan opdat allen gelijkelijk daar deel aan zullen hebben, maar alleen zij, die in staat zijn het lichaam en bloed des Heeren te onderscheiden, hun eigen consciëntie te onderzoeken, de daad des Heeren te verkondigen en de kracht daarvan te overwegen'. Anders wordt het Avondmaal 'vergif' in plaats van 'levendmakend voedsel', zo meent hij.

Bovenal moeten wij toezien, dat niet het Woord schuilgaat achter het sacrament. In het sacrament gaat het om de boodschap van God in Zijn Woord en Zijn prediking van zonde en genade, en om de bewuste gemeenschappelijke, maar niet minder persoonlijke beantwoording daarvan. Daarvoor is niet alleen goede catechese nodig, maar bovenal de grote Leermeester, opdat Hij ons door Woord en Geest Zijne wegen bekend make. Het evangelie is vol van zaken, die hoofd en hart raken.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Kinderen aan het Avondmaal? 2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's