Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik geloof in God 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik geloof in God 5

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij willen nu met elkaar nagaan, hoe in art. 1 van onze Ned. Geloofsbelijdennis God nader wordt beleden. De belijdenis maakt hier een voorzichtige indeling, omdat zij eerst spreekt over een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, dat wij God noemen, terwijl zij daarna gaat spreken over de eigenschappen van God. Wij noemden dit een voorzichtige indeling, omdat het toch wel duidelijk is, dat het eerste met het tweede onlosmakelijk verbonden is. Het tweede vloeit uit het eerste voort, is er min of meer een nadere omschrijving van.

God wordt dus hier allereerst een enig God genoemd. Daarin sluit de Belijdenis direct aan bij het getuigenis van de Schrift. Wij denken aan Deut. 6:4: Hoor Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE.

Het woord 'enig' moeten wij verstaan zoals wij het ook in onze omgangstaal gebruiken. Enig is iets volsrekt bijzonders, iets unieks. Daarbij komt direct de vraag naar voren, of wij hier moeten denken in de richting van het monotheïsme, de leer van het bestaan van slechts één God, of dat hier Israël wordt opgeroepen om naast en boven de andere goden hun God als de volstrekt aparte God te erkennen en te dienen.

Het is bekend, dat in de Oud-testamentische wetenschap de laatste gedachte overweegt. Daarbij wordt door meerderen de mening voorgestaan, dat het van een erkenning van Jahwe temidden en boven en apart van de andere goden steeds meer is gekomen tot de belijdenis, dat Israels God alleen God is, de enige is, die God is. Vooral in de prediking van de profeten komt dit steeds sterker naar voren. Nu moeten wij wel ervoor oppassen, dat wij zonder erg terecht komen in een min of meer evolutionistisch denken over de Oud-testamentische Godservaring. Want dan zou de ontwikkeling van de Godskennis bepaald worden door de (binnenwereldlijkè) ontwikkeling van de mensheid. Die kant wil de Schrift steUig niet op. Maar aan de andere kant is er in de Schrift toch een voortgang te bespeuren in het kennen van God als de volstrekt unieke God, omdat God zelf zich als zodanig steeds duidelijker openbaart. Dat blijkt wel, als wij het Nieuwe Testament opslaan. Wij denken aan wat Paulus schrijft in 1 Cor. 8 : 4, 5 : 'wij weten, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan één; want hoewel er ook zijn, die goden genaamd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (gelijk er vele goden en vele heren zijn). Nochtans hebben wij maar één God, de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem.' Zo. kan Paulus in Gal. 4 : 8 zeggen, dat de gelovigen eertijds dienden, die geen goden waren.

Hier hebben wij in zijn volle gestalte, wat 'de Schrift zegt over God en de afgoden. En van daaruit terugbladerend in de Schrift, moeten wij erkennen, dat dit toch van het begin af aan erin lag opgesloten, omdat ook in het Oude Testament de af­ goden ontmaskerd worden als nietigheden, nullen, als gruwelen en verfoeiselen en als drekkigheden.

Daarom kunnen wij erkennen, dat het monotheïsme als rationele Godsbeschouwing in de Schrift niet voorkomt. Maar het alternatief is niet, dat de Schrift ook het bestaan van de afgoden erkent. Het oordeelt juist degenen, die dit wel doen. En dat is een hard en volstrekt oordeel, omdat het de eer van de levende God te na komt, die het als zijn eerste gebod aan zijn volk laat horen: Gij zult geen andere goden voor mijn Aangezicht hebben. Het is de verdwazing van het volk Israël geweest, dat zij menig keer deze God, aan wie zij haar verlossing, ja alles te danken had, op een rijtje zette naast andere goden. Dat was in flagrante strijd met het wezen van Israels God. Daarom straft God de afgoderij van Israël zo zwaar.

Aan de andere kant is dit nu juist het hart van de ware dienst van God orfl de Heere te erkennen als de volstrekt enige, unieke God. Die erkenning brengt tot de waarachtige vreze Gods, ze brengt tot hartelijke dienst aan deze God, zij brengt tot de aanbidding van God. Want daarom is God te aanbidden"; omdat Hij zo'n volstrekt aparte God is.

Intussen is er de eeuwen door geen zonde, die ons meer bedreigt, dan juist deze: om naast God andere goden erop na te houden. Wij denken aan wat de Catechismus hierover zegt n.a.v. het eerste gebod (Zondag 34, vr. 95). Wat is afgoderij? Afgoderij is, 'in de plaats van de enige ware God, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft, of naast Hem, iets anders te verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet'.

Hierbij treft het ons, dat het erkennen van de enige God maar niet een kwestie is van een leer, die men erop nahoudt. Maar dat het een kwestie is van existentie, van vertrouwen. Het heeft te maken met de werkelijkheid van ons leven tot in zijn diepste intenties.

En wat ons ook treft is, dat het niet alleen mogelijk is om in de plaats van de enige ware God afgoden te stellen, maar ook naast de enige ware God. En ook dat is afgoderij.

Onder het volk Israël is het vrijwel nooit zover gekomen, dat zij Israels God afzwoeren, en dat zij zich volkomen en openlijk en bewust zich wendden tot de afgoden. Doorgaans heeft de afgoderij in Israël een verkapte vorm aangenomen. Men vereerde niet in de plaats van, maar naast Jahwe de Baal en de Astartes, of men indentificeerde hen met Jahwe, zodat er een gevaarlijke nivellering en samenvloeiing van Israels God en de afgoden voorkwam.

En als wij dan daarbij bedenken, dat deze afgoden voor het merendeel vruchtbaarheidsgoden waren, aan wie men de welvaart meende te danken te hebben, terwijl men in de practijk van deze cultus zichzelf in zijn, vooral sexuele, hartstochten kon uitleven, dan kost het niet zoveel moeite om aan te tonen, dat er sindsdien nog niet zoveel veranderd is. Vormen de welvaart en de sex ook nu niet de goden van de tijd? En dat niet alleen buiten de christelijke kerk maar ook daarbinnen? Daarbij komt ook de vraag op onszelf af, wat voor ons de practische betekenis is van ons geloven in God als de enige, ware God. Dat geloof kan toch alleen dan waar zijn, als deze God voor ons zo uniek geworden is, dat ons hele bestaan door Hem geregeerd en beheerst wordt, en wij alle andere machten, die over ons heerschappij willen voeren, hebben prijsgegeven, omdat wij weten, dat zij waardeloos zijn. Het zal toch in de practijk van ons leven tot uiting moeten komen of ons geloven in God een levend geloof is.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Ik geloof in God 5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's