Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele momenten uit het  Nieuwe Testament

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele momenten uit het Nieuwe Testament

Belijden en Belijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vorige keer hebben wij gezien, hoe wij anuit het Oude Testament zicht kunnen krijgen op de verhouding BeHjden en Belijdenis. Wij willen nu zien, hoe dit in het Nieuwe Testament is. Nog duidelijker dan in het Oude Testament blijkt hier, dat het volk des Heeren een belijdend volk is. Zij zijn er om te verkondigen de deugden Desgenen, die hen geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.. (1 Petr. 2 : 9) De Heere Jezus roept zijn discipelen dan ook op om Hem te belijden voor de mensen. 'Wie mij zal belijden voor de mensen, zal ik belijden voor mijn Vader die in de hemelen is.' (Matth. 10 : 32. Dat dit maar niet een vrijblijvende zaak is, maar een zaak van leven en dood, blijkt uit wat Jezus erop laat volgen: Wie Mij zal verloochenen voor de mensen, zal Ik verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is.' (Maath. 10:33). Dat het een zaak van leven en dood is, blijkt ook daaruit, dat de discipelen deze belijdenis zullen moeten afleggen voor de overheden en de rechters, voor wie zij gedaagd en aangeklaagd zijn en ten overstaan van wie zij zullen moeten duidelijk maken, wie zij toebehoren (Matth. 10 : 24). Zo heeft immers Jezus zelf de goede belijdenis afgelegd voor Pontius Pilatus (1 Tim. 6 : 13). Het belijden voltrekt zich in een uiterst hachelijke en existentiële situatie.

Maar er zijn nog andere situaties, waarin de belijdenis noodzakelijk is. De Naam des Heeren wordt ook beleden in de samenkomsten van de gemeente. Zijn Naam wordt beleden, wanneer er bekering plaatsvindt uit het heidendom tot Christus. Wij denken aan de Moorman uit Hand. 8. Hij begeerde gedoopt te worden, maar moest eerst belijdenis afleggen van zijn geloof in Christus. Geloofsbelijdenis kwam ook voor in het onderricht van de gemeente. Het moest voor deze gemeente duidelijk zijn, wat in korte woorden het centrale van het christelijk geloof is. Tenslotte was men genoodzaakt belijdenis te doen wanneer men geconfronteerd werd met de dwalingen, die ook toen al de gemeente bedreigden. Wij lezen zulke belijdenissen in de brieven van Johannes, gericht op de komst van Jezus in het vlees tegen de dwalingen van het Docetisme. En wij lezen zo'n belijdenis in Col. 1, waar gesproken wordt over de totale overwinningsmacht van Jezus, tegen de dwaling dat er ook nog andere machten zijn, waarmee de christelijke gemeente onderhorig rekening mee zou moeten houden. Zo staat het Nieuwe Testament vol belijdenissen, die stuk voor stuk documenten zijn van een actueel belijden der kerk in 'haar verschillende omstandigheden: tegenover de rechter en tegenover de dwaling en in de eredienst, bij de toetreding tot de gemeente en in de vorming van de gemeente. En weer worden wij getroffen door het feit, dat er geen spanning bestond tussen de acte van het belijden zelf en het zwart op wit geschreven bewijs daarvan.

Op sommige momenten komt dat heel duidelijk naar voren, b.v. als Paulus schrijft, dat wat hij hier en nu zegt tot de gemeente aan hem zelf is overgeleverd. Wij denken b.v. aan 1 Cor. 15 : 3 : 'Want ik heb u lieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden...' Paulus doet hier dus eigenlijk niet anders dan doorgeven, wat ook aan hem zelf is overgeleverd. En dat betreft dan duidelijk een geloofsbelijdenis, die toen uit het verleden reeds tot hem kwam en dat in de overdracht aan de gemeente een vaste plaats had gekregen.

Wij merken niets van een spanning tussen dit verleden en heden. We kunnen alleen zeggen, dat Paulus in zijn situatie, namelijk in die van de gemeente van Corinthe, waar de dwaalleer de ronde deed dat er geen opstanding der doden bestond, deze belijdenis gaat uitwerken en toespitsen op die gemeente van Corinthe. Dus aan de ene kant is hier sprake van een duidelijke continuïteit met het verleden, waarin niets wijst op een spanning of een afstand. Maar aan de andere kant doet Paulus met deze bestaande belijdenis zijn winst. Hij wordt op grond van en met behulp van deze belijdenis zelf ook als apostel gebracht tot een nieuwe acte van belijden tegenover de toen zich voordoende dwaalleer. Zo is er sprake van continuïteit èn actualiteiten in het belijden. En juist om deze actualiteit in de continuïteit mogelijk te maken vervult de bestaande belijdenis haar onmisbare rol. Zij wordt daarbij niet gezien als een sta-in-de-weg, maar als een gezaghebbend en daardoor dienstbaar instrument.

Wij kunnen dit nog op een andere wijze vanuit de Schrift duidelijk maken, wanneer wij de betekenis nagaan van de grondwoorden, die voor het belijden de gemeente in het Nieuwe Testament gebruikt worden. Het zijn vooral twee woorden, die daarvoor in aanmerking komen, nl. de woorden 'belijden' en 'getuigen'. Vgl. Hand. 1 : 8, Rom. 10 : 9, 10. Het woord 'belijden' is de vertaling van het griekse woord homologein. Dat woord betekent letterlijk: etzelfde zeggen. Dat is opmerkelijk. Belijden is dus eigenlijk: etzelfde zeggen, na-zeggen. Na-zeggen, wat God ons heeft voor-gezegd, in Jezus Christus, in Zijn Woord en door Zijn Geest. Onwillekeurig moeten wij hier denken aan het veelgehoorde verwijt, dat gedaan wordt in de richting van de orthodoxie. Zij zou zich namelijk sterk maken door het voortdurend repeteren van de z.g. eeuwige waarheden. Daarmee is de orthodoxie dan meteen gedoodverfd als een starre, kille, onvruchtbare zaak, waar een werkelijk levend christen in verstikt.

Zoiets doet een beetje caricaturaal aan, alleen al omdat het niet klopt met de werkelijkheid. Hoewel we er eerlij ksheidshalve wel aan moeten toevoegen, dat het gevaar van een goedkope, rechtzinnige, oppervlakkige napraterij niet denkbeeldig is. Daarom moeten wij altijd wel dit verwijt ernstig nemen en onszelf eraan toetsen, of het soms voor ons geldt.

Maar wat nu het opmerkelijke is, dat als wij het Nieuwe Testamentische woord voor belijden onderzoeken, wij dan constateren dat het belijden inderdaad een kwestie is van na-zeggen. Maar we moeten dan wel onderscheiden. Het gaat hierin niet om na-praten, maar om na-zeggen, na-belijden uit kracht van werkelijk horen, gehoorzamen en beleven. Na-praten kan een papegaai ook nog. Maar dit nazeggen, dit na-belijden kan alleen hij, die heeft leren horen en gehoorzamen, door wie de woorden Gods zijn heengegaan, die door dit Woord zich heeft laten gezeggen, erdoor overwonnen en in beslag genomen is en die zó, in dienst genomen door dit krachtige Woord Gods, iets daarvan gaat na-zeggen in een levend belijden.

Toch blijft het een na-zeggen, wat is vóórgezegd. Dus geen eigen visies vertolken, geen eigen inzichten aan de man brengen, niet zichzelf interessant vinden, maar alleen alles zich laten gelegen liggen aan het Woord Gods. Dat is belijden.

Daarbij krijgt dit 'hetzelfde'-zeggen een geladen betekenis. Daaraan hangt namelijk de waarde, de autenticiteit van wat gezegd wordt. Het gaat erom, dat de gemeente niet wat op de mouw gespeld wordt, hoe fantasierijk of inspirerend het ook mag zijn. Maar het gaat erom, dat de woorden en de werker; i Gods worden doorverteld. Daarom hangt aan dit 'hetzelfde' de waarde en de waarachtigheid en de geloofwaardigheid van het belijden.

Belijden als 'hetzelfde'-zeggen is dus geen kwestie van dor en doods na-praten. Maar het gaat daarin om de getrouwe, levende verkondiging van wat God ons heeft geschonken in Zijn Woord. Getrouwheid t.o.v. het Woord is hier verbonden met betrouwbaarheid (geloofwaardigheid) van het belijden. De nadruk valt dus op het objectieve, het ontvangene, het door God gegevene, niet zozeer op de situatie, op degene, die belijdt en zijn inbreng. Hoewel het tegelijk duidelijk is (vgl. 1 Cor. 15), dat met dit ontvangene, met dit 'hetzelfde' wat gedaan wordt in een voortgaand belijden. Het is een voortgaand 'hetzelfde'-zeggen, toegespitst op concrete situatie van het heden.

Ook daarom is het een caricatuur om hier te denken in de richting van een doodse doublure, zonder leven, een confectiebelijdenis. Dat wordt temeer duidelijk, als wij naast het woord 'belijden' het woord 'getuigen' plaatsen. In het grieks staat dan: maturein. Getuigen zijn wij altijd van iets. De dicipelen zijn getuigen van de opstanding, zij zijn getuigen van de daden en de woorden van Jezus en van de daden van God. Ook hier zit dus weer dat objectieve in. Het gaat om de inhoud van het getuigenis, om M^aarvan en van Wie getuigd wordt. Dat geeft aan het getuigenis zijn waarde en zijn kracht. Maar tegelijkertijd gaat het ook om het getuige-zijn. De dicipelen zijn getuigen van Christus, omdat zij door hem erbij geroepen zijn, zij zijn bij zijn dood en opstanding betrokken. De woorden en daden van Jezus zijn door hen heengegaan, door de Geest van Pinksteren. Zo zijn zij getuigen geworden, én dit maturein kan zelf het martelaar-zijn inhouden. In het getuige zijn is dus ook de getuige zelf opgenomen. Het gaat niet buiten hem om. Zo komt er een relatie tussen het heil, het evangelie dat betuigd wordt en degene, die daar getuigenis van aflegt, die daarvan belijdenis doet. Deze getuige is zelf een mens, een gemeente, in een bepaalde tijd en in een concrete situatie. Als hij getuigt, gaat het primair om 'datzelfde-zeggen', om het getuigen van wat hij gehoord en gezien heeft, het in Christus door de Geest ons van God geopenbaarde heil. Maar deze heilsboodschap is door hem heengegaan en wordt zo beleden in de situatie, waarin deze getuige staat. Zo komt er dus toch

een relatie tussen de Schrift en het actuele getuigen in het heden. Die actualiteit is geen instantie naast het Woord, maar zij wordt wel in dienst genomen door het Woord in de concirete gestalte van de getuige, die op dit moment en op deze plaats van Christus getuigt. Zo komen 'belijden' en 'getuigen' naast en in verbondenheid met elkaar te, staan. Daarin gaat het primair om het geopenbaarde heil. Dat geeft allereerst de autenticiteit en de geloofwaardigheid aan het belijden. En dan in dit krachtenveld komt dan ook de belijder, en de situatie waarin hij leeft en getuigt te staan en mag het instrumenteel meedoen in de concretisering van het belijden.

Zo wordt in de Schrift zelf de naam van Christus gespeld in onderscheidene situa­ties. Door de Moorman tegenover Filippus, door de gemeente in haar bijeenkomsten, door Paulus in zijn zendingsprediking op I de Areopagus, door Johannes tegenover • de dwaalleraren en door de christenen i tegenover hun rechters. Telkens zeggen i zij 'hetzelfde' in onderscheiden omstan­ • digheden. Het eerste staat voorop, maar • het tweede kan ook niet worden gemist. Het kan daarom niet, omdat God het wil, , dat wij telkens weer Zijn Naam noemen L en belijden voor de mensen. Daarom hoe­ • ven wij de situatie niet te verdoezelen of • te niveleren tot een kleurloos altijd-gelijk-• zijn. Het gaat om het levend belijden, telkens opnieuw. En de belijdenis is daar­ • voor geen belemmering, maar een gezaghebbende daardoor en dienstbare help­ • ster.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Enkele momenten uit het  Nieuwe Testament

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1974

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's