Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen schepsel, maar God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen schepsel, maar God

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze vorige behandeling van artikel 10 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis hebben we ons vooral beziggehouden met de vraag, hoe het verstaan moet worden, als de Heere Christus in het bijzonder in het evangelie van Johannes de eniggeboren Zoon van God genoemd wordt. Terecht legt artikel 10 dat als volgt uit: 'Dewelke is Gods Zoon, niet alleen van die tijd af, dat Hij onze natuur heeft aangenomen, maar van alle eeuwigheid.., '

Origenes—Arius

Nu komt echter de vraag op, die ook in de Oude Kerk een rol gespeeld heeft, hoe wij ons deze voortijdige geboorte van de Zoon uit de Vader hebben voor te stellen. We zagen al, dat in de Heilige Schrift soms ook engelen zonen van God genoemd worden (Job 38:7). Met andere woorden: ogen we ook van Christus niet zeggen, dat Hij net als de engelen, zij het dan op een geheel enige manier en onherhaalbaar, uit God geboren is ? Dat zou dan betekenen, dat Hij ten diepste toch een schepsel is en dat Hij niet, omdat Hij nu eenmaal Gods eniggeboren Zoon heet, ook noodzakelijk gelijk gesteld moet worden met God.

Reeds een man als Origenes (185—254), die zeer beïnvloed was door het Griekse denken, heeft in deze richting gesproken. Alle schepselen zijn volgens zijn opvatting in een serie van eeuwige geboorten uit de enige hoge God voortgevloeid (geemaneerd). De Zoon is bij deze ontwikkeling uit God als Eerste (Eerstgeborene) geboren. Hij staat dus als zodanig ook wel het dichtst bij God, maar moet anderzijds toch ook op één lijn gesteld worden met alle andere schepselen.

Mij dunkt, dat in deze gedachtengang van Origenes het onderscheid wordt uitgewist tussen de unieke wijze, waarop de Zoon uit de Vader opkomt (eniggeboren) en de scheppingsdaden van God, waardoor al het andere is ontstaan. En dat betekent, dat Christus van Zijn God-zijn wordt ontdaan of (en dat is minstens even misleidend) de mens, het schepsel als een uitvloeisel uit God wordt vergoddelijkt.

Het is vooral ook Arius geweest (presbyter te Alexandrië in het begin van de vierde eeuw), die ontkende, dat Christus meer zou zijn dan een volmaakt schepsel van God, al was Hij volgens Arius tegelijk hoger dan alle mensen. Christus staat tussen God en mens in, maar is toch als alle schepselen door God gemaakt uit het niets, 'opdat God ons door Hem zou maken'. Eens was de Zoon er dus niet. Toen' droeg God dan ook nog niet de Vadernaam. Met andere woorden: het Vaderschap van God behoort niet tot Zijn Goddelijk Wezen. De Logos, de Zoon is als een zelfstandig Wezen door God geschapen en kan daarom niet God zijn. Hij is ondergeschikt aan de Vader (subordinatianisme) en dus ook niet eeuwig. En omdat Hij niet eenswezens met de Vader is, daarom mag men de Zoon ook niet eren als God. Maar nu staat daar echter wel volgens Arius het één en ander tegenover. Christus stond immers altijd al in een bijzondere verhouding tot God. Welnu, door Gods gunst en door Zijn eigen arbeid is Christus tot God geworden en heet daarom de Eniggeborene Gods. Naast en onder Hem is er dan de Heilige Geest, door de Zoon geschapen. De leer van Arius komt er dus tenslotte op neer, dat er drie verschillende Goddelijke Wezens zijn of liever: één God en dan nog twee halfgoden. Christus is 'God in Naam' in ieder geval.

Alexander—Athanasius

Deze. leer van Arius is in dé Oude Kerk ten felste bestreden, hoewel zij ook ondanks dat, lange tijd onder bekeerde Germaanse volkeren gerede ingang vond. Het was vooral ook bisschop Alexander van Alexandrië, die met klem leerde, dat de Zoon van God eeuwig uit de Vader opkwam en dat Hij eenswezens met de Vader was. De jeugdige diaken Athanasius, die als zijn privé-secretaris met hem meeging naar het Concilie van Nicea (325) heeft ook daarna levenslang voor deze zaak gestreden. Athanasius zag in de dwaalleer van Arius een voorloper van de antichrist. En was hij er zover naast, toen hij zei, dat 'men alle heilsgaven mist, als men de Godheid van Christus loochent' ? Calvijn heeft hem dat in ieder geval nagezegd: 'Wie Christus van God afscheidt, verliest de ware kennis van God en verzint een andere God'. We bouwen dan immers op een schepsel. En valt daarmee niet de zekere grond van onze zaligheid weg ? We kunnen het in dat geval immers maar nooit weten, of we in Christus werkelijk wei met een ge­ nadige God van doen hebben. Wij zouden Christus kunnen hebben en God missen. En met God missen we het hart van de zaligheid.

De Oude Kerk heeft daarom (Concilie van Nicea 325) terecht uitgesproken, dat de Zoon eeuwig gegenereerd is door de Vader. 'Er was geen 'toen', waarin Christus (nog) niet was', aldus drukte men zich uit in het kerkelijk gesprek aan het begin van de vierde eeuw' (Koopmans). Christus komt eeuwig uit de Vader op en heeft deel aan het Wezen van God. Dat was geen strijd om betizelingen. Het was een oorlog met wederzijds scherp afgebakende frontlinies. Als de zaak hier verloren zou zijn gegaan, zou reeds vroeg het fundament zijn gelegd voor een vrijzinnigheid in de kerk, die haar ondergang zou hebben betekend. Helaas is deze officieel in de Oude Kerk en in de Kerk der Reformatie afgeweken en vrijzinnige dwaalleer er toch gebleven.

Geen compromis

Trquwens het scheelde ook in de Oude Kerk soms maar een haar, of men hield toch zo nu en dan het arianisme de handen boven het hoofd, zij het dan in een of andere compromis-formule. De eusebianen (volgelingen van Eusebius van Caesfirea; een middenpartij, die een bepaalde ondergeschiktheid van de Zoon aan de Vader leerde) konden zich tijdens het Concilie van Nicea b.v. zelfs verenigen met een formulering als deze: dat Christus de van nature eniggeboren Zoon uit God is, het Woord, de Kracht en de enige Wijsheid des Vaders en waarachtig God. .. .Daarin hoefde men naar hun gedachten nog niet te lezen, dat Christus ook uit het wezen van God opkwam. Zij zeiden: 'Wij zijn immers ook uit God'. (Men zie hierover wat A. D. R. Polman schrijft in 'Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis', deel II, blz. 13). Vandaar, dat op het Concilie van Nicea net zolang gezocht is naar een uitdrukkingswijze, die voluit recht deed aan de eeuwige Godheid van Christus, zoals de Heilige Schrift ons die leert. Op dit punt heeft men geen ongezond oecumenisme willen laten zegevieren over de waarheid Gods. Elk compromis werd uitgesloten, doordat raen het eniggeboren zijn van de Zoon uit de Vader nader omschreef als een geboren worden uit het Wezen van God en een eenswezens-zijn met de Vader.

Het is voor onze zaligheid van het hoogste belang, dat Christus diep in het vlees getrokken wordt (Kohlbrügge). Maar om dezelfde reden is het van het hoogste belang, dat we in Hem de enige dienenswaardige God aanbidden en dat we Hem daarom nooit losmaken uit het wezen van de eeuwige God zelf.

Ook in onze dagen wordt telkens weer het nodige afgedongen' op deze klare en niet mis te verstane oud-katholieke belijdenis aangaande Christus. Ook nu wordt de dwaalleer aangekondigd onder het mom van een andere zegswijze. Men formuleert het, naar men beweert, alleen maar wat anders, maar de kern van de oude waarheid zou daaronder in het geheel niet te lijden hebben. Ook in onze tijd zoeken synodale vergaderingen naarstig naar compromis-uitspraken, waarin men elkander 'broederlijk' vasthoudt. Het is inmiddels wel duidelijk, dat 'de waar-

heid hierbij niet altijd boven alles gaat'. Op het meermalen genoemde Concilie van Nicea is de leer van Arius in elk geval onomwonden veroordeeld. Daarna, toen de arianen in Constantinopel de kop opstaken en Arius weer'in ere wilden herstellen, is deze man, die zoveel rumoer verwekt had in de Kerk des Heeren, door een plotselinge dood weggenomen. Op een zondag, toen hij officieel als bisschop in de kerk zou worden gerehabiliteerd, bleef hij vlak voor de deuren van het kerkge­ bouw dood. Als de Kerk eenmaal in duidelijke overeenstemming met het Woord van God heeft gesproken, is het dan verantwoord om dit te blijven weerspreken ? 'In de Naam van Jezus moet zich buigen alle knie dergenen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn. En alle tong moet belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders' (Fil. 2:10, 11).

Wageningen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Geen schepsel, maar God

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's