Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. J. Onstenk: Het eerste vak, aspekten van en rondom het godsdienstonderwijs in de bovenbouw van het christelijk voortgezet onderwijs, ƒ 18, 90, Kampen 1976. Nr. 18 Cahiers voor het chr. onderwijs.

De titel 'Het eerste vak' heeft een ondertoon van ironie. Het godsdienstonderwijs wordt op christelijke scholen voor voortgezet onderwijs wel bovenaan geplaatst in programma's en op rapporten, maar in de praktijk blijkt het een geringe plaats te hebben! Anderzijds is de titel wel degelijk principieel bedoeld: het godsdienstonderwijs moet één van de slagaders van het christelijk onderwijs zijn.

Er valt veel goeds te zeggen van deze uitgave die de serie Cahiers voor het godsdienstonderwijs op de scholen completeert.

Allereerst wordt in het boek van dr. Onstenk (leraar godsdienstonderwijs te Hoogeveen) het g.o. gezet in historisch perspektief; daaruit blijkt dat het g.o. vroeger wel degelijk als eerste vak werd beschouwd, maar eveneens werd meegezogen in de intellectuahstische stroom die het voortgezet onderwijs ging beheersen.

Vervolgens komen in apparte hoofdstukken de leraar, de leerling, het bestuur en de ouders ter sprake.

Onstenk wijst er op dat de godsdienstleraar zich met een gevoelig en kwetsbaar vak bevindt temidden van een bijzonder kritische en tegelijk vaak zoekende jeugd. Citaat: 'Wanneer de godsdienstleraar niet streng genoeg optreedt, behoort hij bij al die dominees die geen orde kunnen houden. Voert hij daarentegen een tamelijk strak beleid, dan is hij autoritairof men verwijt hem dat zoiets niet in overeenstemming is met zijn boodschap'.

Er moet een goede correlatie zijn tussen bestuur en leraren godsdienstonderwijs; ook al gispt de schrijver een extreme bemoeienis van het bestuur in dezen: de vakbekwaamheid van de docent geeft hem pedagogisch en didaktisch een eigen verantwoordelijkheid die niet door het bestuur overgekomen kan worden.

Van niet minder belang is de relatie met de ouders. 'Wederzijds begrip kan, aldus de schrijver, gekweekt worden door bepaalde vormen van ouderparticipatie. De kern van het boek is te vinden in een hoofdstuk getiteld 'Het vak zelf'.

De schrijver gaat diep in op het doel van de godsdienstige vorming; hij kiest voor 'n omschrijving waarbij de doelstelling wordt gezocht in de begeleiding van de leerling op weg naar de volwassenheid; een vorming in relatie met de christelijke godsdiensten. Daarbij mag het verkondigend aspekt nooit buiten het onderwijs blijven, het is immers onmogelijk om niet-verkondigend over de openbaring te spreken!

In dit onderwijsdoel staat de leerling centraal en daar ligt het uitgangspunt.

Pedagogiek en didactiek moeten daarbij een belangrijke rol spelen echter niet zonder een verantwoorde bijbelstheologische visie.

De schrijver kiest hier voor een middenpositie: niet pedagogiek en didaktiek centraal (zoals Roest en Langeveld dat doen), maar ook niet de bijbelse leerstof het enig centrale (zoals dat vroeger wel gebeurde).

Hoe deze doelstelling te verwezenlijken in de praktijk? De schrijver pleit voor een bewust gekozen methodiek. Volgens hem zijn de meeste leerboeken ongeschikt. Hij geeft de voorkeur aan een combinatie van de z.g. exemplarische en thematische methode met daarbij een maximaal gebruik van de expressiemogelijkheden.

Als concreet voorbeeld wijst hij op de Duitse Religion-Padagogische Projektforsehung (R.P.F.) waarvan het C.P.S. een Nederiandse editie maakt. Deze methode gaat uit van drie informatiegebieden t.w. de bijbelse boodschap en de christelijke overlevering, de theologische benadering in deze tijd en de hedendaagse problemen van individu en mensheid.

Enkele voorbeelden van lesmodellen volgens het R.P.F.-projekt zijn in het boek opgenomen.

Een apart hoofdstuk is gewijd aan de vraag hoe de bijbel op school moet funktioneren. Onstenk stelt met nadruk dat de bijbel niet het einddoel van het godsdienstonderwijs is; dat einddoel blijft gelegen in de eigen keuze door de leeriing van zijn plaats in de relatie tot het openbaringsgebeuren.

Mogelijkheid met de bijbels als lesstof zijn dan:

- het lezen van klassieke bijbelgedeelten, naar hun echte bedoeling

- een behandeling aan de hand van gerichte thema's

- een behandeling van een aantal gelijkenissen, geordend rondom een bepaald thema

- het lezen van een volledig bijbelboek

- zich richten op uitgesproken literaire gedichten in de bijbel (b.v. bijbelse drama's van Vondel)

Diverse praktische verwerkingsvormen worden hierbij genoemd.

Het boek geeft veel praktische aanwijzingen. Het biedt zoveel materiaal dat het zeker verplichte lectuur voor alle godsdienstleraren is te noemen. Allen die betrokken zijn bij het onderwijs kunnen er mee uit de voeten, maar ook voor belangstellende ouders geeft het goede informatie.

In 't geheel van de meningen omtrent 't godsdienstonderwijs neemt de schrijver ee middenpositie, in. Hij is sörieus bezig geweest om 'het eerste vak' te doorlichten. Bovendien geeft het boek een goed leesbare samenvatting van verschillende standpunten.

Naarmate de stof concreter wordt, groeien echter de vraagtekens. Wat te denken van een zodanig aktualiseren van de heilsgeschiedenis dat leerlingen bij de behandeling van het proces van Jezus, Maria en Pilatus, gaan 'interviewen'etc. Hoewel een frisse didaktische aanpak van de godsdienstleraar verwacht moet worden, zijn hier m.i. grenzen overschi-eden. Grenzen die samenhangen met de visie op het Woord. Onstenk ziet de bijbel als openbaring van God (en dat is al heel wat!) maar zien we de Schrift ook als de Heilige Schrift? Dan beperkt dat onze verwerkingsmogelijkheden, dan zijn er grenzen. Vanuit het besef met Gods Woord bezig te zijn kunnen niet alle didaktisch-ideale werkvormen (zoals vele expressiemogelijkheden) gebruikt worden. Welnu, deze noties komen in dit boek helaas niet naar voren.

Overigens een boek ter kritische bestudering van harte aanbevolen bij alle docenten godsdienstonderwijs. Zij vinden er ongetwijfeld vele aanknopingspunten in.

B. de Haan e.a.: Centrum en omtrek. Stemmen uit het christelijk onderwijs over de Contourennota; nr 22 Cahiers voor het chr. onderwijs. Kampen 1976, prijs ƒ 10, 90

Er is een lawine van commentaren ontstaan na de publikatie van de Countourennota, waarin de plannen voor het toekomstig onderwijsbestel ontvouwd worden. Dit Cahier brengt geen officieel commentaar, maar wel enkele reakties van gezaghebbelide personen binnen het christelijk onderwijs.

Na een samenvatting van de Contourennota door drs. B. de Haan, volgt een reaktie van prof. Van Hulst onder de titel 'Argwanend of waakzaam? ' en van prof. Diepenhorst met al titel 'De Contourennota 'und kein Ende'. Dr. C. A. de Leeuw heeft een poging gedaan om een eigen visie te geven op de toekomst van het christelijk onderwijs, een alternatief voor de Contourennota. De reakties op de Contourennota van minister Van Kemenade zijn kritisch van toon.

Prof. Van Hulst bekritiseert de nota omdat deze als discussiestuk is bedoeld, maar haar eigen grenzen overschrijdt; er wordt te weinig waardering in gevonden voor wat in het huidige onderwijs gebeurt; er ontbreekt een kostenberekening; er ontstaan chaotische toestanden wanneer een ingrijpende onderwijswet (zoals de Mammoetwet) na enkele jaren weer wordt getorpedeerd en het streven naar politisering van ons onderwijs maakt de jeugd tot een speelbal van politieke inzichten.

De belangrijkste kritiek is wel dat onvoldoende rekening gehouden is met de vrijheid van onderwijs. Prof. Van Hulst wijst erop, dat het christelijk onderwijs begrippen als maatschappelijke weerbaarheid, sociale bewustwording (termen die in het socialistische stuk van de minister veelvuldig gebruikt worden) moet herijken; het christelijk onderwijs moet een socialistische vulling van deze begrippen niet zomaar overnemen.

De kritiek van Prof. Diepenhorst is nog scherper: hij wijst erop dat onderwijs in Nederland een gevoelige aangelegenheid is, dat we op dit ogenblik in een te grote onrust zijn geraakt en dat veel beter vanuit de bestaande wetten naar een geleidelijke omzetting kan worden voortgewerkt dan dat met revolutionair vuur het totale onderwijsstelsel wordt omvergegooid. Hij bekritiseert de 'gelijke kansen'-theorie die naar zijn opvatting gekenmerkt wordt door 'een te sterk vertrouwen in de kneedbaarheid van de leerlingen, die men op eenzijdige wijze samenlevingsrijp \yil maken’.

’Vraagt men', zo gaat prof. Diepenhorst verder, 'naarde leidende grote ideeën (van de Contourennota), dan houdt men in wezen over: gelijkheidsdrift en maatschappelijke weerbaarmaking. Maar: het onderwijs heeft mede, heeft echter niet voor alles een taak ten opzichte van het bevorderen der gelijkheid’.

Het is goed te luisteren naar de stem van deze gezaghebbende figuren binnen het christelijk onderwijs.

De bijdrage van dr. De Leeuw is een boeiende uiteenzetting over de vraag: 'hoe dan wel'? De Leeuw wijst een onjuist radicalisme af. Hij wil vanuit de bestaande situatie knelpunten in het onderwijs oplossen. De 'vorming als cultuurmens', moet naast de scholing tot een vakbekwaam mens een duidelijker plaats krijgen. Hij bepleit een fundamentele aandacht in de school voor die vakken die een beeld van de ontstaansgeschiedenis van de Westerse cultuur geven. In zijn struktuurschets krijgen daarom vakken als geschiedenis en met name cultuurgeschiedenis voor elke leerling een duidelijke plaats onder de naam 'studium generale' en godsdienstonderwijs. Aan de exacte vakken en de natuurwetenschappen wordt in zijn schets minder aandacht besteed dan in het huidige onderwijs het geval is.

Zijn schets is weliswaar niet een volwaardig alternatief voor de Contourennota, maar bevat zoveel (juist voor het christelijk onderwijs) goede aanknopingspunten, dat deze waard is verder overdacht te worden.

Het stuk is bovendien een zodanig weloverwogen en evenwichtige bezinning op het onderwijs dat het gaarne ter verdere overweging wordt aanbevolen. De bundel als geheel verdient een hartelijke aanbeveling voor allen die in het onderwijs geïnteresseerd zijn.

M. Burggraaf

W. E. Westerman: Denken. over godsdienstonderwijs. Een didaktische bezinning (benedenbouw voortgezet onderwijs); nr. 14 Cahiers voor het christelijk onderwijs. Kampen, 1976. Prijs ƒ 9, 90.

Het boek geeft minder dan.de ondertitel doet vermoeden. Weliswaar wordt vanuit de godsdienstpedagogiek een aantal lijnen getrokken naar de godsdienstles, maar de relatie met de lagere klassen van het voortgezet onderwijs is er nauwelijks. Waar het boek ingaat op praktische vragen is dit verband met de specifieke aanpak van de benedenbouw niet te vinden.

Wat biedt het boek dan wel?

Allereerst een schets van de godsdienstige ontwikkeling in de pré-puberteit en de puberteit. De schrijver doet dan aan de hand van de klassieke literatuur hierover (Stanley Hall, Kohnstamm, Spranger, Riëmke). Die verschillende visies blijken slechts een deel van de werkelijkheid te kunnen beschrijven. Hetzelfde geldt voor de meningen over de zedelijke ontwikkelingen van jongens en meisjes, de vragen o.m. dóór Waterink behandeld inzake de opvoedbaarheid van het geweten.

Door een veranderde wereld, een veranderde wijze van leven en ook een andere theologie is het godsdienstonderwijs aan het veranderen. De schrijver meent dat het doordenken van de huidige veranderingen in het godsdienstonderwijs nog in de kinderschoenen staat. Reeds doordachte veranderingen blijken sterk eenzijdig te zijn. Wel kan geconstateerd worden dat in het algemeen een verschuiving heeft plaatsgevonden van doceerluisterlessen naar lessen waarin andere werkvormen gehanteerd worden.

Deze veranderingen komen tot uitdrukking in de leer-en werkboeken. De schrijver verzet zich tegen een benadering die de inhoud van het godsdienstonderwijs tracht op te sporen door een analyse van de leerboeken te maken. Vele leraren vullen op zeer verschillende wijze de leerstof uit de boeken aan; bovendien worden de boeken op uiteenlopende manieren gehanteerd.

Toch wordt in deze uitgave een bredere bespreking vaneen aantal leerboeken node gemist. Het boek was in waarde gestegen, wanneer de in gebruik zijnde leerboeken getoetst werden aan de hier ontwikkelde inzichten. Veel uitvoeriger gaat de schrijver in op de audio-visuele 'media; hij geeft een overzicht van de mogelijkheden en materialen op dit gebied. Dit gebeurt eveneens voor een op te bouwen documentatiecentrum waarin leerlingen alleen of in groepjes informatie kunnen opzoeken. Onder de titel 'wij zullen beginnen ' geeft drs. Visser suggesties voor dagopeningen.

Dit Cahier heeft een wat rommelige opzet; het verband tussen de hoofdstukken is niet duidelijk. Bovendien heeft het meer een inventarisatie van materialen en een overzicht van de standpunten dan de ontwikkehng van een visie op het godsdienstonderwijs.

Het boekje is geschikt om gebruikt te worden als samenvatting van de belangrijkste literatuur en als naslagwerkje voor de materiaalverzameling. Méér geeft het niet.

M. Burggraaf

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1976

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 december 1976

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's