Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over Adam en Christus 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Adam en Christus 1

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kwestie ds. Netelenbos

Toen in 1968 prof. dr, H. M. Kuitert zijn boekje Verstaat gij wat gij leest? het licht deed zien ontbrandde in de Gereformeerde kerken opnieuw een strijd die al een halve eeuw tevoren in diezelfde kerk de geesten in hoge mate beroerd had. In 1917 kreeg ds. J. B. Netelenbos, gereformeerd predikant te Middelburg, moeilijkheden in zijn kerkeraad omdat hij zich over de bijbelhoofdstukken Genesis 2 en 3 had uitgelaten op een wijze die ergernis wekte. Het paradijs en de twee bomen, het spreken van de slang en de vloek die over haar werd uitgesproken waren voor hem geen historische werkelijkheden. Wat de Schrift hierover verhaalt noemde hij mythisch. Aan de inhoud van de Schrift wilde ds. Netelenbos, naar hij voorgaf, niet tornen maar de vorm hield hij voor niet geïnspireerd en derhalve voor feilbaar. Weldra werd hij geschorst door de classis Middelburg en later, op 19 november 1919, afgezet. Na zijn afzetting werd hij predikant in de hervormde kerk, diende hij de gemeenten van Heinkenszand, Roermond en Groenlo. 1)

De behandeling van de zaak waar het hier over gaat is voor de verschillende kerkelijke colleges een nogal moeilijke geweest doordat men er eerst maar niet achter kon komen wat ds. Netelenbos nu eigenlijk bedoelde. Volgens zijn eigen zeggen stemde hij van harte in met wat aangaande de Heilige Schrift beleden wordt in de artikelen 4 en 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Hij zal dat zelf stellig gemeend hebben maar anderen konden het moeilijk van hem aannemen, want wat in die artikelen uit onze geloofsbelijdenis geleerd wordt geeft er bepaald geen aanleiding toe om aan de vorm van de Schrift, in tegenstelling tot haar inhoud, een uitsluitend menselijk karakter toe te kennen. Wanneer in artikel 5 beleden wordt dat de boeken van de Heilige Schrift alle canoniek zijn dan geldt dat van die boeken in hun totaliteit. Een zo scherpe tegenstelling tussen de vorm van de Schrift en de inhoud van de Schrift als Netelenbos maakte is ook nergens terug te vinden bij hen die deze belijdenis hebben opgesteld. Zelfs is het hele schema: vorm-inhoud een moeilijk te hanteren geval, immers hoe ver strekt de vorm zich uit? Waar eindigt de vorm en begint de inhoud? In elk geval, wie, zoals Netelenbos deed, de verhalen uit Genesis 2 en 3 mythisch noemt tast daarmee tegelijk de inhoud van die verhalen aan. Er mag dan bij deze voorstelling van zaken al het een en ander gebeurd zijn, in elk geval is niet alles gebeurd wat verhaald wordt. De slang heeft in dat geval niet gesproken, de twee bomen hebben er niet gestaan en misschien is zelfs heel het paradijs maar een mythe en heeft dat dus ook niet bestaan. Wie meent te mogen spreken over een mythische inkleding van wat de Schrift verhaalt kan evenveel werkelijkheden ontkennen als hij maar wil, zelfs alle. Er is dan geen duidelijkheid en geen zekerheid meer aangaande het werkelijk gebeurde. Of er een val van de mens heeft plaatsgevonden kan dubieus worden gesteld, de een kan het ontkennen terwijl een ander misschien nog niet zo ver wil of durft gaan.

Dat een dergelijke Schriftbeschouwing ook niet alleen bij de eerste hoofdstukken van Genesis blijft staan bewijst wel het feit dat door Netelenbos ook het spreken van de ezelin van Bileam en het verblijf van Jona in de vis werden ontkend. Terwijl hij bovendien zich zeer vaag uitdrukte ten aanzien van het geloof in Christus' kruis en opstanding.

Wij menen dan ook dat de gereformeerde kerken in die tijd er goed aan gedaan hebben de visie van Netelenbos als een afwijking van de gereformeerde Schriftbeschouwing te veroordelen. En er is waarlijk geen reden voor om daarover, gelijk wel gedaan is, allerlei spottende opmerkingen te maken. Het geloof in het spreken van de slang in het paradijs is soms aan de kaak gesteld als een zich verliezen in kleinzieligheden, als een dwaas orthodoxisme. Heel verheven voegt men er dan aan toe: het gaat in het geloof om iets anders! Namelijk om Jezus Christus en Zijn heil, en niet om zoiets als een al of niet sprekende slang. Wat men bij zulk een re­ denering naar onze mening over het hoofd ziet, of zelfs niet eens zien wil, is dat ook een sprekende slang in het paradijs alles te maken heeft met het rechte geloof in Jezus Christus, en dat wie de historiciteit loochent van hetgeen gebeurd is in het paradijs tegelijk méér loochent, ook al is het nog impliciet, dat wil zeggen: ook al is men het zich niet bewust en wordt het in elk geval nog niet uitgesproken.

De kwestie-dr. Geelkerken

Al heel snel na de zaak-Netelenbos kwam dezelfde kwestie, zij het in wat andere vorm, opnieuw in de Gereformeerde kerken aan de orde, te weten door het optreden van dr. J. G. Geelkerken, gereformeerd predikant te Amsterdam. In april 1924 kwamen er bij zijn kerkeraad klachten over hem binnen, naar aanleiding van een preek die hij gehouden had over Zondag 3 van de Heidelbergse Catechismus. Hij had in die preek zich uitgelaten over de val van Adam op een manier die deed vermoeden dat hij de toedracht van het feit in twijfel trok. Toen de zaak eenmaal aan het rollen was beleed Geelkerken dat hij instemde met de belijdenis der kerk maar toen hem daarna gevraagd werd of hij aanvaardde de letterlijke zin van wat in Genesis 2 en 3 verhaald wordt aangaande de beide bomen en het spreken van de slang weigerde hij daar ja op te zeggen. Herhaaldelijk is aan Geelkerken gevraagd hoe hij dan wèl de verhalen in deze bijbelhoofdstukken opvatte maar hij bleef het antwoord schuldig. Op de gereformeerde synode van Assen in 1926 werd hij geschorst, terwijl hij later, toen hij toch bleef preken, werd afgezet. Een aantal predikanten en gemeenten (of gedeelten daarvan) volgden hem, zij stichtten de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband welke in 1946 zich verenigde met de Nederlands Hervormde Kerk 2)

Groot is de deining geweest die deze tuchtzaak veroorzaakte. Fiolen van toorn zijn over Assen uitgegoten. Niet voor het minst door dr. Buskes, zelf een predikant die Geelkerken volgde 3). Assen zou fundamentalistisch, schijnheilig en farizeïstisch zijn geweest. Maar had Buskes gelijk dan zijn alle gereformeerde theologen uit de tijd van de Reformatie en daarna fundamentalisten geweest, want niet één van hen heeft de eerste hoofdstukken van de bijbel anders dan letterlijk opgevat en aan de historiciteit van hetgeen daar vermeld wordt getwijfeld. Juist aan Buskes zelf is duidelijk te zien waartoe de opvattingen van Geelkerken hebben geleid. Had Geelkerken drie eeuwen eerder geleefd en gepreekt, ik ben ervan overtuigd dat hem hetzelfde was overkomen als in 1926 op de gereformeerde synode. Zijn Schriftbeschouwing viel buiten het gereformeerde belijden. Wat men ook de gereformeerden van het jaar 1926 kan aanwrijven in ieder geval niet dat zij in de tuchtzaak Geelkerken ontrouw zijn geworden aan het gereformeerde kerk-zijn. Het ware te wensen dat de gereformeerden van anno 1973 nog gingen in het spoor van hun vaderen.

Hervormd-gereformeerde visie

Ook in hervormd-gereformeerde kring is Assen 1926 niet onopgemerkt gebleven. Nog altijd lezenswaardig is het boek dat prof. dr. Hugo Visscher schreef over Het Paradijsprobleem 4). Boven een van de hoofdstukken van dit boek staat: Een historisch paradijs. Niets geeft ons het recht, zegt Visscher hier, aan hetgeen ons in Genesis wordt meegedeeld historische waarde te ontzeggen (35). De schrijver van dit bijbelboek werd zelf gedragen door de vaste overtuiging dat hij historie schreef en wij hebben ons daaraan te houden (35). Hem stond geen symboliek voor de geest maar een aards Eden, een aards Paradijs, dat werkelijk historisch bestond (36). Door symboliek in te voeren wordt het bovendien geheel onverstaanbaar (36). Bij deze laatste zin merken wij even op: Dus reeds in 1928 heeft prof. Visscher met zoveel woorden afgewezen wat in onze tijd door prof. Oosterhoff van Apeldoorn als gloednieuw wordt verkondigd! Een der volgende hoofdstukken van zijn boek gaat over De sprekende slang. Uit het feit dat dieren niet kunnen spreken, zegt Visscher, heeft men afgeleid dat de slang in het paradijs geen slang, zelfs geen dier, maar slechts een allegorische, symbolische of mythologische slang moet zijn geweest; maar, zegt hij, in de tekst zelf is daarvoor in het geheel geen grond. 'Allegorie, symboliek en mythologie zijn gevaarlijke hulpmiddelen voor de exegeet, indien de tekst zelf er niet op wijst dat zulks de bedoeling van de schrijver was' (84).

Visscher heeft met dit alles niet willen ontkennen dat de situatie van de mens in de staat der rechtheid een heel andere was dan die waarin wij gevallen mensen verkeren en dat wij daarmee ook in onze uitleg hebben te rekenen. Een slang die spreekt behoort heden niet meer tot onze dagelijkse ervaring. Maar dat neemt niet weg dat wij in de Genesis-verhalen te maken hebben met een slang die werkelijk een slang was en die ook werkelijk tot Eva gesproken heeft. Uitdrukkelijk heeft Visscher hieraan toegevoegd dat een loslaten van het historisch karakter van het paradijsverhaal als vanzelf betekent dat dan nog méér wordt losgelaten. Was er niet een Adam als eerste mens, waar blijft dan de eenheid van het menselijk geslacht? En wordt niet door een symbolische interpretatie van het paradijsverhaal de basis weggenomen onder de vleeswording des Woords? (34). En als Adam niet werkelijk heeft bestaan valt dan niet weg de grond voor wat Jezus leerde aangaande de heiligheid van het huwelijk in Mattheüs 19? (36).

In 1928, toen Visscher zijn boek schreef, was de zaak wel hoogst actueel en bracht zij veel beroering maar zij was bij lange na nog niet zo gevaarlijk voor de kerk als zij in onze tijd geworden is, nu immers allerlei afwijkende opvattingen omtrent het paradij sverhaal zich hebben toegespitst als nooit tevoren. Vandaar dat wij wat breder en uitvoeriger hierop in willen gaan in een aantal artikelen die zul­ len volgen.


1) dr. L. Praamsma: Het dwaze Gods Wageningen 1950 p. 349 V.V.;

2) dr. H. J. Westerik: Ontmoeting in Dordt Kampen 1952 p. 84 V.V.;

3) dr. J. J. Buskes: Hoera voor het leven Amsterdam 1963 p. 115 V.V.;

4) dr. H. Visscher: Het Paradijsprobleem Zwolle 1928 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Over Adam en Christus 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's