Misrekenen

Wie rekent, kan zich misrekenen. U herinnert zich die man ? Hij was een ware rekenmeester. Hij wist van vermenigvuldigen en optellen. Hij trok een streep, de rekening klopt. Een mooie som, voor nu en voor later. Vooral voor later. Lang leve de rekenaar.

God noemt deze man bij zijn naam: dwaas. Hij zit in zijn kantoor, niemand mag hem lastig vallen, hij zit te rekenen. God valt hem lastig. Hij loopt zijn kantoor binnen, zonder te kloppen. Hij valt hem in de rede, een donderslag bij heldere herriel: Gij dwaas. Ik, ik ... Gij. U hoort het Hem zeggen. Wie is die" dwaas-? Zullen we naar anderen wijzen ? Rekenen en nog eens rekenen, maar niet met God rekenen. En niet met de dood rekenen, die grote gelijkmaker. Uw ziel, uw leven wordt vanu teruggevorderd. ^Het wa^ u toevertrouwd van Godswe^ge, ' nu eist Hij verantwoording. Eten, drinken, vrolijk zijn, daar komt niets van.

God haalt soms ineens een streep door onze rekening. Menen we dat werkelijk: ik zal en ik heb ? Ik zorg voor het goede leven. Wat een dwaasheid. Deze nacht. O wee. Rekenschap geven. Ook van mijn geld, wat ik er mee deed; en van mijn goed, hoe ik er aan kwam. Rekenschap van mijn leven, waarin ik schulden maakte.

Och, zichzelf daarvan rekenschap gfeven, daar komen we nauwelijks aan toe, en als het wat onrust wekt, houden wij er gauw mee op. Mensen rekenschap geven van mijn doen en laten, daar is nog wel een mouw aan te passen. Maar hier heb ik met God te doen. Hij vraagt: Wat zijt gij Mij verschuldigd. Vannacht stuur ik u de rekening. Wat dan ? Niétfe houdt die mens over, die dwaas. Wat hij heeft, daarover gaan de erfgenamen strijden.

Zo is het met hem; zo staat het er met u voor. Zo vergaat het u. Leven! Sterven. Niets meenemen, e'en doodshemd zonder zakken. Alles, tekort komen een eeuwigheid lang. U huivert er voor terug, terwijl u dit leest; ik moet er niet aan denken! Ik zou er toch maar aan denken; het wordt kort dag. De do, od kijkt om de hoek. God Wenkt hem. De toekomst krimpt in elkaar tot het heden, waarin gij' Zijn stem hoort, ïk dacht dat we deze week dankstond hielden. Wat is dat nu voor een tekst ? In ieder geval een zakelijke tekst. En er moeten deze^week zaken gedaan worden, vandaag nog. Het is bijvoorbeeld zaak, dat u ontdekt: die dwaas ben ik. Ik ben van mijn leven niet zeker eft, tophlpef ik alsof ...

at doet zo n woord ? Vraag liever, wat doet God met zo'n woord. Het is immers Zijn Woord. Nu, Hij maakt er iemand straatarm door. Wiens zal het zijn ? Ik heb niets, helemaal niets. Want dan doet het slot van de tekst mee, dat korte: en niet rijk is in God. God kwam niet ter sprake, toen deze man z'n alleenspraak hield. Nu spreekt Hij ! Nu weegt Hij ons leven in de holte van Zijn hand. Niet rijk in God. We kennen de gelijkenis, we houden ons hart vast voor dat onverhoedse: deze nacht. We zijn geneigd onze dwaasheid, althans even, toe te geven. Maar het eigenlijke oordeel over ons leven valt hier: niet rijk in God. Daaraan moeten wij ons leven toetsen. Daar schort het imnïers aan. De een is welgestelder, meer 'bemiddeld', als de ander. Is deze rijkdom ons' deel ? Welke bedoelt u ? Dip, in God. Zijn wij dwazen, die het zonder God kunnen stellen en-redden ? Werden we wijzer, zodat we Hem nodig kregen en. kennen leerden PVerstaan we wat dat is: rijk in God ?

Rijk ben ik ! Ik heb er hard voor gewerkt, ik heb het eerlijk verdiend. O nee. Gij weet de genade van de Heere Jezus Christus. Hij werd qm uwentwil arm, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden. Armen worden uit genade rijk. Christus' armoede maakt rijk. In God. Hun leven staat en valt met Hem. Vervuld worden tot al de rijkdom Gods. Deel hebben aan de gerechtigheid, aan de heiligheid, aan de heerlijkheid Gods. Betere belegging is niet denkbaar. Heb ik iets te beleggen'? Nee, ik heb niet eens wat om te betalen. Wat baten en lasten, schatten en schulden ? In God is al mijn heil, mijn eer. Dat betekent: rijk zijn met het oog op God. Rijk zijn met wat Hij ons schenkt. Rijk zijn met de oogst en het loon, met gezin en werkkring met zaak en grond. In God. Dan kunnen we Hem niet buiten beschouwing laten, uit Zijn goeddoende hand ontvingen we het. Hij is er dan ten nauwste bij betrokken. Bid-, stond en dankstond zijn niet overbodig; integendeel, ze liggen zo voor de hand, en aan het hart: in God. We kunnen ze iederedag wel houden. Heere, ik dank u voor het verstand, voor de kracht, voor ... Kortom voor alles wat ik mocht geven en ontvangen. Zo alleen worden we bevrijd van dwaasheid. Goddeloosheid is dwaasheid, wie God vergeet, vergist zich. Wijsheid is: het ik en mij, moeten hun plaatsinruimen aan het: Gij, en hij of haar. Wie rijk is in God — tót God staat er eigenlijk — die gaat met Hem te rade in de bestemming en de besteding van zijn geld. Hij gaat er immers over; «^^^• Rijk in God. Wij künheïi niet zo ver voor­ uit kijken, zeker vandaag niet. Wij leven in zo'n wankele tijd, alles iis tilt z'n evenwicht, en zullen we dat evenwicht hervinden ? Weest vergenoegd met het tegenwoordige: want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten. Hij neemt de zorg voor ons leven van ons • over: zijt niet bezorgd voor uw leven. Wij zullen dankbaar zijn voor alles wat we nodig hebben, voor voeding en kleding.

Van zorg ontslagen. Hem roemen. In God. Wat bent u dan rijk. Schatrijk. Mot en roest kunnen deze rijkdom niet aanvreten, ze kunnen er niet bij. In God, dat is wel bewaard, verborgen, beveiligd. Want Hij zorgt voor u. Zoekt daarom eerst het Koninkrijk Gods. Alle andere dingeii zullen u toegeworpen worden. Niet zonder uw inspanning. Wel zo dat u zegt: dat is mooi meegenomen.

Rijk in God, dat is rijk met God. Wie God zijn God mag noemen, komt niets te kort. In de volheid van Zijn naam vinden wij een overvloed van gaven en goederen. Hij is een gierigaard, die aan God niet genoeg heeft. Wie moeite heeft de eindjes aan elkaar te knopen, kijkt verrast op: Ik zal tot de Heere zeggen: Gij zijt mijn God. Dat is geen post op onze begroting en zeker geen post pro memorie. Het is een tegoed op de rekening, die we bij God mochten openen, de rekening van genade om Christus' wil. Alles is uwe, doch gij zijt van Chiristus en Christus is van God. Zo is de zaak rond.

Mag de wijze, die onderwezen werd het nu eens zeggen. Wat zal ik doen ? Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden. Ik zal de beker der verlossing opnemen en de naam des Heeren aanroepen. Dit zal ik doen. Ik zal de Heere het Zijne geven. Heere U komt de dank toe. Ik heb alles — zei Jakob het niet — omdat U het mij genadig hebt verleend. Wat ben ik rijk met U. Mag ik uit Uw hand leven. Ook eens

naar de bloemen en de vogels kijken en naar het gras ? Dit zal ik doen. Mijn hoop niet stellen op de ongestadigheid van de rijkdom, maar op de levende God. Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten. Om wel te doen, om mee te delen. Hebt de weldadigheid lief.

Ziel, gij hebt vele goederen opgelegd voor eeuwig. Hoe groot is het goed, dat Gij weggelegd hebt. Neem rust. Eet en drink, wees vrolijk. Mijn ziel keer \veder tot uw rust. Zingen zal ik, psalmzingen. Psalm 16, psalm 116, psalm... De rijkdom in God neemt geen einde. Wiens zal het zijn ? Het kan mij niet ontgaan; ik zal verzadigd worden met Uw beeld als ik zal opwaken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen