Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eerbied voor het leven geldt ook het dier

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eerbied voor het leven geldt ook het dier

1

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Twee jongens uit Ede, veertien en vijftien jaar oud, hebben maanden lang poezen en konijnen op wrede wijze gedood. Ze liepen tegen de lamp nadat een Edese vrouw zag hoe ze haar poes tegen een muur smakten, met benzine overgoten en daarna in brand staken. Tegenover de politie gaven ze toe dat al vaker te hebben gedaan. Ook verklaarden ze uit tijdverdrijf vele tamme konijntjes de ogen te hebben uitgestoken'.

Bovenstaande is geen fantasie, lezers, maar is een simpel bericht uit een nederlands dagblad van enkele weken geleden. Ik weet niet, welke straf men deze lieve zachtmoedige jongens zal opleggen, maar ik vrees, dat ze thans nog vrij rondlopen. Ik weet ook niet, uit welke kerkelijke kring deze jongens afkomstig waren. Wel weet ik, dat het met de mond belijden van de gereformeerde waarheid niet automatisch met zich mee brengt eerbied voor het leven, ook van het dier. In diepste wezen is daar bekering voor nodig, omdat er haast geen zaak is, waaruit de waarheid van het woord van Schrift en belijdenis over de totale verdorvenheid en verharding van de natuurlijke mens zo duidelijk blijkt als uit de verhouding van de mens tot de dieren. Het is het kenmerk van de rechtvaardige, dat hij het leven van zijn beest kent (Spr. 12 : 10).

Men hoort de laatste tijd gelukkig vele stemmen, die roepen om eerbied voor het ongeboren menselijk leven. Door het wanbedrijf van de getolereerde en gepropageerde abortus wordt het leven van de meest weerlozen die er zijn, de ongeboren kinderen, in de kiem gesmoord. Hoewel, naar het zich laat aanzien, de vloedgolf van dit kwaad voorlopig niet te keren is, is er toch een aanzienlijke bevolkingsgroep, die met kracht van argumentatie, met gebruikmaking van godsdienstige, zedelijke en gevoelsargumenten, zich hiertegen keert, protesteert en ook ertegen demonstreert. Terecht, want dit is de eis van Gods Woord. Eerbied voor het borduursel, dat gewrocht is in de nederste delen der aarde (Ps. 139). Gehoorzaamheid aan het zesde gebod van Gods heilige wet: Gij zult niet doden.

Echter: gaat men de lijn doortrekken, en ook opkomen voor de eerbied voor een andere vorm van leven, die in onze onbarmhartige maatschappij hoe langer hoe meer in de wurggreep komt: het leven van het dier. Of is het niet juist met betrekking tot het leven en de gezondheid van de dieren, dat we in de bijbel lezen: de barmhartigheden van de goddelozen zijn wreed' (Spr. 12:10)?

Het weerloze leven van het ongeboren of van het jonge kind en het weerloze leven van het aan onze macht en willekeur overgeleverde dier heeft iets gemeenschappelijks. Dat leert ons de Heilige Schrift. Hebt u de laatste woorden van het boek Jona wel eens met aandacht gelezen? 'Daartoe veel vee'. Wat doen die beesten daar? De profeet Jona had een zeer rechtzinnig hoofd, maar een koud hart. In zijn liefdeloze geloofsijver meende, ja hoopte hij, dat God het goddeloze Ninevé verdelgen zou. Met kleine kinderen en dieren, wier daadwerkelijk aandeel , aan het bedreven kwaad toch op geheel ander niveau lag dan dat der volwassen inwoners van Ninevé, had hij geen mededogen. Zo zien we, dat zelfs vrome mensen in be­paalde opzichten verblind en verhard kunnen zijn. Daarom zegt de Heere tot Jona: 'en Ik zou die grote stad Ninevé niet verschonen, waarin veel meer dan honderd en twintigduizend mensen zijn, die geen onderscheid weten tussen hun rechterhand en hun linkerhand, daartoe veel vee'. De Heere noemt er in één adem het onschuldige vee bij, als voorwerp van Zijn erbarming.

Nogmaals: wat doen die beesten daar? Ik lees niet, dat Jona de vrijpostigheid vond om tegen God te zeggen: 'O Heere, die beesten hebben toch geen ziel te verliezen? ' Dan zou de Heere hem ongetwijfeld nader onderwezen hebben. Want de bijbel leert ons, dat de dieren wel degelijk een ziel (nefesj in het hebreeuws) hebben. Zij hebben een fijnbesnaard, gevoelig levensbeginsel, waardoor ze, vaak meer dan de mens, vatbaar zijn voor sensaties, pijn, smart, enz. Ze hebben een lichaam èn een gemoed. Zij hebben alleen niet, zoals de mens, een individueel voortlevende ziel, die eenmaal voor Gods rechterstoel zal moeten verschijnen om rekenschap af te leggen van hetgeen in het lichaam geschied is, hetzij goed, hetzij kwaad. Laten wij dan toch ophouden met die flauwe dooddoeners, die men zo vaak hoort, als: 'ze hebben geen ziel te verliezen'. Wanneer een mens een dier kwalijk behandelt, dan is de énige ziel, die groot gevaar loopt een eeuwigheid te verliezen, de ziel van de mens in kwestie, die zich aan zulk een gruwelijke zonde schuldig maakt.

Zou het echter niet hoog tijd worden om op grond van Gods Woord eens wat meer te letten op hetgeen mens en dier verbindt dan op wat hen scheidt? Natuurlijk niet in die zin, alsof de mens van het dier zou afstammen, zoals de evolutietheorie leert, maar in deze zin, dat ze beide bezielde schepselen Gods zijn, met welke God een Verbond heeft opgericht. Mens en dier vinden beide hun oorsprong in het scheppende woord Gods, met dit verschil, dat de mens geschapen is naar Gods beeld, en de dieren naar hun aard. Het is dus Gods wil, dat de mens Gods beeld tot uitdrukking brengt, en de dieren hun eigen aard tot uitdrukking brengen. Doch is het als gevolg van de diepe zondeval thans niet zó geworden, dat de mens zijn eigen (verdorven) aard tot uitdrukking brengt, en daarbij de dieren verhindert, naar hun aard te leven? Als beeld van God is de mens bij de schepping bekleed met heerschappij over de dieren. Juist in zijn heerschappij over de dieren moest de mens iets van het beeld Gods tot uitdrukking brengen, d.w.z. hij moest regeren op de wijze zoals God regeert. Hoe regeert God? Dat zegt óns de Psalmist met het oog op de Messias: 'Dan zal Hij al Uw volk beheren, rechtvaardig, wijs en zacht; en Uw ellendigen regeren, hun recht doen op hun klacht' (Ps. 72). Rechtvaardig, wijs en zacht. Dus geen willekeur, laat staan onderdrukking en uitbuiting. Wat is er echter na de zondeval van het beeld Gods van de mens, en daarmee gepaard, van zijn heerschappij over de dieren, terechtgekomen? Waar de mens het beeld Gods niet meer vertoont, wordt hij in plaats van een heer een tiran. Geen wonder dat wijlen prof. Den Hartog zei: 'Het dier is nog niet gelukkig, dat de mens koning over hem is'.

Wat is de natuurlijke mens toch geneigd, om de betekenis van dat heer-zijn te vullen met een inhoud, die hem welgevallig is, en niet te luisteren naar Gods Woord. De Schrift leert ons, dat Abraham heer was over Sara (1 Petr. 3:6), maar dat hield toch niet in, dat hij haar mocht uitbuiten en als slavin mocht behandelen, maar dat hij ze in liefde moest leiden. Dat is thans voor de meeste christenen wel duidelijk, maar als het 'heer-zijn' over de dieren betreft, denken velen nog wat egocentrisch.

God heeft met mens en dier het Noachietisch Verbond opgericht. We moeten er goede nota van nemen, dat in Genesis 8 : 20 — 9 : 17 het Noachietisch Verbond wel betrekking heeft óók op de levenloze natuur (zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, 8 : 22), maar dat de eigenlijke partners in het Verbond zijn: aan de éne kant God en aan de andere kant de mens én het dier. 'Maar Ik, zie. Ik richt Mijn verbond op met u, en met uw zaad na u, en met alle levende-ziel, die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u, van allen, die uit de ark gegaan zijn, tot al het gedierte der aarde toe' (Gen. 9 : 9, 10). Zie ook de verzen 12, en 15-17. Niet de onbezielde schepping, doch de bezielde (mens en dier) staat in een levende Verbondsbetrekking tot God, hoewel het Verbond ook zijn invloed uitstrekt tot het onbezielde deel der schepping (planten, hemellichamen, seizoenen). In ditzelfde hoofdstuk beschermt God het leven van de dieren tegenover de mens (vs. 4: het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten), evenals het leven van de mens tegenover de dieren. Het verlof aan de mens om dierlijk vlees te eten (vs. 3) dient m.i. gezien te worden als een concessie terwille van de hardheid des harten (vergelijk de concessie tot echtscheiding onder de bedeling van Mozes). Doch van den beginne is het volgens Genesis 1 : 29 alzo niet geweest.

Nijkerkerveen

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Eerbied voor het leven geldt ook het dier

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 september 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's