Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kinderen aan het Avondmaal?     2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kinderen aan het Avondmaal? 2

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een zeer aantrekkelijke kant van het boekje van ds. Aalbers is, dat het voor- en tegenstanders van de kindercommunie aan het woord laat. Daarbij zullen we, ook als we zelf van oordeel zijn, dat de kinderen voor de rechte Avondmaalsviering in de regel nog niet rijp zijn, alle argumenten, die tegen de kindercommunie worden ingebracht, niet te haastig mogen overnemen. En evenzeer zullen we de aantrekkelijke elementen in de argumenten vóór de kindercommunie niet mogen loochenen.

Verder zullen we moeten nagaan of de auteur volledig genoeg is geweest en in de discussie geen wezenlijke punten overgeslagen heeft. Ook zullen we moeten waken tegen de neiging eigen opvattingen in de Schriftgegevens in te willen leggen. De vrijgemaakt geref. predikant ds. Smouter stelt b.v.: de Avondmaalsviering had in de oude kerk 's avonds plaats. De kleintjes lagen dan al op bed. De grotere kinderen gingen mede en aten mede. De maaltijd was immers tegelijk de gewone, gemeenschappelij ke voedingsmaaltijd waaraan het sacrament dan verbonden werd. Hier wordt te veel gegeneraliseerd en meer beweerd dan bewezen.

Eén van de tegenstanders van de toelating van kinderen is dr. H. M. Bolkestein, die naar aanleiding van Hand. 2:42, 20 : 7 en 1 Cor. 11 vaststelt dat het Avondmaal altijd gevierd werd in de kring van de gemeente; en dat het deelnemen aan het Avondmaal altijd een belijdende daad was; iets wat ook door dr. H. Bavinck in zijn Dogmatiek wordt betoogd.

Dr. Bolkestein houdt de leeftijd van 18 jaar aan, al zit er enige armslag in de woorden 'gewoonlijk' en 'omstreeks'.

Prof. Lekkerkerker wijst erop, dat het behoren tot de nieuwtestamentische gemeente niet beslist wordt door geboorte, maar door persoonlijke geloofsbeslissing. Het lichaam des Heeren onderscheiden betekent voor hem: de betekenis van het Avondmaal verstaan.

Een merkwaardige tegenstem is die van dr. J. M. van Minnen: 'Kinderverlokkers in een konsumptieve maatschappij'.

Eigenlijk keert zich zijn artikel in de eerste plaats tegen de handhaving van het geboortelidmaatschap, die berust op de overtuiging, dat de barmhartigheid van de Opperherder zich uitstrekt , tot in het duizendste geslacht. Hij accentueert heel sterk, dat in het genadeverbond twee delen (twee partijen) begrepen zijn. In verband daarmee onderstreept hij de beslissing, waartoe God de mens wil brengen met erkenning van diens vrijheid en mondigheid. Hij meent hier te mogen refereren aan het bekende gezegde, dat 'genade geen erfgoed is'. Hij merkt op dat voor vele geboorteleden dit zg. lidmaatschap een belachelijke en waardeloze zaak is. Hij meent er zelfs iets van het oer-roomse 'ex opere operato' (iets dat automatisch werkt) in te bespeuren. En wat de deelneming van de kinderen aan het Avondmaal betreft zegt hij: 'men wil van hun onnozelheid gebruik maken om ze Avondmaal te laten vieren'. Hij ziet hier een symptoom van de geest van onze tijd, die van alles wil consurneren, overal van wil genieten, zonder daarbij behoorlijke verantwoordelijkheid en verplichting te willen aanvaarden.

Dit 'zo maar' Avondmaal vieren, doet hem zelfs denken aan de brandspuit-doop, die, naar men zegt, bepaalde missionarissen wel hebben toegepast, om zonder bewuste toetreding tot de gemeente, grote getallen te kunnen opgeven. Zijn conclusie is: tussen de leeftijd van 12 en 18 jaar geen Doop, belijdenis of Avondmaal. Liefst zou hij de grens bij 21; jaar stellen.

Hoezeer ik bepaalde bezwaren van dr. Van Minnen kan gevoelen, toch geloof ik, dat hij hier bezig is te veel te bewijzen en dat hij daardoor zijn eigen argumentatie verzwakt. Onze Vaderen zijn altijd van de gedachte uitgegaan, dat de kinderdoop het verbond niet tot stand brengt, maar bekrachtigt (vgl. de woorden: in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behoren gedoopt te wezen'). Dat gaat buiten ons om. Maar God schenkt ons nu eenmaal zoveel belangrijke dingen, zonder dat wij er iets over te beslissen hebben. Geboorteland, gezin en milieu, gaven van lichaam en geest krijg je mee, al zal de Gever ons rekenschap vragen wat we met Zijn gaven en talenten gedaan hebben.

De mondigheid van de mens komt nooit in mindering op de souvereiniteit van die God, Die Zich het recht voorbehoud om Zijn verbond op te richten met de gelovigen en hun zaad.

Ik meen, dat dr. Van Minnen hier te weinig als uitgangspunt heeft genomen de belangrijke objectieve grond van de vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die God als een licht over de gemeente van Oud en Nieuw Verbond wil laten schijnen. Hoe ver de draagwijdte van dat verbond reikt blijkt wel uit de talloze perioden van ontrouw in Israels geschiedenis (vgl. b.v. Ezechiël 16 : 21: Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt...) waartegenover toch Gods trouw blijft bestaan. Maar het is waar, dat zoals wij verantwoordelijk zijn voor alle gaven en weldaden, die we meekregen. God ons ook rekenschap vraagt van wat wij met dat verbond dededn, zoveel te meer nu dat verbond een genadeverbond is. Er zijn inderdaad in elk verbond twee partijen. Die andere partij zal inderdaad dat verbond Gods in volle ernst hebben te nemen om het in te willigen en opdat dat verbond in ons leven zal functioneren en opdat God de weldaden des verbonds aan ons zal kwijt kunnen. Daarvoor is inderdaad en weloverwogen beslissing noodzakelijk. We leren telkens, dat de Heere Jezus al te haastig gevormde voornemens om Hem te volgen, afremt. De brede algemeenheid van het verbond sluit de persoonlijke aanvaarding van dat verbond niet uit. Evenmin als het omgekeerde geval is.

Als tegenstander van de kindercommunie geeft ds. Aalbers ook aan prof. Vain Ruler het woord. In diens bekende boek: Waarvan veiligheid en bescherming bood des Heeren volk te zijn. Zij begrepen dus van de goddelijke verkiezing weinig of niets: deze maakt ons nederig — het heil komt niet voort uit ons, maar uit God. Dat wij behouden worden is niet een gevolg van onze verdiensten, maar van Gods welbehagen.

Verbond en sacrament

Het wonder van Gods goedheid in het verbond waarin Hij Zichzelf bindt, is onuitsprekelijk groot. Het is ongelooflijk voor een zondaar. Daarom voegde de Heere twee zichtbare tekenen aan het verbond toe, opdat de verwonderde mens niet aan Gods liefde behoefde te twijfelen. Het ene teken was de besnijdenis (verbonden met de uitgestrektheid van het verbond in vele geslachten) en het andere het Pascha. Wie niet besneden was, mocht ook van het Pascha niet eten. Ook de sabbat wordt wel een teken genoemd tussen God en het volk, maar niet zozeer een teken van het verbond. De sabbat werd belangrijk als onderscheidingsteken van de Israëlieten gedurende de Babylonische ballingschap, toen zij midden tussen de heidenen woonden. Alle nadruk valt in het verbond evenwel op de tekenen van de besnijdenis en het Pascha. Vanhier kunnen lijnen worden getrokken naar het Nieuwe Testament. Daar vinden we ook twee sacramenten, waarbij echter geen bloed wordt vergoten. De dood van Jezus Christus, het Lam van God, heeft aan alle bloedvergieten in de religie een einde gemaakt.

De grenzen van het verbond

Al wie besneden was, bezat het teken dat hij tot het verbond behoorde. Toch kon men, al was men besneden, buiten het verbond komen te staan. Een duidelijk voorbeeld daarvan is Ismaël. Hij was besneden, maar God zei tot Abraham, dat het verbond niet met Ismaël, doch met Izaak zou worden voortgezet. Hetzelfde geldt van Ezau, die zichzelf buiten het verbond plaatste. Zo ontvingen later alle Israëlieten de besnijdenis als teken van het verbond. Ook aten zij van het Pascha, in tijden dat dit feest op grote schaal werd gevierd. Toch leefden zij niet allen uit de genade van de God die Israël uit Egypte verloste. Dit leert de geschiedenis van het volk ons zonneklaar. Het verbond heeft grenzen: God richt Zijn verbond wel op met Abraham en zijn nageslacht in het algemeen, maar iemand kan uit het verbond uitbreken door ongehoorzaamheid aan de verbondseisen en door ongeloof aan de verbondsbeloften.

Verbond en enkeling

Men heeft wel beweerd dat in Israels godsdienstige leven de verbondsverhouding alles was. Van een persoonlijke verhouding van de individuele Israëliet tot God zou er nauwelijks sprake zijn. De vrome zou alleen via het verbond, waarin de gehele Israëlitische gemeenschap begrepen was, tot God kunnen naderen. Hierover een tweetal opmerkingen:

1. Inderdaad heeft in Israël het besef van het gemeenschappelijk behoren tot het verbond heel sterk geleefd. Men verstond dat het individu slechts een onderdeel was van een groter verband, waaraan Gods liefde, verkiezing en verbond was geopenbaard. De God tot Wie de enkeling de toevlucht nam, was de God Die Zich binnen het verbond en niet erbuiten heilbrengend openbaarde.

2. Daarnaast bestond er in Israël vanouds een persoonlijke relatie van de enkeling tot God. De psalmen, waarvan sommige heel oud zijn, leveren hiervan al bewijs genoeg. Bovendien denke men o.a. aan Samuels woord: de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart (nl. van de enkeling) aan.

Het verbond in het Oude Testament en wij

Wij vatten nu samen wat wij in hoofdzaak uit het Oude Testament kunnen leren met betrekking tot het verbond:

1. God werkt bij voorkeur door middel van een verbond, als hij met mensen bemoeienis maakt.

2. Het karakter van het verbond brengt met zich mee, dat het gezin en de familie heel belangrijk zijn.

3. Krachtens het verbond strekt God Zijnhand ook uit naar de kinderen en het nageslacht van die Hem vrezen.

4. Het verbond is een grote troost voorGods kinderen in hun geslachten.

5. Het verbond toont ons dat God niet slechts enkelingen tot Zich roept, maar vooral verbanden van enkelingen.

6. Wij moeten rekening houden met de grote betekenis van de geslachten, dat is met het verbond, dat zijn kracht behoudt tot in duizend generaties.

7. Wij mogen niet zó individualistisch denken dat we geen oog hebben en houden voor het werken van God door middel van het verbond.

8. Wij mogen niet zo sterk verbondsmatig denken dat wij geen oog hebben en houden voor het persoonlijke contact van God met de enkeling en van de enkeling met God.

Zo functioneerde het verbond Gods in het Oude Testament op positieve wijze. In een volgend artikel willen wij op de negatieve functie van het verbond ingaan. Niet alleen wordt binnen het verbond gezegend wie aan de verbondsbepalingen gehoorzaamt (positief), maar ook treft binnen het verbond de straf Gods hem die ongehoorzaam is tegenover de verbondsbepalingen (negatief). In dit verband hebben de profeten van Israël en hun prediking een plaats.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Kinderen aan het Avondmaal?     2

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1973

De Waarheidsvriend | 14 Pagina's