Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overlevering van de Bijbel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overlevering van de Bijbel

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het autographon geïnspireerd

Wij gaan nu weer terug naar het boek van Jeremia, zoals dat werd geschreven door Baruch. Waarop schreef hij ? Daarover is men het niet eens; ik denk, dat hij op leer schreef, maar ook wordt gedacht aan papyrus. Hoe is het nu afgelopen met dat ene exemplaar, dat hij geschreven heeft en dat later door hem, misschien in Egypte is afgemaakt ? Dat met eigen hand geschreven eerste exemplaar noemt men een autographon (zelf-geschreven). Van geen enkel boek van de Bijbel is de kerk in bezit van het oerexemplaar. De oer-rollen zijn alle verloren gegaan. Dat geldt bijvoorbeeld ook van het eerste exemplaar, dat 'uit de mond van Paulus' opgeschreven is door Tertius (Rom. 16 : 22). Wij hebben in nu bestaande handschriften te maken met afschriften van afschriften. Wie zal zeggen hoeveel malen het boek van Jesaja is gekopieerd voordat het in handen kwam van de man, die de boekrol, die nu in Jeruzalem bewaard wordt, heeft samengesteld. Wat kunnen wij ons weinig verplaatsen in de tijd vóór de uitvinding van de boekdrukkunst. Als Augustinus zijn bibliotheek wil uitbreiden, dan informeert hij bij een vriend, of deze geen goede secretaris voor hem weet om de boeken te kopiëren. In de jaren van bezetting moest men soms terugvallen op deze methoden; in illegale brieven werd dikwijls een beroep gedaan op de lezer om de brief een of meerdere malen over te schrijven en de brief dan door te sturen.

Kopieën maken

Zo ging het de brieven van Paulus. Door en namens de geadresseerden werden zij overgeschreven. Paulus schrijft aan de gemeente van Colosse: Als U deze brief zult gelezen hebben maakt dan, dat hij ook in de gemeente der Laodicensen gelezen wordt en dat ook gij die leest, die uit Laodicea geschreven is (de laatste twee woorden zijn in de uitgaven van de Statenvertaling cursief gedrukt ten teken, dat dit een verduidelijkende aanvulling is van de vertaling. Men meent wel, dat het een brief is, die aan Paulus door de gemeente geschreven zou zijn, maar dat is zeer onwaarschijnlijk. Bedoeld wordt een brief van Paulus). De brief zal dus doorgezonden zijn na voorlezing in Colosse of in afschrift aan de gemeente van Laodicea zijn gezonden; het laatste is het waarschijnlijkst. 'Dat men dergelijke brieven van bekende voorgangers gaarne in zijn bezit had blijkt ten aanzien van Ireneus bij Polycarpus' (Van Leeuwen). Bij de voorlezing, waarvan hier sprake is moeten wij denken aan de Schriftlezing in de gemeente, zoals ook in de synagoge gewoonte was (Luc. 4 : 16 e.a.). In zijn Commentaar op deze brief aan de Colossensen, tekent Ridderbos bij deze plaats (h. 4 : 16) aan: Tevens ontvangen we hier een inzicht in het ontstaan van verzamelingen van apostolische brieven en in de oorsprongen van de nieuwtestamentische canon. Want men zal de originele brieven niet hebben afgegeven, doch daarvan afschriften aan andere gemeenten hebben gegeven.

Geen onfeilbare kopieerders

Men mag niet over het hoofd zien, dat de mogelijkheid van een vergissing bij het overschrijven van een tekst veel groter was dan later in de tijd van de gedrukte bijbels. Het is een erkend feit, dat in de eerste uitgave van de Statenvertaling verscheidene ernstige drukfouten voor kwamen en dat men terecht kan spreken van een slordige correctie. Zelfs in die uitgaven kwamen dus fouten voor, die wij kunnen vergelijken met fouten bij het kopieren van een bijbelboek in de dagen vóór de boekdrukkunst. De prachtige uitgave die bij de Banier is uitgekomen — hulde voor dit initiatief ! — rust dan ook niet op deze eerste druk, maar op de uitgave van 1657.

Dank verschuldigd aan de joden

Voor het Oude Testament zijn de joden de schatbewaarders geweest. In de grote nauwgezetheid waarmee men heeft gewerkt komt de diepe eerbied voor de heilige boeken uit — tot in de tittels en de jota's toe. De overschrijvers waren aan strenge regels gebonden. Werden er teveel fouten in een handschrift gevonden dan werd het onherroepelijk afgekeurd en het verdween in een geniza om later met versleten en onbruikbaar geworden rollen te worden begraven. Maar ondanks alle voorzorgsmaatregelen bleven er verschillen tussen de verschillende rollen en codices. De Schrift spreekt van de ongerechtigheid der heilige dingen (Ex. 28 : 38). Dat woord zou ik ook op dit heilige werk willen toepassen. De overschrijvers waren bezig met een heilig werk, maar zij waren niet onfeilbaar en hun werk was niet feilloos. En daarmee hebben wij ernst te maken als het gaat om alle arbeid, bij tekstonderzoek bij vertaling en verklaring van de Heilige Schrift. In het beroemde handschrift uit de 4de/5de eeuw op de Sinaï gevonden zijn verscheidene correctoren bezig geweest veranderingen aan te brengen. Men noemt er wel tot zeven toe.

Waarom al die verschillen ?

Daarbij gaat het in het algemeen niet om ernstige, diep ingrijpende verschillen tussen de handschriften. Op verscheidene plaatsen is het gewoon een kwestie van verschil in spelling — in de verte zouden wij dit kunnen vergelijken met oudere en nieuwere spelling in ons Nederlands; wij schrijven tegenwoordig lopen met één o; destijds moesten wij schrijven loopen; of vroeger schreven wij mensch, nu mens. De handschriften van de familie Ben Ascher en van Ben Naphtali, welke handschriften tot de betrouwbaarste uit de oude tijd gelden onderscheiden zich voor een groot deel door dergelijke verschillen in de spelling, in de schrijfwijze.

Andere verschillen in de handschriften vloeien voort uit veranderingen in de taal zelf; men verving een woord dat in onbruik was geraakt of een minder gunstige betekenis had gekregen door een ander. Het Hebreeuws kent zulke veranderingen in de taal net zo goed als wij in onze taal. Het woord smijter bijvoorbeeld (1 Tim. 3:3) komt in ons taalgebruik niet meer voor. Het woord onnozel heeft een andere inhoud gekregen dan in de 17de eeuw; toen betekende het onschuldig (Hebreeën 7 : 26), nu komt het voor in de zin van onbeduidend, dom.

Op een ander vlak bewegen wij ons als het gaat om gewone overschrijf fouten. Men vergat soms een woord of schreef een woord twee keer of men begreep een onleesbaar geworden woord niet meer. In de oudste handschriften van het Nieuwe Testament de zg. uncialen schreef men met hoofdletters, in het algemeen zonder enig leesteken en zonder ruimte tussen de woorden. In latere tijd, ongeveer de negende eeuw krijgen wij handschriften met lopend schrift en een spatie tussen de Woorden (de minuskels). Vooral in het Nieuwe Testament zijn hier verscheidene voorbeelden van teksten, waarbij de geleerden zich hebben afgevraagd, of zij een Woord moesten splitsen of niet. Voor het Oude Testament noem ik twee voorbeel­ den: In Jes. 2 : 20 staan voor het woord dat door mollen vertaald wordt (de Nieuwe Vertaling heeft: jatten; wordt ook wel vertaald met spitsmuizen) twee woorden, zoals ook uit de Kanttekening van de Statenvertaling te zien is. Door er één woord van te maken ontstond een goede zin. — Een andere vraag was een moeilijkheid ten aanzien van het woord tsalwaveth. De masoretische tekst heeft hier één woord, dat in deze tijd in het algemeen met zware duisternis vertaald wordt. Maar reeds in de tijd van de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) las men hier twee woorden en vertaalde schaduw des doods en zo kwam het woord schaduw des doods in het Nieuwe Testament (o.a. Matth. 4 : 16) en zo kwam het ook in de vertalingen uit het Oude Testament; het woord komt verscheidene malen voor Am. 5 : 8; Ps. 23 : 4; 107 : 10, vooral in Job o.a. 3 : 5.

Nog andere oorzaken van verschillen

Maar wij zijn er nog niet bij de opsomming van de oorzaken van verschil tussen de handschriften. In de tijd van Jeremia — om nu daarbij weer terug te komen — schreef men het Hebreeuws niet met dezelfde letters als wij vinden in onze Hebreeuwse bijbels en die men ook in het moderne Ibrith gebruikt. Dat blijkt o.a. uit de brieven van Lachis uit de tijd vlak voor de verwoesting van de tempel. De Samaritanen hebben zich altijd aan dat oude schrift gehouden, al is er wel enige wijziging in aangebracht. Waarschijnlijk heeft zich ongeveer driehonderd jaar vóór onze jaartelling deze grote verandering naar het kwadraat-schrift voltrokken. In de rollen van Jesaja uit Qumran vindt men reeds deze nieuwe letter. In het Nieuwe Testament wordt dat ook verondersteld. Daar is sprake van tittels en jota's. De jod is de kleinste letter van het Hebreeuwse alphabeth en de tittel een haakje of streepje waardoor b.v. de resch en de daleth van elkaar verschillen. Maar met deze verandering van de letters zijn we er nog niet. In het algemeen schrijft men het bijbelse en ook het moderne Hebreeuws zonder klinkers; zo vinden wij dat ook nog in de rollen van Jesaja. Dat kan gemakkelijk tot moeilijkheden leiden, b.v. jr'h kan men lezen als jireh, dat betekent hij ziet, maar men kan het ook vocaliseren zodat men leest jeraeh en dat betekent hij wordt gezien. Daarvan noem ik een voorbeeld uit de brief aan de Hebreeën (11 : 21). Dat verwijst naar Gen. 47:31. Daar staat (St. Vert.): En Israël boog zich ten hoofde van het bed. In plaats van aan het hoofdeinde van het bed lezen wij in Hebr.: En hij heeft aangebeden leunende op het opperste van zijn staf. Daarbij is leunende cursief gedrukt om aan te duiden, dat dit woord door de vertalers is toegevoegd. Hoe komt dit grote verschil ? Wel, het woord bed en het woord staf hebben in het Hebreeuws dezelfde medeklinkers en nu heeft de Septuaginta er andere klinkers bij gelezen dan wij nu — terecht — in onze Hebreeuwse bijbels hebben. De Septuaginta (vergelijk de brief aan de Hebreeën) leest matteh (staf); de masoretische tekst leest mittah (bed).

De bijvoeging van klinkers

Ongeveer in de zesde eeuw van onze jaartelling hebben joodse geleerden een systeem van klinkers ingevoerd en sinds de achtste eeuw kennen wij het huidige stelsel, waarbij de klinkers door streepjes onder het woord, een enkele maal door een punt boven het woord worden aangeduid. Dat is de masoretische tekst: de tekst zoals die de eeuwen door is overgeleverd (masora betekent overlevering). Ook overigens hebben deze geleerden alles gedaan om de tekst zo zuiver mogelijk aan de latere geslachten over te leveren. O.a. door ele aantekeningen aan de rand van de tekst. Daarin spreken zij soms twijfel uit over de juistheid van bepaalde lezing.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1973

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Overlevering van de Bijbel

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1973

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's