Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Die zijn het, die van Mij getuigen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Die zijn het, die van Mij getuigen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Zijn gesprekken met de Joodse leidslieden heeft de Heere Christus zich meermalen beroepen op het getuigenis van de Schriften. In Johannes 5 hebben we daarvan een sprekend voorbeeld. De Joden zoeken Jezus te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat brak, maar ook zei, dat God Zijn eigen Vader was, zichzelf Gode evengelijk makende (vs. 18). En als Jezus dan deze beschuldiging van Godslastering van de hand wijst en Zijn eenheid met de Vader benadrukt, verwijst Hij Zijn hoorders naar het getuigenis van de Schriften. Men hoeft het niet te geloven op Zijn eigen gezag alleen. Hij heeft het getuigenis van anderen, onder andere ook van Johannes de Doper en van Zijn eigen werken. Maar Hij mag bovenal weten, dat de Schriften om Hem heen staan. En in die Schriften spreekt God zelf. Zo getuigt dan God door Zijn Woord van Zijn Zoon. En wie God wil eren, moet daarom ook noodzakelijk de Zoon eren. 'Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet, die Hem gezonden heeft' (vs. 23).

Het Schriftgetuigenis in artikel 10

Nadat in artikel 10 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis in duidelijke overeenstemming met de leeruitspraken van de Oude Kerk de Godheid van Jezus Christus is beleden, komt in het tweede gedeelte van dit artikel het Schriftgetuigenis aan de orde. Het Woord is onze poolster (Calvijn). Voor een mensenmening behoeft niemand te vallen. Maar voor het Woord van de levende God moet elk schepsel zwichten.

Slechts enkele teksten worden genoemd in artikel 10 en uit een vergelijking van die teksten met elkaar worden dan de conclusies getrokken. Wanneer wij uitgaan van de eenheid van de Schrift en van daaruit Schrift met Schrift vergelijken, gaan we goed met de Bijbel om en worden ervoor bewaard, dat we de dingen uit het verband van het geheel der Openbaring Gods losmaken en tot eenzijdige voorstellingen komen.

Dat er echter in artikel 10 slechts enkele teksten genoemd worden om de belijdenis van de Godheid van Christus te steunen, betekent niet, dat de leer aangaande Christus' Godheid slechts op deze enkele teksten zou rusten. We hebben bij de bespreking van artikel 9 van de geloofsbelijdenis al gezien, dat hier telkens slechts een greep gedaan wordt uit de veelheid van Schriftgegevens. Het bewijsmateriaal kan zo eenvoudig en sober zijn, juist omdat de zekerheid van het geloof in Christus' Godheid onwankelbaar vastligt in heel de Schrift.

Calvijn en de Ned. Geloofsbelijdenis

Wanneer Calvijn in zijn Institutie over de leer van de Drieëenheid handelt (en daarmee verweven ook de vraag naar de Godheid van Christus ter sprake brengt), loopt hij heel de Schrift door. Enkele dingen vallen in de 'bewijsvoering' van Calvijn sterk op. In de eerste plaats, dat ook hij verband legt tussen hetgeen we lezen in Gen. 1 over de schepping door het Woord van God en dat, wat de evangelist Johannes daarover schrijft in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie. De Nederlandse Geloofsbelijdenis volgt hierin Cal­ vijn helemaal na. Het Woord is volgens Calvijn bij de schepping van de wereld als een tussenschakel geweest. Het is maar niet een bevel of belofte van God, maar volgens de (betere) uitleg van de apostelen de Zoon (Hebr. 1:2). Hij is de Wijsheid, waarvan Spreuken 8 : 22 zegt, dat deze vóór de tijden door God is voortgebracht en de leiding had over de schepping der dingen en alle werken Gods (Institutie I, 13, 7).

Tussen twee haken: p de tekst uit Spr. 8 beriepen zich eertijds ook de Arianen (zie vorige artikel) om te leren, dat Christus slechts een schepsel van God was. In hun Griekse Bijbel (de Septuagint) lazen zij immers: De Heere schiep (maakte) Mij (de Wijsheid) als begin van Zijn wegen met het oog op (tot) Zijn werken'. Ziet u wel, zeiden dus de Arianen, dat Christus (Gods Wijsheid) slechts een schepsel is ? Elke ketter heeft zijn letter. Het wordt echter wel heel anders, als wij de tekst uit Spr. 8 vertalen, zoals ook in de Statenvertaling gebeurt: De Heere bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan'. Of zoals F. C. Burney voorstelt: De Heere verwekte Mij'. Op grond daarvan noemt ook Calvijn deze tekst als een getuigenis van de Godheid van de Zoon. 'God heeft', zegt Hij, 'met het Woord, dat bij de handeling van de schepping zijn eigen taak had, gemeenschappelijk gewerkt'. Welnu, uit Johannes 1 : 3 blijkt overduidelijk, dat we in dit Woord met God zelf van doen hebben. 'Het was in den beginne bij God en het was God'. Dit Woord is de bronwei van alle Godsspraken. Het is, aldus Calvijn, vóór de tijden uit de Vader voortgekomen. 'Gebazel', noemt Calvijn het, als men beweert, dat Christus als het Woord eerst op een bepaald tijdstip voor het eerst uit de Vader is voortgekomen. Christus spreekt immers zelf over de heerlijkheid. Die Hij bij de Vader had, eer dat de wereld was ? ! (Joh. 17 : 5). Calvijn zegt dan: Wij stellen dus wederom vast, dat het Woord, dat buiten het begin van de tijd door God gegenereerd is, van eeuwigheid bij Hem geweest is; en daaruit wordt Zijn eeuwigheid en waarachtig Wezen en Goddelijkheid bewezen' (Institutie, I 13, 8).

Het is helemaal in overeenstemming met deze opzet van Calvijn, als de geloofsbelijdenis in artikel 10 zegt: Mozes zegt, dat God de wereld geschapen heeft en de heilige Johannes zegt, dat alle dingen zijn geschapen door dat Woord, hetwelk hij God noemt; en de apostel zegt, dat God de wereld door Zijn Zoon gemaakt heeft; insgelijks, dat God alle dingen door Jezus Christus geschapen heeft; zo moet dan Degene, die genaamd wordt God, het Woord, de Zoon en Jezus Christus, toen al geweest zijn, toen alle dingen door Hem geschapen werden'. Men vergelijke hiermee ook teksten als Ef. 3:9 en Col. 1:16.

Vele andere teksten worden dan nog door Calvijn besproken in verband met de Godheid van de Zoon, o.a. Ps. 45 : 7: Uw troon, o God, is eeuwig' en Jes. 9 : 5 en 6. Wat deze laatste tekst betreft: owel de naam Sterke God als die van Vredevorst zijn volgens Calvijn in dit woord van Jesaja aan Christus gegeven. Verder komen nog teksten ter sprake als Jer. 23 : 6: De Heere, onze gerechtigheid' en Richteren, hoofdstukken 6, 7 en 13, in welke laatste hoofdstukken volgens Calvijn de engel het Woord Gods is, dat reeds toen (in de dagen van de richteren) het ambt van Middelaar begon uit te oefenen.

Het valt op, dat Calvijn het Oude Testament heeft gelezen en uitgelegd als één aanhoudend getuigenis van Christus. Hij weet zich daarin één met de uitleg van het Oude Testament in het Nieuwe Testament zelf. Wat b.v. in Ps. 68 : 19 aan God wordt toegeschreven (het opvaren in de hoogte...), wordt in Efese 4:8 op Christus' hemelvaart betrokken. Calvijn zegt: Al wat in de psalmen gezongen wordt, heeft Hij alleen vervuld'. Daarom zingt het Nieuwe Testament herhaaldelijk de grootheid van Christus' Godheid uit. Christus zit op Gods Rechterstoel (2 Cor. 5 : 10). Hij heet God, te prijzen in der eeuwigheid (Rom. 9:5); God, geopenbaard in het vlees (1 Tim. 3 : 16). Daarom zijn we ook aan Hem alle eer en heerlijkheid verschuldigd (1 Tim. 1 : 17).. Hij was in de gestaltenis Gods, Gode evengelijk (Fil. 2:6). Geen gemaakte God, maar 'de waarachtige God en het eeuwige leven' (1 Joh. 5 : 20); (Institutie, 1, 13, 11).

Naast verschillende andere teksten, die Calvijn ter sprake brengt, is er dan tenslotte volgens hem ook in de Schrift het getuigenis van Christus' werken. Het is o.a. een bewijs van Zijn Godheid, dat Hij zonden vergeeft. Verder doet Hij' de grootste wonderen uit eigen kracht (de apostelen deden het door de kracht van Hem). Hij reinigt melaatsen, wekt doden op, werpt duivelen uit. Het is alles een schitterend getuigenis van Christus' Godheid. Hij is en geeft het leven en de zaligheid (Joh. 1:4). Zijn Naam wordt daarom ook aangeroepen tot zaligheid (Joel 2 : 32; Spr. 18 : 10; Hand. 7 : 59, 9 : 13). En tenslotte worden door de gelovigen dezelfde weldaden afgesmeekt van de Vader en van de Zoon. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt: Zo is Hij dan de ware, eeuwige God, die Almachtige, dewelke wij aanroepen, aanbidden en dienen'. De Schrift is op dit punt zo duidelijk, dat men wel met grote listigheid te werk moet gaan om de dingen anders te stellen, kennelijk met de begeerte om het 'struikelblok' van de Drieëenheid uit de weg te ruimen. In één woord: Christus en de Vader zijn één' (Joh. 13 : 10). 'En in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk' (Col. 2:9).

Uitgangen vanouds — zonder beginsel der dagen

Nog twee teksten worden door artikel 10 tenslotte genoemd. De éne is een tekst uit Micha 5:1: Zijn uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid'. Een verklaarder als A. H. Edelkoort wil in deze tekst niet meer lezen dan een profetie aangaande de Messias, die een mens is uit het oude roemruchte koningshuis van David ('de Christusverwachting in het Oude Testament', blz. 274). Edelkoort vindt, dat men hier niet kan spreken over de eeuwige generatie van de Zoon. Hij vindt het zelfs ongeoorloofd om op deze manier 'het christelijk dogma te willen inleggen in de historische gerichte woorden van de profeet. 'De dagen der eeuwigheid' is een uitdrukking, die immers ook eenvoudig 'langverleden dagen' kan betekenen. Daar staat echter tegenover, dat de vertaling en uitleg, die door onze Statenvertalers van deze tekst gegeven wordt, zacht gezegd, bepaald niet onmogelijk genoemd mag worden. Trouwens, dat de Messias, zoals Hij verwacht werd door de oudtestamentische Godsgezanten, voluit God is, is iets, dat ook door Edelkoort niet ontkend wordt. (Men zie zijn Christusverwachting, blz. 517). Christus' stamboom is nooit geheel na te slaan in aardse kronieken.

Dan als laatste tekst nog het woord van de apostel in Hebr. 7:3, waarin gesproken wordt over Melchizedek en naar analogie van Hem over Christus. Daarin heet Hij zonder beginsel der dagen en zonder einde des levens te zijn. Christus is niet te dateren. Hij is in elk geval geen tijdverschijnsel. Christus' priesterschap is net als dat van Melchizedek van hemelse oorsprong en van eeuwige waardij.Kortom, Hij, die het af schijnsel, de uitstraling van Zijn heerlijkheid en de gestalte van Gods Wezen heet (Hebr. 1:3), Hij is voor het oog des geloofs de aanbiddenswaardige God. Daarom kunnen we besluiten met het prachtige woord van Gregorius van Nazianze, door Calvijn met grote instemming aangehaald: Zodra ik denk aan de éne God, word ik terstond omschenen door de glans der drie Personen; zodra ik de drie onderscheid, word ik terstond weer geleid tot de éne God' (Inst. I, 13, 17).

(Wageningen)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Die zijn het, die van Mij getuigen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's